Onze Zelfzucht*
Judas Ijsearioth
Maar dat doet Hy ook weer alleen by die
genen, die hun gemis gevoelen hun lauwheid,
hun traagheid, hun gebrek aan ijver a^s zonde
belijden, als een krankheid erkennen. Er is een
traagheid, die ongeneselijk is. Dat is die traag
heid, waarvoor geen genezing gezocht wordt.
Bij zulke tragen klopt ge met des Apostels ver
maning aan des doovemans deurvoor hen zijn
deze woorden te vergeefs in den Bijbel geschre
ven van zulke lessen zijn ze liever heel niet
gediend. Zijn ze traag, welnu, ze zijn nu een
maal niet andersen zoodra de Heere hen
anders wil hebben, dan zal Hij wel maken, dat
ze anders zijn. Maar de vermaningen stuiten
op hen af, als een pijl op een schild. Dit is
traagheid, die ongeneselijk is.
De geestdrift, waarmede de Christen zijn
roeping behoort te vervullen, wordt in den
dienst des Heeren gewekt, en nergens elders
want ware geestdrift is een gave Godshet is
de liefde tot God, die uitkomt in ijver voor
God, ook in ons dagelijksch leven.
Hier komt nu nog bij, dat de dienst Gods
een dienst is, die loontDient den Heere 1
Verblijdt u in de hoop! Er is voor den goe
den en getrouwen dienstknecht verwachting
hopeuitzicht op loon. De hand des vljjtigen
zal gezegend worden. Terwijl de luiaard op
geestelijk en natuurlijk gebied gescheurde
kleederen draagt, zal de hand des vlijtigen
worden gezegend. Wie zijn loon van de men-
schen alleen moet ontvangen, die ontvangt
niet altijd het loon, dat hij vanwege zijn ijver
had verdiend. In dit opzicht zijn er gewisse-
lijk wantoestanden op aarde. Er zijn menschen,
die weinig doen en veel verdienen, en er zijn
menschen, die veel doen en weinig verdienen.
Datdit moedbenemend is, en geestdoodend,
geven we toe. Dat er soms wel eens oorzaken
zijn, dat de menschen geen hart hebben voor
hun werk, spreken we niet tegen.
Maar daarom is het dan ook zulk een voor
recht een Christen te zijn. Wie den Heere
dient, ontvangt loon naar zijn werken en wat
hij op aarde tekort gekomen mocht zijn, dat
blijft in de hemelen voor hem bewaard. De
Heere zal een iegelijk vergelden naar zijn
werk. De goede en getrouwe dienstknecht,
die gewoekerd heeft met de talenten, die hem
toevertrouwd zijn, zal zijn loon geenszins ver
liezen. Geven de menschen hem niet, wat hem
toekomt, dan zal de Heere het doen ter zijner
tijd. In den dienst des Heeren arbeidt nie
mand voor niet. Ge kunt den Heere dienen
met blijdschap, want er is verwachting, er is
hope, er is uitzicht op loon. Wie traag is, be
nadeelt niemand meer dan zichzelf. Wie ijvert
voor den Heere bevoordeelt niemand meer dan
zichzelf. En ook door dit uitzicht op loon wekt
de Heere Zijne dienstknechten en dienstmaag
den op tot vurigheid van geest, tot ijver in
al hunnen arbeid. Liman.
XXIII.
In de tweede plaats openbaart zich onze zelf
zucht ten. opzichte van het leerstuk der uit
verkiezing door dat deze te veel beschouwd
wordt als een zaak die iemand persoonlijk
aangaat. Zeer zeker is de uitverkiezing een
persoonlijke weldaad. Dit willen we in het
geheel niet ontkennen. Integendeel, we be
weren, dat ze in t bijzonder een weldaad is
die iemand persoonlijk aangaat. Dit vloeit
voort uit hetgeen we de vorige week schreven,
nl. dat de uitverkiezing allereerst is een uit
verkiezing tot een dienst, een roepiüg. Elke
gekende des Heeren is uitverkoren tot zijn
eigen taak, zyn eigen roeping, zjjn eigen dienst.
Gelijk aan elk lid van een lichaam een be
paalde taak opgedragen is, zoo ook aan de
leden van het lichaam van Christus. Tot zulk
een eigen, bijzondere dienst of taak heeft God
vóór de grondlegging der wereld elk geloovige
uitverkoren.
