Kerk- en Schoolnieuws.
Officiëele Berichten.
op het ambacht, huwelijk, zorg en moeite,
ziekte, sterven en begraven worden. Deze
vormen de stramien, welke de eigenlijke ge
schiedenis van ons leven vervat. Wat in dat
kader nu gewerkt wordt, is zeer verschillénd.
't Is echter niet te zeggen, hoe ledig en hol
het leven van zeer vele menschen is. Het best
zoudt gij 't kunnen samenvatten ineten,
drinken, werken en zich vermaken.
Het leven van de groote massa zinkt weg
in ijdele en nietige dingen, welke niet waard
zijn er ook maar één uur aan te wijden.
Als een wereldsch mensch u zijn geschie
denis meedeelt, komt gij vooral te weten, wat
hij gedaan heeft; het begint met „Ik" en het
eindigt met „Ik". De hoogmoed van ons na
tuurlijk hart is zóó groot, dat de meesten bij
het vertellen van hun levensgeschiedenis, niets
anders begeeren dan zichzelven een soort
standbeeld op te richten.
De wereldling ziet en kent God niet in de
geschiedenis, en als hij soms in zijn eigen ge
schiedenis Hem erkent, doet hij het gelijk de
Farizeër, toen hij sprak„HeereIk dank u,
dat ik niet ben als de andere menschen". Hij
heeft, zelfs~tot God, niets te spreken dan over
zich zei ven.
Maar de geloovige heeft den Heere leeren
kennen in de historie der^kerk en der wereld,
en inzonderheid ook in zijn eigen geschiedenis.
Inderdaad, de geschiedenis van een mensch,
dood in de misdaden en de zonden, maar door
Goddelijk erbarmen opgericht, door genade en
ontferming gered en aanvankelijk gezaligd, als
profetie van de onuitsprekelijke heerlijkheid,
welke hjj, in zich zelf des doods en der helle
waardig, straks eeuwig zal genieten, is het
schoonste van al wat zich laat denken. Ja, in
het levensboek van het kind Gods, staan fei
ten en wonderen beschreven, veel grootscher
dan in de gedenkschriften van den maehtig-
sten koning of keizer. Het is een geschiedenis,
waarin God zijne genade en eeuwige liefde
verheerlijkt, welke door de engelen met blijde
halleluja's worden bezongen.
Daarentegen niets droeviger kunt ge u den
ken, dan een mensch, die onder de prsdiking
des Evangelies leeft, zonder daarop ernstig
acht te geven; hij heeft den Bijbel steeds bij
de hand, maar neemt hem nooit ter harte.
Duizend roepstemmen Gods vermanen hem
Wendt u naar Mij toeen toch keert hij
zich steeds verder van den Heere af. De mach
tige en liefdevolle hand van Christus breidt
zich dagelijks tot hem in ontferming uit, maar
hij ontvlucht die, als had hij daarvan het
grootste kwaad te duchten. Zulk een geschie
denis is een schrikkelijke tragedie. De mensch
loopt daarbij spottend en smadend zijn Redder
voorbij, en jaagt zijn eigen dood en ellende
tegen. Hoe ontzettend 1 En toch is dit de toe
stand van zoovele jongelingen en jongedochters,
van zoovele mannen en vrouwen en zelfs van
vele ouden van dagen, wier gebogen gestalte
reeds neigt naar het graf.
Er zijn in het leven van elk mensch raad
selen. Ook als gij den levensloop van den
dienaar der wereld vergelijkt met dien van het
kind Gods, hoe vaak wordt uw geest door
raadselen verbijsterd. De weg des goddeloozen
is menigmaal zeer voorspoedig en gemakkelijk,
zoodat hij,van allen geëerd en geprezen, in
groote pracht en heerlijkheid daarop wandelt.
De geloovige daarentegen worstelt vaak met
allerlei moeite en verdrietwordt van alle
z\jden gedrukt en geplaagd, zoodat hij gedu
rende langen tijd het brood der smarte moet
dagen, dat het plaatselijk armbestuur, een plaats
zocht voor een wees. En toen dacht ik zoo aan
u. Omdat gij geen kinderen hebt, zou dit hier
misschien wel goed kunnen doch men zal dien
jongen niet in een herberg willen brengen. En
ge zoudt dan beiden nog wel eenig voordeel
daarvan kunnen hebben. Vooreerst wordt er
een zekere som gelds voor betaald, en in de
tweede plaats, zou hij, met goedvinden van de
armvoogden natuurlijk, u wellicht al wat in de
schoenmakerij kunnen helpen, en ook uwe
vrouw zou er wat gezelschap aan kunnen heb
ben, en zij behoefde dan hier niet zoo alleen
te zitten."
