Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. 5e Jaargang. Vrijdag 27 Maart 1908. No. 40. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABOHHEMEHTSPRUS Drnkker-Uitgever A. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. PRIJS DER AD YERTEHTIEN Bouma. VARIA, De öpleidingskwestie. Onze Zelfzucht, Zeenv per half jaar franco per post .70 cent Enkele nummers3 cent. van 15 regels 80 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. HET DOEL VAN JEZUS'VERNEDERING. II. Overmits dan de kinderen des vleesches en des bloeds deelachtig zyn, zoo is Hy ook desgelijks derzelve deelachtig geworden, opdat Hij door den dood te niet doen zou dengenen, die het geweld des doods had, dat is den duivel. Hebr. II 14. Het was noodzakelijk, dat de Christus dezelfde zwakke en vergankelijke natuur deel achtig werd als de kinderen, welke Hij tot de heerlijkheid leiden zou, opdat Hij zich aan het lijden en aan den dood zou kunnen onder werpen. Welk een gedachte Wij zullen haar nooit geheel verstaan. Wij staan met heel de christenheid in deze dagen vooral op de Hoofd- schêelplaats, teneinde in gedachtenis te houdeu, wat daar voorgevallen is. Wij scharen ons als 't ware onder die enkele vrienden en vrien dinnen, die aldaar eenmaal stonden bij den kruispaal en wij verplaatsen ons in hun toe stand. Voor hen was het de donkerste ure in hun leven. Nooit hadden zy„willen gelooven, dat het daartoe zou komen. Wel had hun Meester menigmaal gezegd, dat Hij overgeleverd zou worden in de handen der O verpriesters en Schriftgeleerden, wel had Hij uitdrukkelijk verklaard, dat Hij eenmaal lijden en sterven zou, maar dit wilde er bij hen in, daar hoorden zij niet naar, steeds hadden zij die gedachte ver van zich gehouden. Wie zou de handen aan Hem durven slaan, wie zou den euvelen moed hebben om Hem aan den dood prijs te geven Hoe werden zij ontnuchterd, toen zij voor hun oogen zagen, dat Hij aan het kruishout werd geslagen. Nog bleven zij hopen, dat er ver lossing zou opdagen, tot het laatste toe hielden zij de verwachting vast, maar zij achtten het onmogelijk, dat Hij sterven zou, die het land doorgegaan was, goeddoende en genezende allen, die tot Hem kwamen. Zou Hij in de macht des doods kunnen geraken, die meer dan eens aan den dood zijne prooi ontrukt had Dit kon niet, naar zy meenden en daarom bleven zij uitzien naar uitkomst. Het was echter tevergeefs. Hij boog het hoofd op den borst en gaf den geest. Neen, hoe donker het toen in hun ziel geworden is, kunnen wij ons niet voorstellen. Hoewel wij derhalve ons geen volkomen rekenschap zullen kunnen geven van 't geen er in.hen omgegaan is, toch verstaan wij wel, dat het voor hen een pijnlijk raadsel was. Het is dan ook een gebeurtenis zonder weder gade. De dood behoort niet tot de Schepping. Hij is later ingedrongen. De zonde heeft hem de deur ontsloten. Eerst door haar kreeg hij toegang. Ten dage als gij daarvan eet zult gij stervende sterven. Doch Jezus had nimmer Zijne hand tot de verboden vrucht uitgestrekt, nooit iets gedaan, wat in strijd was met den wil des Yaders. Hij was dus niet schuldig en alleen waar zonde is, kan de dood komen. Dit is juist het schrikkelijke van dien Koning, die met zijn onverbiddelijke zeis aller leven wegmaait. Hij ontleent zijn recht aan onze overtreding, en wijl deze de heilige wet heeft aangerand, eischt zij zijn verwoestend werk. Hij staat alzoo sterk, hü doet, wat de wet des Heeren hem opdraagt, en daarom zal