Daarom spreekt 't vanzelf dat de uitverkie
zing persoonlijk is.
God heeft bij Zijne uitverkiezing ieder, wien
Hij genade toedacht, in het bijzonder gekend.
We lezen toch in Rom. 9:13: Jakob heb Ik
liefgehad en Ezau heb Ik gehaat'.
En deze persoonlijke uitverkiezing kan den
christen menigmaal een oorzaak zijn om met
een onuitsprekelijk gevoel van geluk en alzoo
met zijn gansche hart van de groote ontfer
ming en ongehoudene goedheid Gods in lof-
en danklied te gewagen. Vooral wanneer hij
zichzelf vergelijkt met anderen, die van dat
heil verstoken zyn. o, Dan kan hy onder een
gevoel van innige dankbaarheid en liefde,
waarbij hij als 't ware wegsmelt en verlegen
wordt bij het gezicht van die alles overtref
fende goedertierenheid Gods aan hem, zulk
een groot zondaar bewezen, uitjubelen
Waarom ben ik uitverkoren?
Waarom is 't op my gemunt?
Millioenen gaan verloren,
Dien dat heil niet wordt vergund.
Onze zelfzucht komt dan ook niet daarin uit,
dat we de uitverkiezing als een gewone wel
daad opvatten, die ons persoonlijk geschonken
is, maar ze blijkt uit het droeve feit, dat ze
te veelie uitsluitend als zoodanig wordt beschouwd.
Men vergeet te veel, dat de uitverkorenen
bestemd zijn om te zamen een volk te vormen.
Het is ééne schare, ééne kerk, één volk dat Hij
uitverkoren heeft. Bij de uitverkiezing zag God
alle de Zijnen als een geheelheid, een organisch
saam verbonden volk aan.
Vandaar dat de Engel tot Jozef zegt: Gij
zult Zijn Naam heeten Jezus, want hij zal Zyn
volk zaligmaken van hunne zonden. En in Tit.
2 14 heet hetChristus heeft Zichzelf voor
ons gegeven, opdat Hij Zichzelf een eigen volk
zoude reinigen, ijverig in goede werken.
En behalve door woorden leert de H. Schrift
ons ook door beelden deze eenheid der uitver
korenen. Zoo worden zij nu eens saamgevat
onder het beeld van een huis, een tempel, een
kudde en dan weer onder dat van een gemeente
of een lichaam. In Ef. 5 30 heeten de ge-
loovigen leden des lichaams van Christus.
Wat God ten eeuwigen leven uitverkoren
heeft, is dus een eenheid, een organisme. Alle
geloovigen staan tot elkander in een organisch
levensverband. Zy toch vormen het eigenlijke
menschelijke geslacht. Wat behouden blijft zijn
niet enkelingen uit de groote menschenmassa,
die de eeuwen te aanschouwen gaven, maar is
het menschelijk geslacht. Natuurlijk, dat ge
slacht niet in zjjn uitgebreidheid, zelfs niet in
zyn minderheid, maar in zijn kern, in zijn be
ginsel.
Evenals een bijna verstorven boom weer een
nieuwe loot aan zijn stam kan uitschieten en
deze loot zich uitbreiden, terwyl de menigte
van doode takken afvallen, zoo is het gegaan
of gaat het nog steeds met het menschelijk
geslacht.
Indien we het anders opvatten, zouden we
moeten erkennen, dat Satan machtiger was dan
God. Dan zou God een menschelijk geslacht
geschapen hebben, maar Satan zou het, door
het inbrengen van het zondegif, vernietigd
hebben. God had dan voor Satan moeten on
derdoen. God wilde ter Zijner eigene verheer
lijking een menschelijk geslacht hebben, maar
Satan zou dan het plan Gods hebben doen mis
lukken, en nu moest God zich tevreden stellen
met slechts enkele personen uit dat door Hem
zelf geschapen geslacht.
Men voelt, door het aldus op te vatten, doet
men de majesteit Gods te kort, en schrijft men
Satan een macht toe, die hij niet bezit. Neen,
ook Satan kan het werk Gods niet verbreken.
Hij kan het verderven, gelijk hij gedaan heeft,
niet vernietigen.