Onwillekeurig dacht Jan, toen h\j dit hoorde
aan de geschiedenis van David en Mefibozeth.
Diötrefes had immers gezegd dat David daar
mee zoo'n goede daad verrichtte. Als hij nu ook
eens al zijn goede daden, die hij reeds verricht
had, vermenigvuldigen kon met zijn herberg
maar geheel aan kant te doen, en dan daaren
boven ook nog een wees te verzorgen, waar
voor wellicht ook nog een goede belooning
gegeven werd, hoe zou hij dan docr zijn goede
daden wel uitblinken 1
(Wordt vervolgd.)
eten. Ja, wij zien raadselen in het leven, zóó
gtoot, zóó onoplosbaar, dat wij soms vragen
„Hoe kan het bestaan?" Doch laten wij daar
door ons niet laten verwarren of misleiden. De
oude Egyptenaren rustten vaak op hooge torens,
waar de krachtige adem van den wind de
muggen verhinderde hen te bereiken. En zoo
moet ook de Christen steeds uit de laagte van
het dagelijksch leven tot de hoogte des geloofs
zich verheffen, dan krijgt hij weer ruimte van
blik en helderheid van geest. Als hjj met Asaf
eerbiedig in het heiligdom ingaat, en het le
ven des goddeloozen beschouwt bij het licht
van Gods Woord, van het begin tot het einde
toe, dan ontvangt zijn geest, hoe hij vroeger
ook ontsteld was, weer de kalmte terug, en
worden de raadselen opgelost. Dan ziet hij,
hoe de wereld haar deel heeft in dit leven
en van uit de heerlijkheid des heiligdoms be
schouwd, ach, wat is dat deel dan somber en
klein 1 Hoe verblind is die arme wereld, dat
zij daarin zich zoo vermaakt en verblijdt, en
dat zij, om die handvol nietige stof te behou
den, de eeuwige zaligheid, in Christus, verwerpt.
In den eigelijken zin des woords heeft alleen
de Christen een levensgeschiedenis, wijl heel
zijn leven door ééne gedachte wordt geleid en
gedragen. Het leven van de dienaars der we
reld heeft zulk een leidende en alies beheer-
schende gedachte niet. Nu eens zoeken ze dit,
en dan weer gansch iets anders. Wat zij heden
hartstochtelijk najagen, werpen zij morgen met
verachting van zich.
Ons hart behoeft te midden der warrelingen
van dit.leven een middenpunt, om van daar
uit de menigvuldige verschijnselen te ordenen
en te beheerschen, en wie dat middenpunt niet
heeft, wordt onder het vele en velerlei bedol
ven. Zulk een vast punt, van waaruit hij alle
dingen beschouwt, heeft de Christen. Het leven
van den geloovige trekt zich saam in ééne ge
dachte Gods eer en der ziele zaligheid. Deze
gedachte^beheerscht geheel zijn leven en alles,
het groote en het kleine, de blijdschap en de
droefheid, moet aan hare heerlijke verwerke
lijking dienstbaar zijn. Maar het leven van den
wereldling is een chaos enkel verwarring, die
hem verdeelt en verscheurt, 't Is een doolhof,
waarin hij hulpeloos omdwaalt, tot hij, den
weg niet kunnende vinden, jammerlijk om
komt.
Zal het goed zijn, dan is het in de geschie
denis van den enkelen mensch geljjk in de
groote wereldhistorie. In haar midden toch
staat Christus en die gekruist. Te voren leidde
alles tot Hem heen, en nadat Hij geboren is,
wijst alles op Hem terug. Jezus is voor de
geloovigen alles, de bron en de kracht, de hoop
en de kroon van hun leven. En omdat Hij met
hen is, en zij in Hem zijn, daarom is hunne
geschiedenis zoo heerlijk. Al gaat de weg dan
ook door diepten en over hoogten, door smaad
en spot, door gevangenis en langs het schavot,
zij komen niet om, maar gaan tusschen al de
gevaren door, de eeuwige zaligheid tegemoet.
