Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAHAN en Ds. A. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 24 April 1908.
No. 44
Drakker-Oitgever
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
iBOHHEHENTSPRUS
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
PRIJS DER ID YERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van J5 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
HET DOEL VAN JEZUS' VERNEDERING.
(Slot.)
Het Paaschfeest met zjjn ontspanning en
verkwikking, met zijn liederen en zangen, met
zijne vreugde en verwachting is reeds voorbij
en het gewone leven met zijn arbeid en zjjn
strenge moeite en dwingende kracht ging weer
zijn gang. Wij wenschen niet ondankbaar te
zijn en daarom willen wij erkennen de verade
ming, welke zulke dagen brengen, en het ge
noegen dat in menigen kring wordt genoten.
De mensch verheft zich eens boven het alle-
daagsche en eentonige en ontslagen van het
jak des zwaren arbeids geniet hij de voorrech
ten, welke hem ten deel vallen.
Menigeen ontmoet naastbestaanden, vrienden
en kennissen, van welk© hjj anders verwijderd
leeft, en vooral de jeugdigen plukken onbe
zorgd de vruchten, welke de vrijheid hun biedt.
Niemand kan de waarde er van berekenen en
daarom willen we de goedheid Gods, welke
daarin uitblinkt eeren en huldigen. Doch
en dit willen wij evenmin voorbijzien het
ging voorbij, het bracht ook niet, wat velen
er van verwachten en hoe uitnemend de af
wisseling ook moge zijn, treurig zou het er uit
zien, als het Pascha ons niet meer bracht en
geen hoögere vrucht naliet.
Juist dat snelle van de vlucht, waarmede het
weer heenging, herinnert ons met zoo grooten
nadruk, dat wij hier geen blijvende plaats heb
ben, en dat alles wat wij zouden willen vast
houden, zich vleugelen geelt. En daarin ligt
iets kwellends, iets benauwends zelfs. Het is
de dood, welke zjjn donkere schaduwen over
het bloeiend leven heenwerpt en den mensch
verontrust zelfs in de beste oogenblikken. Hij
is het, die het arme menschenhart met vreeze
vervult en het der dienstbaarheid onderwerpt
alle de dagen.
Alle volken kunnen daarover spreken en nog
altijd vernemen wij uit de heidenwereld, welke
een rol die vreeze aldaar speelt. De zendeling
van Asselt, die jarenlang gearbeid heeft om
hen, die in duisternis neerzaten, het licht des
Evangelies te brengen, heeft eens een blad
zijde geschreven, welke ons de vreeze des doods
van een heiden doet kennen. Hij brengt ons
in een hut, waarin op den vloer een inwoner van
Sumatra neerligt. De man is hevig krank en
de doctor, welke geroepen was, is heengegaan
wetende, dat hij hier niets meer verrichten en
dus ook niets meer verdienen kan. Een enkele
naastbestaande zit bij hem neder. Maar hij
heeft er geen oog meer voor. Tot hem is het
besef doorgedrongen, dat hij sterven moet, en
het is dit besef, dat hem geheel beheerscht.
H\j vraagt niet naar hen, die hem tot dusver
omringden, hij laat zich in met wat hem an
ders aan het hart lag, de eenige klacht, welke
hem bjj herhaling van de lippen komt, is: ik
sterf, ik sterf, die gedachte maakt hem den
doodstrijd zoo bang en zoo gaat hij vol vreeze
voor allerlei kwaden het donkere dal van de
schaduwen des doods in. Niemand was er, die
hem met een enkel woord troost en moed in
spreken kon, niemand, die iets aanwenden kon
om hem van deze vreeze te bevrijden. Die be
volking is overtuigd, dat tegen deze kwaal
gee;, kruid gewassen is.
