JAN DE SCHOENMAKER,
FEUILLETON.
Voorbede.
Bitterheid.
Het nieuwe Ministerie.
„Bidden in de kazerne".
Onderzoekt Ozelren nauw.
Een groote verandering.
KERK EN SCHOOL.
eten 'n oogenblik „stilte* te willen doen ge
lasten, opdat in aanmerking genomen hun
nog jeugdigen leeftijd eenerzijds worde
tegemoet gekomen aan de vrees, die vele
jongelingen van Christelijken huize weerhoudt
aan tafel te biddenen opdat het anderzijds
moge leiden tot meerderen eerbied voor anderer
godsdienstige overtuiging bij hen, die hierin
te kort schieten.
„Hopende, dat U Hooged. gestr., over dit
verzoek goedgunstig zult willen beschikken,
blijft de afdeeling met de meeste hoogachting.
De majoor antwoordde
„Ik heb de eer aan het Bestuur uwer vereen,
mede te deelen, dat het door U gedaan verzoek
door mij is ingewilligd.
Door den Bataljonscommandant, majoor
Huisken, werd in de dagelijksehe orders het
volgende gelast:
„Teneinde tegemoet te komen aan een aan
mij gericht verzoek van de N. C. O. O. V. te
Hoorn, wordt door mij bepaald onder eer
biediging overigens van ieders godsdienstige
overtuiging bij de maaltijden der ongehuwde
korporaals en minderen voor den aanvang en
na den afloop van het eten een oogenblik stilte
zal worden in acht genomen, opdat een ieder,
die dat wenscht in de gelegenheid zij aan
tafel te bidden".
„Of deze maatregel op verzoek onzer afdee
ling genomen, heeft geholpen Ja, voorwaar
Deze maatregel werkte zeer goed en wanneer
men bij het eten kwam kijken, zag men zoo
wel protestant als katholiek bidden.
„Ook heeft men m. i. nog dat voordeel, dat
het ook orde aan tafel zeer bevordert, daar het
eten geregelder toegaat. Alvorens het eten uit
te deelen, moeten eerst de manschappen aan
tafel zitten en wordt daarna door den ondsten
korporaal van de kamer „stilte" gelast en
wordt eerst daarna het eten uitgedeeld. Deze
maatregel heeft den geheelen zomer door goed
gewerkt, niet alleen in den recrutentijd doch
ook gedurende het tijdvak, dat de verschillende
lichtingen onder de wapenen kwamen voor
herhalingsoefeningen*.
Zeker een schoon succes. Het blad wekt
alle afdeelingen op met deze mededeeling
winst te doenhet dient overal bekend te
zijn, dat in onze kazernes en oorlogsschepen
het niet onmogelijk is de Christelijke belij
denis getrouw te blijven. Zoo raken we in
het zoo veelszins ontaarde kazerneleven weer
een schrede vooruithet is zoo goed, dat deze
actie vooral uit de militaire wereld zelve op
komt.
UIT HET LEVJKN,
Er ligt nog een vraag reeds een paar weken
onbeantwoord. Een broeder schrijftindien
iemand krank is, en hij wenscht, dat in de
samenkomsten der gemeente voor hem gebeden
wordt, of hij begeert dat de opzieners bij zijn
krankbed komen, moet hij daarom dan niet
vragen
Op deze vraag is het niet moeilijk te ant
woorden. Zeker, moet hij daarom vragen. Dat
is behoorlijk. Hoe zullen de dienaren weten,
dat ge hunne voorbede en die der gemeente
begeert, indien ge er niet om verzoekt. Dit
is zoo eenvoudig, dat het geen toelichting be
hoeft. Hoe zal men voor u bidden, indien
men uwen nood niet kent, en hoe zal men
uwen nood kennen, indien ge dezen niet te
kennen geeft? 't Is ook voor de leeraars en
ouderlingen niet aangenaam, als ze van de
buitenwacht moeten hooren, dat ge ziek zijt.