Eens ging een priester tegen veler waar
schuwingen in, over een zeer slechte brug,
dragende het beeld des Gekruisten.Noeh de vele
waarschuwingen, en evenmin de zwakke staat
der brug, brachten hem een oogenblik in
twijfel. Welgemoed stapte hij er op, zeggende
„Als ik er met de hostie overga, stort de brug
niet in; dat is niet mogelijk
Hij, die met Christus dit leven doorgaat,
komt niet om, maar wandelt naar de heerlijk
heid heen, hoe moeilijk en steil het pad ook
moge wezen. Doch zonder Christus is het men-
schelijk leven een gang naar de diepten des
doods en der hel.
Lezer, hoe staat het met u? Vertelt gij ook
gaarne uw levensgeschiedenis, of schaamt gij
u dit te doen Zoo gij den moed niet hebt,
aan eenig mensch uwe geschiedenis te vertel
len, wijl zij met zoo zwarte letteren is geschre
ven, dat gij dan den moed des geloofs mocht
verkrijgen om, wat gij aan menschen niet
durft, voor het aangezicht des Heeren te doen.
Trouwens, het leven van elk Christen heeft
een bijzonder heiligdom, dat niet naar buiten,
maar alleen naar boven is geopend. Als het
aankomt op het meest bijzondere, op het inwen-
digste onzer levenservaring, dan kan de ziel
dat alleen in de eenzaamheid met den Heere
bespreken.
Moge het ook bij u er toe komen, uwe we
gen in boete en smart den Heere te vertellen,
dan zal Hij de paden zijner goedertierenheid
en waarheid u bekend maken, en u kracht
geven om daarop te loopen.
Alleen die tot God is bekeerd, kan met
blijdschap zijne levensgeschiedenis vertellen.
Want hij getuigt van wat God aan hemdeed:
„Kom en hoor toe, ik zal u vertellen, wat de
Heere aan mijne ziele gedaan heeft".
Doch men is eigenlijk niet in staat zijn le
vengeschiedenis goed te beschouwen vóór zij
geheel voltooid is. Wel kan men van eenige
treffende omstandigheden en bijzondere leidin
gen spreken, maar het geheele leven in zijn
wonderbaar begin, in zijn gansche verloop, in
zijn volle ontvouwing te zien, is weggelegd
voor den hemel. Want 't is met het leven van
Gods volk hier op aarde als met de transpa
rant plaatwerken. Ge ziet er niet in, slechts
er op en er langs. Maar'als straks in den hemel
het leven van 's Heeren volk door het licht
der heerlijkheid wordt beschenen, dan krijgt
alles kleur en gloed, wordt alles klaar en hel
der. Dan zien wij eerst tenvolle God in hun
geschiedeniszijn liefde en gena, zijn wijsheid
en macht. Dan fonkelt in de stramien van dit
tijdelijk leven, in eeuwige schoonheid, de zin
spreuk huns harten „Gode alleen zij de eere
Dan eerst kunnen zij voluit aan elkander
hun levensgeschiedenis vertellen. Dat doende,
zullen zij, naar het eigenaardig woord van een
dichter, hun'Heven op muziek zetten, heilige
muziek, waarvan de grondtoon zal zijn van
God en tot God. En het telkens weerkeerend
refrein van dien lofzang zal niets anders we
zen, dan het schoone woord van den kerkva
der Chtryso8tomus, in zijn stervensure, na een
leven vol miskenning en lijden gesproken
„God zij voor alles geprezen 1"
J. P. Tazelaar.
TWEETAL
te Pijnacker-Nootdorpcand. J. H. Rietberg
te Winterswijk
cand. M. Stadig te Den Helder.
BEROEPEN
te Rhijnsburg ds. S. Oudkerk te Kralingen
te Nunspeet: ds. R. Smeding te IJselmonde
te Woubrugge en te Ambt-Vollenhove (A)
cand. J. H. Rietberg te Win
terswijk
te Nieuwendamds. K. Doornbos te Boxum
te Scharrendijkeds. H. Haspers te Hardings
veld
te Neededs. H. N. Boukema te Zweelo
te Stellendamcand. E. v. d. Laan te Uithui-
zermeeden.