het nooit een zondaar gelukken zich aan zijne macht te ontworstelen. Maar gaat hij dan hier niet te ver, over schrijdt hij hier niet zijne bevoegdheid, waar hij zijn kille hand aan den Heilige en Recht vaardige legt, waar hij zich niet ontziet den Zoon des menschen, op wiens lippen nooit eenig onrecht is geweest, onder zijne heerschappij te brengen? Hier heeft hij toch geen recht, en zal de Rechter des hemels en der aarde hem niet straffen wegens deze verregaande roekloos heid Gij weet het, wat hier op het antwoord zijn moet. De dood heeft ongestoord zijn vree- seljjk werk kunnen verrichten en er is geen macht geweest, die hem toerieplaat af, en staak uw bloedig bedrijf. Rust dan de Troon des Allerhoogsten niet langer op recht en ge rechtigheid en heeft Hij de teugels Zijner heer schappij uit Zijne handen gelegd Onrecht toch was het, dat de dood een onschuldihe velde. Wees niet te haastig in uw oordeel, waar gij staat voor zulk een verborgenheid. Dit is waar, dat de dood geen macht kan heb ben, als er geen zonde isdit is ook waar, dat de Christus nooit in gedachten, woorden of werken afgeweken is van de heilige wet, en toch is eveneens waar. hoe ongerijmd het moge klinken, dat de dood recht had om Hem aan te vallen en weg te voeren in zijn ondoor grondelijk diepe afgronden. Het eerste en het tweede is duidelijk, zelfs onze kinderen kunnen er bij, maar het laatste Is dit donker, onver staanbaar? Toch zeker alleen voor hem, die vergeet, dat de Christus in onze plaats zich stelde onder de wet, dat Hij onze zonden op zich genomen heeft, dat Hij gezegd had: wat zij geroofd hebben, zal Ik betalen. Hij was de Borg, die voldeed, wat wij niet vermoch ten. Daarom kan de Kerk met recht zeggen, dat God als Richter onze zonden op Hem deed aanloopen. Er was bijgevolg wel zonde bij Hem, Hü was er mede beladen, Hy had die overtredingen als de Zyne aanvaard, ja Hy was tot zonde gemaakt. De dood naderde Hem niet in zyn onschuld, maar als den Middelaar, die gewillig de plaats van zondaren had inge nomen. Het recht werd in het sterven van den Heiland niet gekrenkt, maar gehandhaafd, meer nog, het schitterde, zooals nooit te voren, het kwam aan 't licht in al zyn heerlykheid. En dat Hy in hunne plaats kon staan, lag hieraan, dat Hy zich met hen vereenigd had, Hy had deel aan hunne natuur, aan hun leven. Hy was hun geen vreemde, want Hy is hun, zynen broederen, in alles gelyk geworden, uitgenomen de zonde. Wanneer gy met zulke oogen den dood van den Christus aanschouwt, zult gy het geen gebeurtenis achten, welke u ergert, maar gy zult met eerbied neerknielen en verstaan, dat op die wyze alleen u geopend konden worden de fonteinen des heils, welker wateren u laven kunnen, welke de dorst uwer ziel ook moge zyn. O, als gy overtuigd zyt, dat gy den dood verdiend hebt, en dat Hy dien onderging, dan zullen de lofzangen Zyner genade niet van uw hart en van uwe lippen mogen wyken. IV. Aan ons volk wordt ten laste gelegd, dat het eer geneigd is om een zaak af te keuren dan toe te juichen. Zou het diezelfde eigenschap soms zyn, die er ons toe leidt, dat wy te kort komen in waardeering van de personen Dit kan wel, en ieder moet toch erkennen, dat het een gebrek is. Een weinig meer waardeering van elkander zou in ons land geen overtollige weelde zyn. Het gaat zoo gemakkelyk aanmer kingen te maken en een veroordeelend vonnis te spreken en dit kan haast altyd met eenigen grond geschieden, want er is niemand volmaakt