En hoe gering is de moeite, die ge u ge
troosten moet om hen op de hoogte te stellen
van uwen nöod. Ook hier geldtlaat alle din
gen met orde geschieden. De geneesheer komt
ook niet ongeroepen. Waarom moeten dan
de herders uwer ziele ongenoodigd tot u komen
en voor u bidden Behoort dit soms tot de
dubbele eere, die zij waardig zyn Trouwens,
de Schrift zegt het duidelijk genoeg, dat ge
de ouderlingen tot u hebt te roepen, wanneer
ge krank zyt.
De bittere toon, waarop in enkele hoofd
organen der Christelijke partijen gepolemiseerd
wordt tegen broeders, maakt velen verdrietig.
We noemen geen namen om ons geen rechter
te stellen. Maar het ware te wenschen, dat
daar eens een eind aan kwam. Als onze voor
mannen, onze leidslieden, de mannen, waar
het volk op ziet, zich zoo gedragen, dan gaat
het vertrouwen weg. Want wy volgen hen
niet enkel, omdat ze geleerd en knap zjjn,
maar bovenal omdat ze Christenen zijn. En
nu zit er iets tussehen die mannenbroeders,
en het blijft maar zitten. En dat er iets zit,
dat weten niet een paar vertrouwde bekenden,
maar dat weet vriend en vijand. Mag dat zoo
blijven? Verschil van inzicht kan er zeer goed
onder broeders bestaan, maar hier is meer dan
verschil, hier is bitterheid, sarcasme, onheilige
hartstocht. En dit doet velen in den lande
smart, omdat wij de mannen, die er zich mede
bezondigen, hoogachten en liefhebben als onze
voorgangers. Het doet ons leed te zien, dat
zij niet meer heerschen over hunnen geest,
maar op den publieken weg elkander te lijf
gaan. Eu als dan straks de voormannen weer
verzoeud zijn, dan zit de bitterheid nog diep
in het volk, tot schade van de goede zaak
Kome er spoedig verbetering.
Het nieuwe Ministerie heeft zich gepresen
teerd aan de Kamer, en heeft zich aangediend
als een Ministerie van Rechtsch. Wat te
wachten was. De rede van Minister Heems
kerk is door de bladen der linkerzijde niet
onwelwillend beoordeeld. In zeker opzicht is
dit verblijdend. Het ware te wenschen, dat
deze regeering iets van beteekenis tot stand
kon brengen zonder de felle tegenwerking te
ondervinden, die het Ministerie-Kuyper heeft
verduurd. Kuyper is nu eenmaal de man, die
niets kan. Tot zijn reisbeschrijvingen toe wor
den bestempeld als quasi-geleerd en quasi-
literair. Hierbij is één troost, dat niemand
hem zelfs in deze zijne quasi-geleerdheid
evenaart.
Of de houding der linkerzijde welwillend
zal blijven, zal de toekomst moeten leeren. We
wensehen niets liever. Mogelijk is het. Ook
onder de vrijzinnigen is toch nog wel een
beter deel, dat niet enkel door partijgeest be-
heerscht wordt, maar het goede in het werk
van den tegenstander weet te waardeeren, en
het landsbelang stelt boven het partybelang.
Een ding zouden we betreuren, doch we
gelooven niet, dat er gevaar voor bestaat, in
dien dit Ministerie zich naar het neutrale be
woog. Een der linksche bladen wees er op,
hoe in de rede van Minister Heemskerk de
3. deputaten aan te wijzen, die in overeen
stemming met het bovenstaande en rekening
houdende met het te dezer zake te Amsterdam
vastgestelde, aan de eerstvolgende Synode zul
len hebben voor te stellen
4. welke regelingen er te maken zijn tot
meerdere gelijkmaking van studie en examina,
volgens het Hoofdstuk VIII der bepalingen
6. welke voorziening in behoeften en welke
wyzigiogen van bestaande regelingen der Theol.
School noodig zijn;
7. Op welken voet nauwer verband tussehen
de Kerken en de Vrije Universiteit, inzonder
heid harer Theol. Faculteit tot stand kan komen.
