JAN DE SCHOENMAKER, FEUILLETON. Onderzoekt Ozelven nauw. Eene groote verandering. KERK EN SCHOOL. Zfln geschiedenis vertellen. nietsdoen. Als ge ook hier de hand in den boezem steekt, wie zal haar niet melaatsch te voorschijn brengen. Als ge ook hier uwe wegen doorzoekt, wie zal niet beschaamd hebben te staan. Deze zonde van traagheid vindt ge niet alleen by de ongeloovige en onbekeerde lieden der wereld, maar ze wordt ook aangetroffen onder de Christenen, onder degenen, die tot God zjjn bekeerd, onder het volk, dat van de dienst baarheid der zonde en der verderfenis is be vrijd. Ook van hen kan worden getuigd, ook door hen moet met schaamte worden beleden, dat niet al wat hunne hand vindt om te doen, dat zij dit doen met al hunne macht. Het is dan ook niet in de eerste plaats tot de ongeloovige wereld, maar tot de gemeente des Heeren, tot het volk Gods, tot de Chris tenen, dat de apostolische vermaning, de Evan gelische opwekking gericht isZijt niet traag in het benaarstigen. Zvjt vurig van geest Ook de Christen moe>ï\werken. Op welk werk de Apostel hier het oog heeft, behoeft niet angstvallig te worden onderzocht. Had hij een bijzonder werk op het oog gehad, hij zou het wel met nadruk hebben te kennen gegeven. Hij spreekt van het werken des Christens in het algemeen. Hij spreekt van diens dage- lijksch werk, van zijn aardsche beroep, èn hij spreekt ook van diens hemelsche roeping in den dienst van het Koninkrijk Gods. De Heere heeft zijne Christenen tot den arbeid geroepen. Zij moeten werken, zoolang het dag is, totdat de nacht komt, waarin nie mand werken kan. Zij moeten werken in het geestelijke en in het natuurlijke, in de dingen der eeuwigheid en in de dingen des tijds, in het kerkelijke en in het maatschappelijke, op den Sabbath en in de dagen der week. Zij hebben altijd werk. Er is altijd wat te doen. Zjj behoeven nooit ledig te staan. De verma ning des Apostels heeft betrekking op het gansche werk, waartoe de Heere zijne Chris tenen roept: Zijt niet traag in het benaar stigen Zijt niet te traag om naarstig te zijn Laat traagheid u niet weerhouden om te ijveren in alles, wat u opgelegd is Ge kunt dan ook de geestelijke werkzaam heden eens Christens maar moeilijk scheiden van zijn werkzaamheden op natuurlijk gebied. Als een Christen traag is in het eene, dan is hij het gewoonlijk ook in het andereen om gekeerd wie een jjveraar is in het eene, die is het doorgaans ook in het andere. Er is veel waarheid in het gezegdezooals de menschen zijn op het werkzoo zijn ze ook meestentijds in de Kerken zooals ze zijn in de Kerkzoo zy'n ze ook in den regel op het werk. Een slappe natuur is altijd slap en in alles slap en een ijverige natuur is ijverig in alles. Traagheid in den dagelijkschen arbeid gaat doorgaans hand in hand met traagheid in de behartiging van de dingen, die Gods Koninkrijk aangaan. En tegen deze traagheid is nu de vermaning des Apostels gerichtZijt niet traag in het benaarstigen Waar komt deze traagheid uit voort? OP deze vraag zouden niet alle menschen hetzelfde antwoord geven, en vooral de tragen zelf geven er verschillende redenen voor op. Te veel om te noemen. De een zegthet werk is zoo zwaar, men komt er niet mee voortEen ander zegt: mijn kracht is zoo klein, ik kan niet harder gaan 1 De derde spreektwie het snelste loopt, is het eerste moege moet zoo werken, dat ge het vol kunt houden Maar de Apostel wijst dus de ware oorzaak aan indien ge traag 19) OF HOOFDSTUK V. „Laat ik je nou ereis wat zegge moge", sprak «lange Pier" weer: «Met die woorden kan ik volkomen instemmen, 'k Wilde wel, dat zulke woorden hier meer gehoord werden. Maar 't is niet genoeg, dat men zulke woor den spreekt" zoo vervolgde hij, Diötrefes sterk aanziende, «maar die ootmoet moet dan ook getoond worden. Vat je me nou wel?" En daarna zijn blik naar Jan Barsink wendende, vervolgde hij«Doch dat schoenmakertje stinkt van hoogmoed. Ja, ja, je moet de diepte in, mannetje 1 Een dooie hond moet je worden. Een wurmpje voor God! Vat je me nou wel? Je moet leeren, zooals Diötrefes terecht op merkte, een ander uitnemender te achten, dan jezelven. Maar jij meent, dat je hier de uit- nemendste bent." «Maar het is toch zoo, dat ik heelemaal ver anderd ben", waagde Jan te zeggen ,en als dat nu toch zoo is, dan is 't toeh zooIs 't in het benaarstigen zijt, het komt, omdat ge niet vurig van geest zijt. Vurigheid van geest, enthousiasme, geest drift, die is onmisbaar om met jjver, met in spanning, met macht en kracht te werken het werk, dat God u op de schouders heeft gelegd. Er moet geestdrift wezen voor uwen arbeid. Het hart moet branden voor uw werk. Als ge van binnen zoo lauw, zoo koud zijt, dan zijt ge van buiten zoo loom, zoo traag. Hoe heeter het vuur onder den ketel gestookt wordt, des te sneller loopt de machine. Koude harten geven trage handen en slappe knieën. Indien er liefde is voor een zaak, dan is er ook ijver. Indien ge liefde hebt voor uw werk, dan werkt ge er ook aan met lustdan is het niet spoe dig te heet of te koud, te licht of te zwaar dan staat ge verbaasd, wat een zwakke ver mag, als hij maar vurig van geest is. Wordt het woord des Apostels niet door de ervaring bevestigd Als ge eenige menschen- kennis bezit, en als het u niet ten eenenmale aan alle zelfkennis ontbreekt, dan zult ge het beamen, dat traagheid in het benaarstigen voortvloeit uit gemis aan vurigheid van geest. Hoe komt het, dat vele dingen zoo tragelijk worden volbracht, dat menige zaak op maat schappelijk of op godsdienstig gebied zoo uiterst langzaam tot stand komt? Als ge naar de oorzaak onderzoekt, dan is het in de meeste gevallen gebrek aan lust, aan liefde. Er is geen vuur, geen geestdrift, geen bezieling, geen toe wijding. De menschen zijn zoo lauw, zoo koel, zoo kalm, zoo onaandoenlijk. Er is geen hart voor de zaak. Er brandt geen vrees in de been deren. Ze hebben meer van Gallio dan van Petrus. Ze hebben meer van de gemeente der Laodicensen, tot welke de Heere zeide Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zjjt, noch heet dan van de gemeente te Thyatire, tot welke de Heere sprak Ik weet uwe werken, en liefde, en dienst, en geloof, en uwe lijdzaamheid, en uwe werken, en dat de laatste meer zijn dan de eerste. Dit gemis aan vurigheid des geestes, aan enthousiasme, aan geestdrift, bezieling, liefde, lust, is ook een krankheid van onzen tijd. Ik zeg niet, dat het vroeger beter was. Maar al ware het vroeger ook tienmaal erger geweest dan nu, dit maakt de krankheid van onze dagen niet beter. Daar zijn duizenden, die werken, maar onder die duizenden, werken er duizenden zonder liefde en lust. De menschen hebben, ik spreek de goeden niet te na, maar al te dik wijls geen hart voor hun werk, of gelijk men zegt: geen genie in hun werk. Met den laat st en klokslag begint men, en met den eersten houdt men al op. En de harten worden eerst warm, wanneer de vraag wordt besproken hoe men bij het minste werk het meeste loon kan verdienen Een minimum arbeid bij een maxi mum loon. Dat is het ideaal. Deze toestand wordt gevonden