en geen enkel menschelyk werk is volkomen. Dit schry ven wy eerst ter onzer eigen herin nering, nu wy gekomen zyn aan een droeve bladzyde in de geschiedenis der opleidingskwes tie. Het bleek ons dat de Synode van Groningen in haar geheel van oordeel was, dat er geen Deputaten meer benoemd moesten worden, wyl het voor de Kerken en de School noodig was, dat er een tydperk van rust zou zyn. Wy kun nen derhalve zeggen, dat allen overtuigd waren, dat er geen kans bestond om de beide inrich tingen te vereenigen, en het beter ware, er voortaan niet meer over te schryven en te spre ken. Het was wel jammer, dat alle onderhan delingen over deze zaak op niets waren uitge- loopen, maar de ervaring had geleerd, dat men zich by den feitelyken toestand moest neder- leggen. Of men zulks betreurde of toejuichte, wat deed het er toe, het was nu eenmaal niet anders en er bestond geen uitzicht, dat er spoe dig wyziging zou komen. Langzamerhand ge wende ieder aan deze gedachte en alles ging weer zyn gewonen gang. Doch dit duurde niet lang. Onze voornaam- bladen begonnen weer, en werkelyk waren er tal van mannen Curatoren en Professoren die weer begonnen te onderhandelen. Dit nu was vreemd. Allereerst om dat het niet lag op de lyn van de Groninger Synodale uitspraak, want daarnaar geoordeeld kon er natuurlyk geen sprake zyn van nieuwe onder handelingen. En voorts niemand kon aanwyzen, in welke hoedanigheden deze broederen optra den om nu eens aan de Kerken een plan voor te leggen. Eindelyk waren dit dezelfde, die tot het Groninger besluit medegewerkt hadden. Maar hoe vreemd dit op zichzelf ook ware, de kerkelyke vergaderingen begonnen het concept in behandeling te nemen en weldra was de spanning er weer. Zooals het vroeger gegaan was, zoo ging het ook nu, de een was voor deze regeling, de ander er tegen en onder ongunstige omstandigheden kwam de Synode van Arnhem samen. De commissie, aangewezen om de Sy node te dienen van advies, was niet eenstem mig en diende twee Rapporten in, welke ge heel van elkander verschilden. Evenals de com missie zoo was ook de Synode verdeeld en het einde van langdurige beraadslaging was, dat de meerderheid een voorstel-Bavinck aannam en een belangryke minderheid stemde voor het voorstel-Bos. Daarop echter besloot de Synode het eerste voorstel niet uit te voeren en de kwstie bleef mitsdien onopgelost liggen. Het ligt nog versch in het geheugen en daarom behoeven wy niet weer te geven het verschillend oordeel, dat over de besluiten van die Synode gesproken is. Daarover is zooveel gesproken en geschreven, dat we er gevoege- lyk het zwygen over bewaren kunnen. Dit spyt ons ook niet, want er ging zooveel smar- telyks mede vergezeld, dat het verkeerd zou zyn heelende wonden open te ryten. Maar wy moesten er toch op wyzen, om ons even uit te laten komen, dat ook die poging om de beide inrichtingen samen te brengen geheel mislukt is. Nu wy achter die geschiedenis staan, is het duidelyk, dat de beste bedoelingen soms niet bereikt kunnen worden, want wy moeten aan nemen, dat de vurige begeerte om de moeite te verwyderen nog eens aangespoord had om de zaak ter hand te nemen. Sedert dien tyd heeft de zaak gerust en zyn de gemoederen gekalmeerd. Er heerscht weder een verdraagzaamheid, welke weldadig aan doet. Hoe het nu gaan zal, waar de Kerken geroepen worden te oordeelen over het Concept, dat de bedoeling heelt het voorloopig verband van de Theologische Faculteit der Vrye Uni