AANGENOMEN
naar Waarderds. J. F. Hulsteijn te Langerak.
Aan de Vrije Universiteit is geslaagd
voor het cand. ex. in de Theol. Fac. de heer
J. C. Brussaart.
Het bericht, in vele bladen de rondte
gedaan, dat ds. J. van den Berg te Terneuzerf
beroepen is te Rotterdam (Feyenoord) is on
juist. Er is nog geen beroep uitgebracht en
zelfs nog geen tal opgemaakt.
Ds. P. H. de Jonge, van Hoek overge
komen, deed Zondag intrede te Sleeuwijk, met
eene predikatie over 1 Sam. 12 2224. Zijn
vader ds. H. G. de Jonge, van Dordrecht, was
als bevestiger opgetreden.
Ds. J. F. Colenbrander te Haarlemmer
meer heeft de roeping van de kerk te Appin-
gedam als missionair predikant voor Melolo
(Soemba) aangenomen.
Door de kerk te Groningen (A) is een
voorstel naar de classis gezonden, met het doel
het door te zenden naar de Generale Synode,
inhoudende het verzoek een 5en Hoogleeraar
aan de Theol. School te Kampen te benoemen,
en voorts om aan deze School gebruik te ma
ken van het recht, om doctorale graden te
verleenen.
Ds. H. de Koning te Mijdrecht vierde
Woensdag 1.1. onder veel belangstelling zjjne
25-jarige ambtsbediening. Korten tijd diende
hij de gemeente te Gees en nu reeds jaren die
van Mijdrecht. Ook Zeeuwsch Kerkblad deelt
in zijne vreugde en bidt hem toe, dat de Ko
ning der kerk hem nog jaren lang ten zegen
stelle 1
Krabbendijke, 8 Maart 1908. Zondagnamid
dag maakte onze geachte leeraar ds. J. Sybrandy
bekend ©en roeping te hebben ontvangen van
de gemeente te Lioessens (Friesland).
Namens d©n Kerkeraad,
C. P. Vogelaar, Scriba.
(Bij vergissing de vorige week ter drukkerij
blijven liggen.)
Scharendijke, 16 Maart 1908. In een verga
dering van mans-lidmaten werd met overgroote
meerderheid van stemmen tot Herder en Leeraar
beroepen de WelEerw. heer ds. H. Haspers
van Hardingsveld.
Neige de Heere het hart van dezen broeder
om met volle vrijmoedigheid tot ons over te
komen.
Namens den Kerkeraad,
A. Bibkbveld, Scriba.
Op verzoek plaatsen we het onderstaande
Vrijdag 13 Maart, 's avonds om 6 uur hield
de Ring Middelburg van Jongelingsvereenigin-
gen op Geref. Grondel, haar jaarvergadering
in 't Militair Tehuis, Nieuwstraat.
De vergadering werd geopend met het zingen
van Ps. 33 1 en gebed door den 2en secretaris
by afwezigheid der beide voorzitters. Gelezen
werd Psalm 30.
De notulen der vorige vergadering worden
zonder aanmerkingen goedgekeurd.
De secretaris F. Boon van Koudekerke geeft
't Jaarverslag, een zeer goed opstel, waarin hij
den vorigen secretaris C. Louwerse van Grfips-
kerke een welverdiend pluimpje geeft en o. a.
ook de jonge vereeniging van Meliskerke hulde
brengt. Een aangename bespreking volgt hierop.
Uit het jaarverslag van den penningmeester,
Abrahamse van St. Laurens, blijkt dat de ring
vooruitgaat in de financiën, 't Vorige jaar pl.m.
f6,— te kort, nu pl.m. f5,— over.
Daarna rapport over den toestand der vereeni-
gingen. Over 't algemeen is deze goed, doch
Veere gaat achteruit, Gapinge worstelt moedig.
Na eenige besprekingen volgt hierop 't zingen
van 't 5e couplet van 't Bondslied en wordt 10
min. pauze gegeven.
Na de pauze treedt ds. Meulink van Melis
kerke op met een lezing over Calvinisme en
kunst. Hfi behandelt achtereenvolgens
1. 't Calvinisme2. de kunst; 3. waaruit de
kunst is opgekomen4. Wat Calvijn voor de
kunst deed.