Dit voorstel werd met blijdschap ontvangen
en na eenige bespreking hechtten allen er
hunne goedkeuring aan. Voor de Theol. School
was er in zoover winst verkregen, dat thans
duidelijker dan voorheen hare plaats was aan
gewezen. Immers wjj lezen, dat de Synode
verklaarde
le„opdatzij onder „eigen inrichting"verstaat
een kweekschool van dienaren des Woords,
geheel en alleen van de Kerken uitgaande en
door haar verzorgd en bestuurd, die de geheele
opleiding kan geven, of, indien te eenigertyd
scheiding van de voorbereidende en de Theolo
gische studiën geheel of ten deele noodig mocht
worden geoordeeld, tenminste voor de geheele
Theol. vorming, dat is, de vorming door de
wetenschappelijke studie der Theologie en de
practische toebereiding voor de heilige'^bedie-
ning heeft te zorgen; en 2e dat de Theol.
Sehool, thans gevestigd te Kampen, die als de
eigen inrichting der Christelijk Gereformeerde
Kerk met hare fondsen aau de vereenigde
Kerken is overgedragen en door deze is over
genomen, de eigen inrichting der Gerefor
meerde Kerken is en dat het in geenen deele
de bedoeling is deze op te heffen."
Zulk eene ondubbelzinnige verklaring van
heel de Synode deed goed. Het geschokte ver
trouwen was hersteld en de eenheid der Kerken
bekrachtigd. Ook werkte daartoe verder mede,
wat Prof. Dr. A. Kuyper vervolgens in „De
Heraut" schreef over de Theologische School en
zijne belofte, dat hij zelfs voor haar bestaan
zou blijven ijveren, al was er niet een meer
die het voor haar opnam.
Dat daarmede evenwel deze moeielijkheid
nog niet opgeruimd was zou wel blijken. Doch
daarover een volgend maal.
Met blijdschap lazen en vernamen wij het
onderstaande, dat wy dan ook met volkomen
instemming overnemen, hopende dat ook in de
kazerne te Middelburg, te Vlissingen, te Ber
gen op Zoom enz. enz. dit zal geschieden.
Littooij.
In het Maartblad van de Nationale Christen-
onderofïïcieren-vereeniging wordt gemeld, dat
de afdeeling Hoorn van deze Yereeniging het
volgende schrijven verzond over het gebed in
de kazerne
„Aan den Heer Majoor,
„Comm. v/h le Bat., 10 Reg. Inf.
„te Hoorn.
„Hoogedelgestrenge Heer,
„De afd. Hoorn der N. C. O. O. V., opgericht
met het doel de verspreiding der Christ, be
ginselen in het leger en op de vloot plaatselijk
te bevorderen, besloot in hadr vergadering van
6 Maart j.l. U Hooged. gestr. beleefd te ver
zoeken op de soldatenkamers vóór en na het
18) OF
HOOFDSTUK V.
Wij bezoeken nog eenmaal het gezelschap te
Laaghuizen by den ons reeds bekendenDiötrefes.
Het zijn allen nog dezelfde personen, die we
er vroeger ook aantroffen. Ook „lange Pier"
ofschoon deze er volstrekt niet geregeld meer
komt, ontmoeten wij er ditmaal ook nog.
Thans treffen we er ook Jan Barsink aan, die
naast Diötrefes heeft plaats genomen. Sedert
de eerste kennismaking tussehen Diötrefes en
Jan Barsink, hebben beiden al menigmaal
elkander bezocht, en heeft Jan nog geen enkele
maal op het gezelschap ontbroken. Opmerkelijk
echter is het, dat er toch geen hartelijke
vriendschap tussehen die beiden gesloten was.
By menige gelegenheid bleek zelfs, dat zy
elkander niet vertrouwden. Diötrefes noemde,
als hy met anderen over Jan sprak, „de ver
andering van Jan niet van den echten stem
pel". En als Jan met anderen over Diötrefes
sprak noemde hy hem „overdreven godsdienstig
en vroom en een hoogmoedig man".