niet enkel bij den minderen man, maar ook bij menschen van hooger positie. Doch deze toestand is niet goed voor God I Hjj wil, dat we ons werk zullen doen niet als slaven, die moeten; ook niet als loondienaars, enkel om te trekkenmaar met geestdrift, met liefde en lust, met toewijding en bezieling, met een welbehagen in ons God delijk beroep, al is het ook het beroep van slootgraver of straatveger. Er kleeft aan de tragen een reuke des doodswant ook in den dood is geen warmte, geen gloed, geen vuur, geen bezieling en drijving, geen liefde en lust. Een Christen te heeten en traag in het be naarstigen te zijn, het gaat, helaas, maar al te niet zoo Menigeen in 't gezelschap begon te lachen om dezen wonderlijken uitval van Jan en «lange Pier", die slechts zelden lachte, deed het nu toch ook. Hij schudde eenige malen met het hoofd, mompelde zoo iets van «arme stumperd" en «ontoerekenbaar*, en vervolgde luid «ik zeg nog eensschoenmakertje je moet de diepte in. Vat je me nou wel Diötrefes waagde nog eene poging om Jan in bescherming te nemen, door te zeggen «Pier moet toch ook wat voorzichtig zijn, dat hij de kleinen niet ergert". Doch deze opmerking maakte het niet beter, want Pier hernam nuLaat ik je nou ereis segge moge, dat ik de kleinen, ook niet hoop te ergeren. Maar dat schoenmakertje behoort niet tot de kleinen, als je daar tenminste zijn per soontje niet mee bedoelt, want hij is in z'n eigen schatting al zóó groot en hij staat zóó hoog, dat hij wel eens een gevoeligen tik mag hebben om wat kleiner te worden. Vat je me nou wel Intusschen was het door dien woordenstrijd, vrij laat geworden toen men dien avond van el kander scheidde, en al zeer weinig was men gesticht geworden. Vooral Jan Barsink dacht er ernstig over na, dat gezelschap maar niet meer te bezoeken, vooral niet als hij bereke nen kon, dat «lange Pier" er ook komen zon. dikwijls te zamen, doch het laat zich toch nooit met elkander verzoenende apostel heeft er inderdaad geen vrede mee, en daarom roept Hij in den naam des Heeren allen Christenen toeZijt niet traag in het benaarstigenZijt vurig van geest! Laman. II. Toezicht van de kerk op de school. Maar als nu het bestuur tot de Gereformeerde kerk behoort, als de onderwijzers tot die kerk be- hooren, waartoe dan nog dat kerkelijk toezicht Is dat nu geen wantrouwen? Volstrekt niet. De uitnemendste kan dwalen. Die mogelijkheid voor oogen te houden, is voor niemand belee- digend. Een predikant der Gereformeerde kerk is op catechisatie geweest, is onderwezen in de be lijdenisschriften, is onderzocht door den ker- keraad, heeft instemming betuigd met de for mulieren, is opgeleid aan de kerkelijke Hooge- school of aan de Vrije Universiteit, waarover de Gereformeerde kerk controle oefent, is tweemaal door de kerken onderzocht, heeft daarna de formulieren onderteekend, heeft bij zijne bevestiging alweer belofte afgelegd en toch staat hij onder toezicht, want der ouder lingen taak ismede acht te hebben op de leer en den wandel der dienaren des Woords en dat geen vreemde leer worde voorgesteld. De ouders houden, 't zij zelf, rechtstreeks, of door het bestuur toezicht op de school. O zeker, dat moeten zij doen. De ouders blijven ook verantwoordelijk al sturen zij hunne kinderen naar de beste school. Ook de overheid houdt toezicht, wel niet op de godsdienstige richting, toch wel op de materie van het onderwijs, b.v. een voldoend aantal uren moet onderwezen worden in de door de Overheid opgegeven vakken. Daarom mogen de ouders en de ver- eeniging