Immer blijft het:
Wie kan keeren
De hand des Heeren
De boom van het menschelijk geslacht blijft
behouden, trots de listen en lagen en het woe
den van Satan en alle helsehe demonen.
En het zijn de uitverkorenen die deze boom
vormen. Evenals de stam, takken, twijgjes en
bladeren van een boom nauw met elkaar zijn
verbonden, zoo ook zy. De geloovigen hooren
by elkander. Ze vormen één geheel. Ze staan
met elkander in een organisch levensverband
Daarom noemt de Heiland de Zynen zoo op
zettelijk leden Zyns lichaams.
Ja, dat Gods volk één organisch geheel is,
zal de vreugde des hemels te grooter maken.
Daardoor zal men zich in het huis des Vaders
te nauwer verbonden weten. Daardoor zal een
hemelsch genot gesmaakt worden, dat de
engelen missen.
De engelen zyn geschapen en leven in den
hemel naast elkander, gelijk de boomen in een
bosch. Wel is er ook by hen een onderlinge
band, die hen saamsnoert, evengoed en heer
lijker als dat in een leger gevonden wordt,
maar die band bestaat toch niet zoo organisch,
niet zoo innig als bij de schare der uitver
korenen. Het herboren menschelijk geslacht
zal in den hemel diep gevoelen, dat het één
geheel vormt, één lichaam is, en daardoor zul
len de leden zich onderling onbeschrijfelijk
lieflijk en zalig verbonden weten. Hun hemel
vreugde wordt er door vergroot.
Het is dan ook juist het verschrikkelijke en
ontzettende van de hel, dat daar alle band en
gemeenschap zal weggevallen zyn. Kon men
zeggen, dat het menschelijk geslacht verloren
ging, dan zou er in de hel nog eenigen band
tusschen de verdoemden bestaan. Maar in de
hel zal geen enkele band van liefelijke ge
meenschap meer gevonden worden.
Het zal een kwelling te meer zyn in de
eeuwige rampzaligheid, dat men zich daar zal
gevoelen als behoorende tot de groote menigte
van doode takken, die van den boom des men-
schelyken geslachts zyn afgevallen en in 't
vuur geworpen, terwijl het eigenlijke, ware,
herboren menschelyke geslacht in zuivere een
heid en in hemelsche harmonie zich rondom
Gods troon bevindt, en daar zich eeuwiglyk
in Zyn Koning verblijdt.
En wanneer dit dan eenmaal goed "wordt
ingezien, dat al wat behouden wordt één orga
nisch geheel vormt, één lichaam van Christus,
dan ligt daarin vanzelf opgesloten, dat de ééne
geloovige niet zonder den anderen zalig kan
worden.
Van een lichaam kan geen enkel lid gemist
worden of het geheele lichaam is onvolmaakt.
En wijl in den hemel niets zal inkomen, dat
onrein of onvolmaakt is, zoo kan aan het
lichaam van Christus geen enkel lid gemist
worden.
En zoo verstaat ge, nietwaar, dat gy onmo
gelijk in den hemel kunt komen zonder dat uw
medebroeder of -zuster er ook komt. Uw zalig
heid hangt aan de zaligheid van uw broeder
en zuster.
Hoe moet ook dit u dus aansporen om wie
nu nog niet aan het lichaam des Heeren zyn
toegevoegd, hoewel wy er toe behooren, te be
arbeiden door het Woord Gods, opdat ze tot
het geloof in Christus Jezus, het Hoofd des
lichaams, mogen komen. Ge voelt u tot zendings-
arbeid als vanzelf aangedrongen.
Ook zy nog opgemerkt, dat de volmaaktheid
van een lichaam niet alleen bestaat in het aan
wezig zijn van alle ledematen, maar ook in de
volkomenheid en heerlijkheid van elk lid. Het
lyden van één enkel lid doet het geheele lichaam
lijden, maar de heerlijkheid van één lid geeft
glans aan alle de overige leden.
Zoo ook met het lichaam van Christus.
En daarom beseft ge, hoe het in uw wezen
lijk eigenbelang is om uw God te bidden, dat
Hy aan uwe medebroederen en -zusteren de
genade vermeerdere, opdat ze sierlijke leden
des lichaams van Christus mogen zyn.
Zoekt ge hun waarachtig heil, gy bevordert
daarmee uw eigen geestelijk welzijn.