Hoe donker ziet het er voor den mensch
uit, die nooit van het opstandings-Evangelie
gehoord heeft. Hij brengt zijne jaren door als
een gedachte, zijn leven is een damp, welke
voor een oogenblik gezien wordt en daarna
verdwijnt en hij merkt dit van dag tot dag
duidelijker en daar is geen licht in deze don
kerheid, geen vrede bij deze kwelling, geen
balsem tegen deze schrijnende wonde. Wie
dit inziet en recht verstaat, zal van ganscher
harte zijn God danken, dat over hem het licht
des levens verrezen is, want hij zal zich ook
niet laten blinddoeken door het geroep, dat
de heiden zich noodeloos bezorgd maakt, en
dat de ontwikkeling van ons geslacht ons ver
lost heeft van deze droombeelden. In weerwil
van den schijn der vroolijkheid, welke het
leven aan de oppervlakte glans bijzet, ziet hij,
hoe deze duistere macht nog werkt in de har
ten der mensehenkinderen en hij hoort de
klachten, welke onwillekeurig uit het gemoed
oprijzen. Het blijkt hem, dat er al grooter
inspanning komt om den vijand van alle leven
te bekampen, dat velen nog enkel bedacht
zijn om hem op een afstand te houden. Hij
weet, dat de vrees zich niet verdrijven laat,
dat zij voor eenigen tijd kan slapen, maar dat
zij door de geringste beweging gewekt kan
worden.
En nu staat er, dat zij ons dienstbaar maakt,
dat zij ons onder hare macht brengt, dat zij
beschikt over onze krachten, dat zij ons in
hare banden slaat en ons niet loslaat en dat
is zoo. o Zij is zulk een harde meesteres.
Mededoogen kent zij in 't geheel niet. Indien
gij het nog niet weet uit eigen ervaring, vraag
het dan eens aan hen, die onder haar last
schier bezweken zijn, en zij zullen het u wel
zeggen, hoe groot haar macht is en hoe hard
hare heerschappij is.
Van die vreeze nu verlost de Heiland, die
zonder eenige aanmatiging getuigen kon Ik
ben de opstanding en het leven, wijl de dood
Hem metterdaad niet heeft kunnen houden.
Als Hij door Zijn Woord en Zijn Geest in het
hart van den voor den dood vreezenden zon
daar binnenkomt, dan maakt Hij ons uit onze
banden los, bevrijdt ons van deze onze dienst
baarheid en geeft ons de kracht des nieuwen,
onvergankeljjken levens, zoodat wij ons ver
heugen in Hem met een blijdschap, welke
nooit van ons genomen kan worden. Wie deze
genade ontving zijn paaschfeest gaat ook voor
bij, maar hij behoeft zich daarover niet te
verontrusten, want zijn paasehleven blijft en
zal eens in vollen bloei zich vertoonen, zonder
dat de dood het eenige schade meer doen kan.
Laat het u daarom te doen zijn en zoek het
voortdurend bij Hem, die aan de zijnen nog
een schoonen paaschdag zal bereiden, waarop
geen nacht meer volgen zal.
Bouma.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
De Inspiratie der H. Schrift.
Het is niet mijn plan om over haar een
breed artikel te schrijven, want ds. Littooij heeft
eenigen tijd geleden in ons blad er heel wat
ruimte aan besteed en het is niet noodig om
nu reeds dit werk over te doen. Slechts op
een enkel puntje wil ik even de aandacht ves
tigen vooral van hen, die mij hierover een vraag
zonden. Naar aanleiding van een gesprek op
een vergadering, waarbij uiteenloopende ge
voelens aan het licht kwamen werd mij eenige
inlichting verzocht en ik wensch daaraan te
voldoen. Als ik het goed begrepen heb, be
treft het de kwestie, of wij bij de ingeving
alleen te denken hebben aan de zaken of ook
aan de woorden. Thans vestig ik de aandacht
op de woorden van dr. H. Bavinck in zijn
Dogmatiek, 2e uitgave Deel I, bladzijde 460.