Doch als zij samen naast elkaar op het ge
zelschap zaten, was noch by den een, noch by
den ander, hiervan iets te bespeurenja zelfs,
dan scheen het wel alsof zy de meest ver
trouwde vrienden waren, die men zich maar
denken kon.
„Lange Pier" echter was er de man niet
naar om zijne gedachten te verbergen. Toen
deze dan ook al eens met Jan Barsink kennis
gemaakt had, was hem dit vooral niet mee
gevallen, en toen hy hem op het gezelschap
ontmoette, viel dit nog minder mee.
Op den bewusten Zondagavond nu, was als
naar gewoonte door Diötrefes gebeden en een
hoofdstuk door hem gelezen. Ditmaal 2
Samuel 9, de geschiedenis van David en
Mefibozeth. En, ook geheel naar gewoonte,
had Diötrefes over die geschiedenis eenigen
tijd gesproken en die verklaard en vooral in
het lieht gesteld Davids weldadigheid aan
Mefibozeth bewezen, als een gevolg van. den
vriendschapsbond tussehen hem en Jonathan.
Het scheen wel, dat Diötrefes met zeer veel
opgewektheid over deze geschiedenis sprak.
„Lange Pier" echter was ook nu weer na
tuurlijk niet met de gegeven verklaring
tevreden, en had ook nu weer velerlei opmer
kingen en nog meer aanmerkingen. „Laat ik
je nou ereis segge moge* zoo begon hy
„dat David niets anders deed dan wat hy
doen moest. Hy had aan Jonathan beloofd
dat hy weldadigheid zou bewijzen aan hem en
aan zyn nakomelingen. En Jezus heeft eens
gezegd„Indien wy gedaan hebben wat wij
schuldig waren te doen, zoo zegt: wy zyn
onnutte dienstknechten". En nu is het ons
hier voorgesteld, alsof David iets heel buiten
gewoons deed, toen hy Mefibozeth geheel voor
zyne rekening nam. Maar dat is mis. David
deed niet anders dan zyn schuldigen plicht.
Vooreerst beoefende hy het gebod „Heb uwen
naasten lief als uzelven", wat wy allen even
eens verplicht zyn, en ten andere vervulde hy
de belofte aan Jonathan gedaan, 't Is dus
volstrekt niet noodig om David hierover zoo
te verheerlijken. Vat je me nou wel?"
„Welzeker", antwoordde Diötrefes, „doch
wanneer men eens acht geeft hierop, dat zoo
menigeen ook dien schuldigen plicht nog niet
volbrengt, dan mogen we toch David wel een
navolgenswaardig voorbeeld noemen. En daar
enboven heb ik ook niet gezegd, dat David
zich op deze daad jegens Mefibozeth ook maar
iets liet voorstaan, maar dat het hem een eere
en een voorrecht was zyne belofte te kunnen
vervullen".
Nu ja, nu ja', zoo sprak „lange Pier*,
„maar laat ik je nou ereis segge moge, dat ik
liever had gezien dat Mefibozeth hier wat
meer op den voorgrond geplaatst was. Hij
naam van God niet genoemd werd. Nu in
het noemen van dien naam zit het christelijke
niet bepaald. Maar in het opzettelijk verzwij
gen, om geen aanstoot te geven, schuilt toch
wel een gevaar. iVoor dit opzettelijk zwijgen
gelooven we evenwel, dat we niet behoeven
te vreezen in het vervolg, wanneer we terug
zien op het verleden van de mannen, die nu
aan het bewind zyn. Zwijgende getuigen zyn
ze nimmer geweest. Hun bazuin gaf tot nog
toe een helder geluid. Lamaic.
Kerk, huis en school, als deze drie samen
werken een drievoudig snoer dat niet haast
verbroken wordt.
Dat huis en school moeten samenwerken in
goede harmonie, geeft ieder my grif toe. Dat
er verband moet zyn tussehen kerk en school,
niet iedere kerkeraad en niet ieder schoolbe
stuur heeft dit metterdaad getoond.
Er zyn tijden geweest dat de Kerk lagere
scholen oprichtte en onderhield. Niemand zal
kunnen bewijzen, dat ze dit niet doen mag.