Waarlyk, het geestelijk heil van de ééne uit
verkorene hangt aan die des anderen.
Daarom is het niet alleen zelfzuchtig om in
het stuk der uitverkiezing alleen met uw eigen
persoon te rekenen, maar bovendien ook dwaas.
Ge schaadt uzelf.
k. oüssoben.
II.
Neen, niet van den beginne is Judas een
verrader geweest.
't Is niet aan te nemen dat hy zyn huis en
beroep heeft verlaten om drie jaren daarna 30
zilverlingen te verdienen. Was hy na de krisis
in Johannes 6 beschreven heengegaan, hij was
gely'k geweest aan die vele honderden die van
Jezus ook niet anders verwachtten dan een
aardsch koninkrijk.
Judas bedoelde altoos zichzelfzyn eigen ik
met een kroon er op, in goud beslagen. Tot
dat keerpunt in Jezus' leven had Judas gemeend
zyn doel te bereiken. Nu wordt hij teleurge
steld en toch hy blijft. Hy doet alsof hy met de
apostelen instemt. Neen, met die schare stemt
hy niet in. Die uitspraak van Petrus is zyn
belijdenis. Zoo liegt hy, zoo huichelt hy, zoo
blijft hij huichelen.
Al donkerder wordt de hemel. De getrouwen
worden minder. Jezus begint van sterven te
spreken. Heeft Judas daarvoor zyn beroep op
gegeven Heeft hy daarvoor al dien tijd Pa
lestina rondgezworven Dat weinigje dat hy
uit de beurs nam, kon hem niet schadeloos
stellen. Wat zal de toekomst zyn Jezus stoot
de schare af. De verbittering wordt al grooter.
Grijpen zy Jezus, wat zal dan het lot der
discipelen zyn
O, de geestdrift is al lang bekoeld, zyn liefde
is gestorven.
Neen, zy is in haat omgeslagen. O ja, de
Messias is Jezus wel. Een heilige ook. Ja, Judas
voelt wel het groote onderscheid tusschen hem
en zyn Meester. Maar zulk een Messias wil
hy niet. Den Heilige haat hy.
Toen kwam de maaltijd in 't huis van Simon
den Melaatsche. Maria kwam om haar Jezus,
dien zy zoo boven allen en alles liefhad, te
zalven en met de haren haars hoofd droogt zy
Zyne voeten. Geen offer is haar te groot, geen
vernedering te diep waar het Jezus geldt.
Dat heeft Judas gezien. Zooveel zalf. Spoe
dig heeft hy berekend voor hoeveel het was.
300 denariën, zoomaar weggegooid. Als zy dat
hem gegeven had, dat was f 125 in zyn beurs.
Hoeveel had hy daarvan niet kunnen nemen
voor zich. De waarde van de zalf taxeeren,
Judas heeft het in een oogenblik gedaan. Die
waarde bepalen, Judas kan het, voor Jezus'
waarde heeft hij geen oog. En dat laat Jezus
maar toe.
O, hy kan niet langer zwijgen. Aan Jezus
hulde gebraeht, zyn afgod verbrijzeld; hy scheldt,
hy vloekt in zyn binnenste. Hij kon die vrouw
wel verbrijzelen. Neen, hy kan niet zwygen.
Waarom die zalf niet verkocht en het geld den
armen gegeven, zoo stoot hy met heesche stem
zyn woorden uit. Kon hy het maar anders
zeggen. Kon hy zijn wrok maar eens luchten.
Judas, zoo spreekt Jezus, en zyn blik zegt
dat hy Judas doorziet, de armen hebt gy altijd
met u.
Judas zwijgt en de vreeselyke gedachte schoot
door zyn zielJezus over te leveren, zich scha
deloos te stellen door Jezus te verkoopen.
Jezus heeft hem doorzien. Nog een ander is
er die ook acht geslagen heeft al jaren lang
op Judas, 't Is Satan, de vijand van God en
menschen. Hy heeft Judas geen oogenblik uit
't oog verloren. En nu eindelijk is het zyn tijd.
In dezen toestand en met deze overleggingen
des harten is Judas een gemakkelijke prooi voor
Satan. Satan vaart in hem. Nu heeft hy hem
in zyne macht. De hel juicht. De hemelen
omfloersen zich.
Een vulkaan was Judas' hart al lang geweest.