Deze geleerde schrijft daar deze behartigings-
waarde zinsnedeDe geschiedenis der Inspi
ratie leert ons, dat deze eerst tot de 17e eeuw
toe hoe langer hoe verder is uitgebreid, tot
de vocalen en punten toe en vervolgens, dat
zjj allengs hoe meer is ingekrompen en be
perkt, van de punten tot de woorden, van de
enkele woorden tot het woord, de gedachte, van
het woord de gedachte tot de zaken, van de
zaken tot den religieus-ethischen inhoud, tot
hetgeen in eigenlijken zin geopenbaard is, tot
het woord Gods in directen zin, tot het speciale
voorwerp van het zaligmakend geloof en van
deze zaken weder tot de personen en van deze
eindelijk tot loochening van alle inspiratie als
bovennatuurlijke gave."
Deze woorden zijn leerzaam, wijl zij ons laten
zien, waartoe men komt, wanneer men enkel
op de vraag let, hoever zich de ingeving uit
strekt zonder zich behoorlijk rekenschap te
geven van wat men onder haar verstaat. Het
is noodig, dat men eerst nagaat, wat de Eer
ken altjjd van haar geloofd hebben om een
duidelijke voorstelling zich te vormen van wat
wij met haar belijden.
En dan kan het geen kwaad, wanneer men
nadenkt over de verhouding, waarin de ge
dachte tot de woorden staat en in welken zin
men de ingeving moet verstaan.
In den regel is de beschouwing van deze
zaak te veel werktuigelijk, tengevolge waarvan
men scheidt wat bijeen behoort en niet van
elkander losgemaakt kan worden.
Dit slechts voorloopig. Een volgend maal
komen wij er op terug D. Y. en geven wij nog
een belangrijk citaat uit hetzelfde werk.
Bouma.
Zeemvscke Bondsdag.
Het was een heele schare jongelingen, welke
Paaschmaandag ter vergadering gekomen waren
en ook ouderen, die van hunne belangstelling
deden blijken. In de namiddag-bijeenkomst
lichtte Prof. Dr. H. H. Kuyper zijn aangekon
digde stellingen toe en hij deed dit op een
wijze, welke voor allen die zaak duidelijk maakte.
Drie leden eener jongelingsvereeniging vroe
gen eenige nadere toelichting en zij kweten
zich van die taak zoo, dat iedereen zeg
gen moest, wat hebben zjj nagedacht over
de rechten en plichten van het verenigings
leven. IJverig zijn zij voor de vrijheid van de
vereeniging en wars van alle vreemde inmen
ging. Nu dit mag wel en het is een sieraad
des jeugd, wanneer zjj iets voelt voor de heer
lijke vrjjheid. De Professor gaf hun bescheid
en voor de niet-ingewjjden werd de stand der
zaken recht helder. Het was aangenaam en
leerzaam. De vergadering genoot blijkbaar.
Het ging, zooals bekend is, over de vraag,
of de ouders en de Kerken recht van toezicht
hebben op de vereeniging en als daarover het
noodige licht is opgegaan en overeenstem
ming verkregen, dan is de tjjd gekomen om
dit recht behoorlijk te formuleeren en nader
te regelen. Het is een interressante kwestie,
welke om oplossing vraagt en recht benieuwd
zijn wij welke beslissing de Bond in zjjn ge
heel straks nemen zal, want daarmede zal be
slist worden over de richting, waarin zjj in
dit opzicht gaan zullen. Hoewel de Kerken
in haar geheel zich tot dusver weinig of niet
met deze zaak ingelaten hebben, verdient het
des te meer waardeering, dat de vereenigingen
zelve naar de rechte verhouding zoeken en
wjj hopen van harte, dat de goede geest, welke
er thans heerscht, bewaard bljjve.
Daarna gaf Mr. van Andel een uitgebreid
referaat over het Christeljjk-Socialisme. Hjj gaf
een breed historisch overzicht van de verschijn
selen, welke aan de beweging van onze dagen
herinnerden, vervolgens een uiteenzetting van
het socialisme en eindelijk stelde hjj de bedoe
ling in 't licht van hen die zich Christeljjk-
Socialist noemen. In zjjn beoordeeling van dit
laatste streven was hjj zeer bezadigd, ofschoon
hij de gevaren, waaraan het zich blootstelde
duidelijk aanwees.