versiteit nader te regelen, kan niemand nog met zekerheid zeggen. Het is ingediend door de Deputaten, welke daartoe aangewezen wer den door de laatste Synode. Hoe wy over dit Concept denken, zal een volgenden maal wel blyken, Het is te hopen, dat de bespreking en de behandeling geschieden moge op een kalme, bedaarde en bezadigde wyze. En dit kan zeker ook gemakkelyk, omdat het niet gaat over de vereeniging van twee inrichtin gen, welke beide leven uit een eigen gedachte. XXII. Nu de grootste drukte van velerlei werk zaamheden wat voorby is, hopen we onze stukken geregeld voor te zetten. Tot nog toe hebben we aangetoond, dat onze zelfzucht zich openbaart in onze gedragingen jegens God en den naaste. Zoo rest ons nu nog na te gaan hoe zy eveneens te voorschyn treedt. 1. By de opvatting van verschillende God- delyke waarheden. 2. In de praktyk van ons kerkelyk leven. 3. In verschillende beschouwingen en daar naar gevolgde handelingen op het terrein van het maatschappelyk leven. Allereerst zullen we dus trachten aan te toonen, hoe we zoo licht geneigd zyn om ver schillende waarheden van Gods Woord alleen- lyk vanuit het standpunt van den mensch te bezien. Zoo gaat het o.a. met het leerstuk der uit verkiezing. Op tweeërlei wyze maakt men zich by de opvatting van dit leerstuk schuldig aan de zonde van zelfzucht. In de eerste plaats door het doel der uitver kiezing te beperken tot het eeuwige leven hiernamaals, en ten tweede door ze te veel te beschouwen als een persoonlijke genadeweldaad, waarby dan vergeten wordt, dat God zich een volk, een gemeente ten eeuwigen leven uitver koren heeft. De meest gangbare beschouwing van het leerstuk der uitverkiezing is, dat God de Zynen voor een eeuwig, zalig hemelleven heeft uit verkoren. Dat onze uitverkiezing zich ook uitstrekt over ons leven hier op aarde, wordt zoo dik- wyls uit het oog verloren. Men ziet voorby dat het doel der uitverkie zing volstrekt niet kan en niet mag beperkt worden tot onze zaligheid, die ons na dit leven wacht. Zelfs moet erkend worden dat haar doel niet eens in de eerste plaats het eeuwig hemelleven is. „Ook de uitverkiezing is een werk Gods, „waarvan de regel geldt, dat God alle dingen „in de eerste plaats doet om Zichzelfs wille. „Daarom is de uitverkiezing tevens de uit verkiezing tot een roeping, tot een dienst, „tot een eigen taak, die in het Koninkryk Gods, „nu hier en straks daarboven voor u is weg- „gelegd. „Wie in de uitverkiezing alleen een middel „ter zaligheid ziet, is zelfzuchtig, en is alleen „op eigen toekomst bedacht, maar wie ze ver staat als uitverkiezing tot roeping en zalig- „heid, bedoelt de eere Gods, de heiliging, ook „in de eeuwigheid, van Zyn heiligen Naam". Wie zoo de uitverkiezing opvat en dan ge looft dat ook hy tot de uitverkorenen behoort, zal het leven heel anders opvatten. Hy stemt dan wel toe dat het leven op aarde een woes- tynreis is naar welker einde men soms smach tend verlangt, maar toch beseft hy tevens dat het leven één groot oorlogsveld is, waar de stryd tegen allerlei vyanden nimmer ein digt. Een stryd, dien hy niet zoo zeer om zichzelf, waar veelmeer om de eere zyns Ko- nings te stryden heeft. Daarom is het een stryd, waarby men tin telt van geestdrift en van verlangen om de eer van het vaandel op te houden. Te meer voelt men zich tot zulk een vuri- gen stryd geprikkeld, omdat men weet, de Koning zelf trekt mede op ten itryde.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 1