Het kookte en zieddeheet was het vuur. Nu
komt het tot uitbarsting. De verleider stookte
het vuur aan en de overlegging des harten,
de gedachte wordt daad.
Hy gaat heen. Want, hy zal zich wreken.
Hy zal zich schadeloos stellen. Waarheen gaat
hy Naar het Sanhedrin. De overpriesters en
de hoofdmannen zyn saam vergaderd. Zy waren
het saam, hoe soms verdeeld, hierin eens, dat
Jezus sterven moest. De vraag is hoe. Zie dat
volk, de geestdrift is wel bekoeld, toch is het
nog niet te wagen om hem publiek gevangen
te nemen.
Zy weten geen raad. Daar wordt een man
aangemeld die tot de vergadering wenscht toe
gelaten te worden, 't Is een uit Jezus' naaste
omgeving. Wat zal die hun te berichten hebben
Wat wilt gij my geven en ik zal Hem u over
geven, zoo luidt het van zyn bleeke verraders
lippen. Welk een aanbod voor Jezus' vijanden 1
Is er nog rechtschapenheid in die mannen?
Zyn ze fier en eerlijk? Zullen zy dien verrader
niet uitwerpen, weigeren met zoo iemand ge
in eene zaken te maken?
Neen, ook voor verraad deinst hun booze
ziel niet terug, 't Is hun heel wat waard. Wel
dertig zilverlingen tellen zy Judas toe. Aan
stonds moet de dief het ontvangen, 't Kon eens
misgaan. Daar gaat Judas. Het geld rammelt
in zyn zak. Bonst het niet op zyn geweten
Nog niet. Zyn wil is in Satans klauw. De
daad is nog niet volbracht. De zonde toont zich
eerst in haar ware gedaante als zy gedaan is.
Zoo keert hy als spion terug, loerende op een
gelegenheid om zonder oproer Jezus over te
leveren.
Nog kennen de apostelen hem niet. Ach, zy
hadden zich zelfs een oogenblik laten meevoe
ren met Judas, Maria's doen af te keuren. Hy
blijft in hun kring.
Zoo komt de Paaschmaaltyd. Judas is nog
met hen.
Yeel heeft Jezus gesproken en nu zegt hy
.voorwaar, voor waar zeg ik u dat één van ulieden
my zal verraden".
Een uit hun midden? Zoo iets hebben zy
nooit kunnen denken. Wie kan dat zyn Ben
ik, ben ik, ben ik het, Heere zoo vragen zy
allen. Niemand denkt nog aan Judas. Door
niemand wordt hy voor verrader aangezien.
En dan meenen wy menschen dat wij kenners
der harten zijn. De apostelen hebben zoo lang
dagelijks in hun midden een huichelaar gehad
en zy merkten het niet.
Ach, Judas, werp het masker af. Erken wat
gij zyt en wat gij deedt. Judas luistert naar
een andere stem in zyn binnenste. Daar vraagt
hy met de anderenben ik het Heere? Zoo houdt
hy vol in de zonde, zoo blijft hy handelen
tegen beter weten in, zoo was de zonde tegen
den H. Geest volbracht. Hy verhardt zich het
hart. Hy verwerpt het heilige. Zyn hebzucht
overwon alles. Zyn eeuwige toekomst geeft hy
prijs aan wraak- en hebzucht.
Nog weten de apostelen niet wie het is. Het
antwoord: „gij hebt het gezegd" op Judas vraag:
ben ik het, ie blijkbaar in het algemeen geroep
niet begrepen.
De vurige Petrue wenkt daarom Johannes
dat deze het Jezus vragen zal. Johannes ont
vangt daarop van Jezus de aanwijzing (voor
de anderen onbekend) dat hy de verrader is
die de bete ontvangt. Door de bete aan te
nemen, maakte Judas de mate zyner huichelarij
vol. Van dat oogenblik kwam hy ten volle in
de macht van Satan.
De geweldige poging die hy in 't werk moest
stellen om zyn hart voor de machten des hemels
te sluiten, opende de deur voor de machten der
hel.
Wat gij doet, dee het haastelyk, met dit woord
door de apostelen, behalve Johannes, onbegrepen,
laat Jezus hem voor goed over. Stond hy sinds
eenige dagen onder invloed van Satan, nu is
hy het gewillige werktuig. Nu wordt hy ge-