Op een drietal vragen, hem gesteld gaf hjj
een antwoord en daarmede was de vergadering
aan het einde van haar taak. Er zjjn woorden
gesproken en zaken behandeld, welke het-ver-
eenigingkleven ten goede kunnen komen. Het
ljjkt ons toe, dat er nog meerdere waardeering
moet komen in onze provincie van de jonge
lingsvereeniging en dat menige jongeling ver
keerd doet, dat hjj de jongelingsvereeniging
niet bezoekt. Ontegenzeggelijk kunnen de
vereenigingen onder den zegen des Heeren een
goede vrucht dragen gelijk zjj in het verleden
geiaan hebben. Bouma.
UIT HET LEVEN,
De Opstanding.
De wereld, waarin wjj leven, ligt midden in
den dood. Elk schepsel draagt het merkteeken
der vergankelijkheid. De dood is een macht,
tegen welke wel kan worden gestreden, maar
die ten slotte toch triumfeert. Daar is geen
band zoo hecht, of hjj wordt eenmaal verbro
ken. Daar is geen muur zoo vast, of hjj wordt
gaandeweg gesloopt. De dood heerscht over
alles met onweerstandeljjk geweld. Over men-
schen en beesten. In het woud en op het
veld. In het water en in de lucht. Op de
bergen en in de afgronden. Overal bespeurt
ge de sporen van den dood. Alle creatuur
draagt de teekenen van een niet te keeren
ontbinding. Het ontstaan is het begin van het
vergaan.
Wie verlost deze wereld nog eens van deze
overmacht des doods, en verleent haar een
eeuwige jeugd, een bloei zonder verwelken, een
leven zonder verderf, een onvergankelijk
bestaan
Dat vermag alleen hjj, die uit de wereld
wegneemt de oorzaak van den dood. Want de
dood heeft een oorzaak. En om den dood te
overwinnen, moet die oorzaak worden aange
tast, bestreden, uitgeroeid.
Welke is die oorzaak? Om een antwoord
op die vraag te vinden hebben vele medicijn
meesters reeds met elkander geconsulteerd
zonder tot overeenstemming te komenmaar
God zegt in zjjn Woord, dat de oorzaak, de
prikkel van den dood ligt in de zonde. De
bezoldiging der zonde is de dood. Een wereld
zonder zonde is ook een wereld zonder dood.
Heiligheid en on verderfelijkheid gaan samen.
Maar overal, waar de zonde binnendringt,
daar komt ook de ontbinding, de scheidingen
scheuring, het verval.
Dit brengt de aard van de zonde mede.
Zonde is ongehoorzaamheid aan de wet, aan
den regel des levensze is disharmonie met
de gestelde orde, een verbreken van het ver
band ze leidt tot wanorde en alzoo tot ver
woesting. Een huis, dat tegen zichzelf verdeeld
is, kan niet bestaan. En zoo moest ook het
insluipen van de zonde in Gods schoone en
volmaakte schepping leiden tot haren gehee-
len ondergang en verwoesting. Door ééne
misdaad is de zonde in de wereld gekomen,
en door de zonde de dood, en de dood is door
gegaan tot alle menschen, tot alle creaturen,
tot alle regionen der schepping. In een fijn
organisme verstoort reeds de kleinste afwij
king den gang van het geheel. De eerste zonde
was voor de wereld beslissend.
Die eerste zonde is door den mensch ge
pleegd. Adam's zonde is de moederzonde, de
Overmits dan de kinderen des
vleesch.es en des bloeds deelachtig
zijn, zoo is Hij ook desgelijks derzelve
deelachtig geworden, opdat Hij door
den dood te niet doen zou dengenen,
die het geweld des doods had, dat
is den duivel en verlossen zou alle
degenen, die met vreeze des doods
door al hun leven der dienstbaarheid
onderworpen waren.
Hebr. H 14 en 15.