der ouders toch niet zeggennu zijn wij ontheven van? de roeping om notitie van de school te nemen. Al te veel zelfs schuiven de ouders die taak van hunne schouders. De meeste ouders weten al bitter weinig van de school, waar het liefste wat zij hebben, hun kinderen, opgevoed worden. Als er nu ambtseragers zijn onder de be stuurders der school? Maar die zitten er toch niet als ambtsdragers. Waar is de rechtsgrond voor de kerk om dit te eischen Behoort het wel tot de taak van de kerk De kerk moet de waarheid belijden, voort planten, bewaren, verdedigen en verbreiden. Daarom moeten de wachters op Sions muren trouw op hun post zijn, om den vijand te be letten een aanval te doen. Zjj moeten trachten het insluipen van dwalingen te voorkomen. Zij hebben daartoe na te gaan hoe dejouders han delen met hunne kinderen. Of zij hen doen on derwijzen naar Gods Woord. De kerk moet zich overtuigen of de school in hare methode en materie van onderricht strookt met bare belijdenis. Zü moet die school kennen. Hoe kan zij dat, als zij geen toezicht houdt over de school Deze tegenwerping zou men kunnen maken de kerk moet bij de ouders wezen, en als de vader verklaart dat het kind in de voorzeide leer wordt opgevoed, moet dit voor de kerk voldoende zijn. De school is vrij van de kerk. Niet het Roomsche stelsel, dat de kerk over alles voogdes moet wezen. Dan kan de kerk wel over allerlei vereenigïngen, b.v. over een Doch wat dan Op deze vraag zou hij spoediger, dan hij op dat oogenblik wel meende, zelf een antwoord weten te geven. Zooals de lezers reeds weten, was zijne vrouw lid geworden van de «afgescheiden" gemeente. Een paar dagen nu na den bewusten gezel schapsavond, was de oude afgescheiden dominé bij Jan's vrouw gekomen en ontmoette toen ook voor het eerst Jan Barsink Wel had de leeraar reeds meermalen Jan's vrouw bezocht, doch toen had Jan telkens ge zorgd, dat hij weg was, of hij had voorgewend geen gelegenheid te hebben eens met den dominé te spreken. Nu hij echter meende zooveel beter geworden te zijn, was dit gansch anders ge worden. Al sedert lang had hij gewenscht, den dominé eens te ontmoeten, dan zou hij hem eens meedeelen hoeveel beter hij geworden was. Nu hij echter door «lange Pier" zoo achter uit gezet was, zou hij daarover maar niet spreken. De oude dominé moest ook eens van dezelfde gevoelens wezen, en dan kreeg men een herhaling van het gebeurde op Zondag avond. En dat dan nog wel in de tegenwoor digheid van zijn vrouw Neen, dat zou hij niet graag willen. Hij had daarom dan ook nog met geen enkel woord aan zjjn vrouw meegedeeld, wat er 's Zondagsavonds op het gezelschap ge beurd was, en hoe hij door «lange Pier" be- landbouwvereeniging, toezicht vragen. Men vergete echter niet, dat de leden geen beloften in de kerk hebben afgelegd in hun landbouwbedrijf; wel ten opzichte van de op voeding hunner kinderen. Zoolang w\j lid der kerk zijn, moeten ze erkennen het toezicht daarover. Zij hebben het beloofd. Verplicht zijn de ouders derhalve om de kerk dat toezicht, die controle mogelijk te maken. En dat is niet mogelijk als de school voor den kerkeraad ge sloten blijft. De kerk moet maar op hooren zeggen aannemen dat die school goed is, dat haar zaad daar overeenkomstig den doop wordt opgevoerd. De kerk diende ten volle overtuigd te zijn van de geschiktheid der school. Want zij moet zorg dragen dat alle ouders daarvan gebruik maken. Als er onwillige ouders zijn die, om welke reden dan ook, hunne kinderen naar godsdienstlooze scholen zenden, moeten die worden vermaand, en als zij het zonder nood zaak doen, kerkelijk behandeld. Het gaat toch niet aan, dat de ouders, die zonder noodzaak hun doopsbeloften verwaar- loozen, van jaar tot jaar toch maar weer door de kerk in de gelegenheid gesteld worden om andermaal ja te zeggen, waar zij weet dat de belofte toch niet nagekomen wordt. 