Toen heeft de Overheid het gedaan en zy doet
het nog.
Daarna heeft de Kerk door haar bezielenden
invloed gewerkttoen heeft de waarheid, gedra
gen door de Kerk, vele ouders bestuurd om hun
taak, hunne kinderen op te voeden, gedeeltelijk
te vervullen door gezamenlijk scholen 'op te
richten waar de kinderen in dezelfde levens
beschouwing werden opgevoed als zy zelf be
leden.
De vader (of moeder of voogd) is van Gods
wege met de taak belast zyn kind voor God
op te voeden.
Niemand zal echter ontkennen, dat ook de
Kerk het hoogste belang heeft by de opvoe
ding van haar zaad, van haar toekomst en zy
behoort er voor te waken, dat de kinderen
eene goede school bezoeken en zich vergewisse
dat de school voldoende is voor het zaad der
gemeente.
Dat hebben de Kerken sinds eeuwen inge
zien. Op de Prov. Synode te Dordrecht (1574)
spraken onze vaders uit: Dewy le dat tot den
dienst der Kerken en der Politiën (regeering
des lands) goede scholen grootelyks van noode
zyn en de hiertegen quaade scholen grootelyks
schaden, soo sullen de Kerken-Dienaars van
alle Classen voor eerst sorge dragen op welke
plaatsen scholen ende schoolmeesters behooren
te wezen. Ten laatste sullen sy versorgen
dat de schoolmeesters de Belydinge des Ge-
loofs onderschrijven ende zig der Discipline
onderwerpen ook mede den Catechismus ende
andere dingen (die der jeugt nut zyn) sullen
leeren".
Ook nu nog luidt art. 21 D. K. O. „De
Kerkeraden zullen alom me toezien, dat er goede
schoolmeesters zyn, die niet alleen de kinderen
leeren lezen, schrijven, spreken en vrye kun
sten, maar ook dezelve in de godzaligheid en
in den Catechismus onderwijzen*.
En nog heden ten dage wordt volgens art.
41 aan de afgevaardigden der Ger. Kerken op
de Classen gevraagd of de scholen bezorgd
worden, waarop in den regel met ja geant
woord wordt, maar in hun qualiteit van afge
vaardigden weten velen er niets van.
Nu dient de Kerk toch te weten, hoe hare
kinderen worden opgevoed. Van den doop
belijden we in art. 34 Ned. Gel.„het Sacra
ment des Doops door hetwelk wy in de Kerke
Gods ontvangen en van alle andere volken en
noemt zich „een doode hond". En zie je, daar
komt het maar op aan. Wy moeten allemaal
„dooie" honden worden. Vat je me nou wel
„Wat dat laatste betreft, kan ik Pier ook
wel gelijk geven", hernam Diötrefes, „maar om
nu Mefibozeth daarom op den voorgrond te
plaatsen, dat moeten we niet doen. Want in
het werk der genade stellen we toch ook den
Christen niet op den voorgrond, maar den
Christusen daarenboven we moeten ons niet
aan eenzijdige beschouwing van Gods Woord
schuldig maken".
„Laat ik je nou ereis segge moge" hervatte
„Lange Pier", „dat jij David geheel op den
voorgrond plaatst, en dus ook aan eenzijdig
heid je schuldig maakt. Vat je me nou wel?"
Doch nu nam Jan Barsink het woord en
zeide: „Wy mogen toch de goede daden van
iemand ook wel eens opnoemenis 't niet zoo?
Ik voor my acht het tenminste al een bijzonder
goede daad van mij, dat ik op Zondag myn
herberg sluit. Is 'tniet zoo? Toen ik dan
ook de vorige week in de trekschuit zat, en
daar gesproken werd over de ontheiliging van
den Zondag, was daar ook Sake Akkes, die
meende dat het niet noodig was om zoo wet
tisch te wezen, en 's Zondags zijn winkel te
sluiten. Maar ik heb het hem eens goed ge
zegd. „M'n goeie man", zeide ik, „dat moet
toch. Zie maar eens naar my. Ik verdiende