Een nauwkeurig verslag van dit referaat, dat
keurig kan genoemd worden, kan hier niet
gegeven wordenenkele hoofdpunten willen
we noemen.
1. Het Calvinisme is het modewoord voor
onze kringen, de kunst 't modewoord voor de
wereld.
Het Calvinisme is een eigen levensbeschouwing,
het socialisme b.v. niet, evenmin als het Ana
baptisme (Doopersche stelsel).
Een levensbeschouwing is een eigen inzicht
voor 3 voorname verhoudingen van 't mensche-
lfik leven, n.l. tegenover God, den naaste en
de wereld. Zulk een beschouwing is door Cal
vin ontwikkeld. Voor de kunst gaf Calvjjn geen
stelsel, wel uitspraken, op de H. Schrift gegrond.
2. Kunst is Gods gave als doorschittering
van Gods heerlijkheid. Alle kunst is uit God
door de zonde is geen nieuwe kunst gekomen,
z\j is wel bedorven.
Bfi de hedendaagsche kunst wordt aanbidding
van 't schoone zelfaanbidding. Daarom is haar
beoefening gevaarlijk. Calvijn is echter geen
vijand ervan. In zijn tijd werd in Genève zelfs
met zijn volle toestemming een zedestuk voor
't volk opgevoerd. Het tegenwoordig tooneel
moet -wegens het onzedelijke, dat dikwijls ver
toond wordt, streng afgekeurd worden. Daarom
Christenen, blijf er vandaan 1
3. Kunst is opgekomen uit bijzondere schep-
pingsgave. Evenals 't kind den volwassene
nadoet, bootst de mensch God na. Daartoe geeft
'God de bekwaamheid, en daarvoor komt Hem
de eere toe
Er zfin nuttige en schoone kunsten. De schoone
kunst is iets ideaal schoons, door den mensch
in zichtbaar schoon omgezet.
De kunst moet zijnrealistisch, niet zooals
de wereld zulks wil, maar naar den eisch der
H. Schrift. Niet tot zonde lokkend, maar daar
van afschrikkend, zij moet den mensch hooger
heffen. Zfi is de profetie van iets hoogers, dat
den mensch te wachten staat.
Het theather is de spelonk van ongerechtig
heid daarom die kunst verworpenalle kunst
moet dus niet gewaardeerd worden.
4. Wat deed Calvijn voor de kunst Hij schiep
geen eigenlijken stijl, dus Calvinistische kunst
is er niet. Rome had wel een eigen stijl, daar
kunst en religie samengingen. Bij de Israëlieten
voor Jezus' tijd ook kunst, daar de godsdienst
een schaduwdienst was. Bij de Nieuwe Bedee
ling geen kunst noodigzij staat met den gods
dienst niet in verband, God wordt in geest en
waarheid, niet door beelden en symbolen gediend.
Calvijn maakte de kunst van de Roomsche
beheersching vrij, hij gaf ze aan 't vrije leven
terug. Hij was een vriend van kunst; hij be
vorderde haar, waar hij kon. Hfi deed veel voor
verbetering van muziek en psalmgezang in de
kerk.
Er zijn verschillende kunstenbeeldhouw
kunst staat bij dr. Kuyper hoog aangeschreven,
dichtkunst en toonkunst staan evenwel ook
zeer hoog aangeschreven bij den spreker.
De kunst der menschen is onvolledig, zij
maken stomme beelden God evenwel schoone,
levende beelden, toonbeelden van Zijn groote
kunst. Zij kan ons leiden tot Christus zij wekt
heimwee op in 's menschen ziel naar 't Para
dijs van 't verleden en van de toekomst 1 Dat kan
zij echter niet brengen. Dat doet alleen Chris
tus, de Bron van alle schoonheid en heer
lijkheid
Met een luid applaus beloonden de hoorders
den spreker voor dit schoone en heerlijke woord,
waarop nog eene leerrijke discussie volgde.
Op de volgende vergadering, D. V. in April
te houden, zal behandeld wordenKerkelijk
Toezicht door Middelburg's Vereen.Tollens
door Meliskerke's Vereeniging.
De spreker, ds. Meulink, eindigde dezen
prachtig geslaagden avond met dankzegging
aan den Heere.
Jammer, dat er niet meer vrienden aanwezig
waren? Dat het beter worde 1