2o. De kerk bidt in hare samenkomsten voor de school. Zij mag toch in hare openbare samen komsten niet in den blinde weg bidden Zegen die school, zonder te weten dat die school zóó is ingericht, dat de zegen des Heeren daarover ingewacht kan worden. 3o. Hoe menigmaal steunt de kerk haar door collecte toe te staan en aan te bevelen in de kerkelijke bijeenkomsten. Soms kan z\j geroe pen zijn om behoeftige ouders in staat te stel len het schoolgeld te betalen. De ouders, als corporatie vereenigd, zijn ge houden aan de kerk toezicht te vragen over haar school, en de kerkeraden nemen dat ge deelte van hun taak trouw waar. H. Mbulinx. Gewoonlijk vertellen de menschen gaarne hun eigen levensgeschiedenis. En daarin kan ongetwijfeld iets goeds leggen. Jammer echter, dat wij daarover te dikwijls tot anderen spre ken. Wij moesten dat meer tot ons zeiven en minder tot anderen doen. Onze levensgeschie denis herhaaldelijk voor ons zelf na te gaan, zou zeker vruchtbaar zijn. Zeer treurig is het, als menschen met groot spraak en ophef gewagen van dingen, waar over zfj zich schamen moesten. En dat gebeurt helaas maar al te vaak. Wij hoorden eens een man zeggen: „Alsik u alles vertellen zou, wat ik in mijn leven al gedaan heb, gij zoudt er vreemd van opzien". ,Zóó", was het antwoord, «maar ziet gij er zelf ook niet eens met vrees en ongerustheid op terug De man zeide niets meer, want hij had een leven achter zich van openbare en zeer erge- lijke zonden. Anderen hoort gij nooit over hun levensge schiedenis. Ze zijn er zeer geheim mede. Hun oog staart somber op een donkere bladzijde uit hun levensboek, welke zij, als ze maar kon den, o, zoo gaarne er uit zouden scheuren. Doch wijl dit niet mogelijk is, verzegelen zij het als met vele zegelen, zoodat niemand er ooit een oog in kan slaan. Aan de eene zijde is de levensgeschiedenis bij allen gelijkgeboorte, doop, op de school, oordeeld was geworden. Zijn vrouw behoefde daar niets van te weten, meende hij. Hij heeft het dan ook nooit aan zijn vrouw verteld, maar later kwam zij het van anderen te weten. Toen nu echter ditmaal de dominé kwam, was Jan ook binnen bij zijn vrouw. Al spoedig kwam het gesprek over de ver andering die plaats gegrepen had, en zeer prees de leeraar de daad van Jan, dat hij op Zondag z\jn herberg gesloten hield. Dat beviel Jan beter dan de uitval van «lange Pier". Hij kon nu ook zelf niet geheel zwijgen, doch was wel wat voorzichtiger dan op het gezelschap, om er thans niet zoo'n groot woord over te hebben. „Ge moest eigenlijk die geheele herberg maar opruimen", had de leeraar gezegd. „Ge zoudt daarmee uwe vrouw ook een grooten dienst bewijzen. Ge zijt maar samen, en ik denk, dat ge van uwe schoenmakerij ook wel leven kunt. Zelfs meen ik, dat, als ge geen herberg hadt, ge het met uwe schoenmakerij ook nog voor- deeliger zoudt hebben, want ik weet, dat die herberg sommige menschen terughoudt, je werk te bezorgen. Allicht kondet gij dan iets anders daarvoor in de plaats krijgen." „En wat zou ik daarvoor dan wel in de plaats kunnen krijgen?" vroeg Jan nieuws gierig. ,Wel", hernam de leeraar, ,ik hoorde dezer

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 2