Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L BOUMJL, Os. H. W. LAMM en Ds. A. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 13 Maart 1908.
No. 38.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0MHEHEITSPRUS
Drnkker-Uitgever
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
VARIA,
De Opleidingskwestie.
per half jaar franco per post .70 cent.
Enkele nummers 3 cent.
DE ZEGEN DER GODZALIGHEID.
Opdat onze zonen z\jn als planten,
welke groot geworden zijn in hunne
jeugdonze dochters als hoekstee-
nen, uitgehouwen naar de gelijkenis
van een paleis. Dat onze winkelen
vol zijnde, den eenen voorraad na
den anderen uitgeven; dat onze
kudden bij duizenden werpen, ja bij
tienduizenden op onze hoeven ver
menigvuldigen. Dat onze ossen wel-
geladen zyn. Dat geen inbreuk noch
uitval noch gekrysch- zy op onze
straten. Psalm 144 1214.
Het volk Israels lag koning David na aan
het hart. En daarom bad hy voor zyn volk.
Laten we een oogenblik zyn bede beluisteren.
Zijn begeerte is een viervoudigen zegen.
1. Een bloeiende jeugd, zonen als planten,
die groot geworden zijn in hunne jeugd, en
dochteren als hoeksteenen, uitgehouwen naar de
gelijkenis van een paleis.
2. Welvaart in landbouw en veeteelt. Volle
winkelen of korenschuren, die den eenen voor
raad na den anderen uitgeven, en veestapels op
de hoeven, die bij duizenden vermenigvuldigen.
3. Een drukke handel. Welbeladen ossew,
waarmee toen ter tijd de handelswaren ver
voerd werden.
4. Vrede in het land. Geen inbreuk van
eenigen vijand in onze erve noch uitval onzer
zijds tegen den vijand noch ook gekrvjsch op
de straten wegens oproer en binnenlandschen
krijg.
Wat vooral den lezer van Psalm 144 treffen
moet is de volgorde, waarin de biddende ko
ning het welzijn des volks afsmeekt. Op den
voorgrond staat niet een bloeiende landbouw
of een gezegende handel. Neen, wat David
vóór alles begeert, wat hij het alleruitnemendst
acht voor zijn volk, dat is eene degelijke, wel
varende, fiinke jeugd. Jongens, die als tierige
planten den akker van vaderland en kerk sie
ren, een lust voor de oogen en een blijdschap
voor het hart. Geen dorre, futlooze, verslapte
en verlepte jongelieden, die oud zijn voor den
tijd. Geen verwaande fatten, die in eigenwijs
heid op anderen neerzien. Maar stoere, dege
lijke knapen, met open oogen, tintelend van
jeugdig vuur; met gespierde armen, voor den
arbeid gestaaldmet harten vol energie en
wilskracht, moed en geestdrift voor al wat
goed is en schoon. Niet verweekelijkt door een
altoos kind blijven, niet verlept door een na
jagen van sterken drank em's werelds ydel-
heid, niet bezoedeld door ontucht. Maar jon
gelingen, zich oefenende tot ontwikkeling van
gaven en talenten, met de geheiligde begeerte,
om straks medearbeider te zijn in den wijn
gaard Gods. En daarnaast een blozende doch-
terenrij, de toekomstige vrouwen en moeders.
Een sieraad voor het land als het kunstig
beeldhouwwerk aan een paleis. Een zegen voor
het geheele gebouw van den staat als de hechte
hoeksteenen, waarop de muur veilig verder
kan worden opgetrokken.
Ziedaar een onwaardeerbare zegen voor land
en volk.
En daarna volgt dan de landbouw en veeteelt,
de hoofdbron van bestaan.
De christen acht de welvaart in het tijdelijke
niet van het allerhoogste, maar toch wel van
zeer groot belang. En wel voornamelijk, omdat
met onze aardsche goederen de zaak van Gods
koninkrijk moet gesteund en onderhouden, be
hartigd en bevorderd worden. Dit element kan
op den biddag niet ontbreken. We bidden om
vruchtbaarheid op onze velden ter vervulling
van onze tijdelijke nooddruft, tot instandhouding
van ons stoffelijk bestaan. Maar daarbij i0
ook onze begeerte, dat we mogen medewerken
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van J5 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
met stoffelijke gaven aan den bloei van Gods
Kerk en de komst van Gods Koninkrijk. Schat
ten worden er gevraagd. Schatten voor de on
derhouding van het predikambt en de scholen.
Schatten voor den zendingsarbeid en onderhom
ding der armen. En met het oog op dit alles
is welvaart in het stoffelijke voor den christen
van veel uitnemender waardjj dan voor hein,
die dit ideaal mist.
Voor den handel en allës wat den bloei des
lands bevorderen kan, bidt de christen evenzeer
van harte. En hy legt tevens de begeerte voor
den Heere neder, dat de geesel van den oorlog
geene verwoesting brenge in onze landpale.
Maar dat alles zal hy te hartelijker en te
vrijmoediger doen, wanneer de jeugd, de kin
deren des volks goede hope bieden voor de
toekomst. Immers onze zonen en dochteren zyn
de toekomstige erfgenamen van ons land en
ons goed. Straks gaan de ouders heen en zy
laten het beheer hunner goederen achter aam
de kinderen. Maar meer dan een vader zag de
toekomst huiverend tegemoet, omdat de kinde
ren voor het beheer der erfenis niet geschikt
waren. Yoor ijdele, wufte, lichtzinnige zonen
of dwaze, onbeteekenende dochters is de wel
vaart vaak een vloek inplaats van een zegen,
omdat zy de gaven Gods licht misbruiken.
Men lette er daarom wel op, wat David in*'
zyn bede om stoffelijke welvaart laat voorafgaan.
Hij bidt vooraf om verlossing van den droeven
invloed der zondaars, die zooveel kwaad werken
onder het volk. «Ontzet mij en red mij van
de hand der vreemden, welker mond leugen
spreekt, en hunne rechterhand is een rechter
hand der valschheid."
O dat zuurdeeg van ongerechtigheid, dat
heimelijk het volk doortrekt! O die droeve ver
leiding, die zoovele jeugdigen meesleurt op den
doolweg
David was er zoo bang voor fen bad daarom
zoo hartelijk tegen dat grondgevaar.
Als de Heere daarvoor bewaarde, daarvan
verloste, dan geen nood. Ontzet my, opdat
onze jeugd bloeie en de landbouw en handel
in vrede mogen gedy'en. De koninklijke dichter
zag vooral op den worm, die alle plant doet
kwijnen en alle bloei wegneemt. En hy tee
kent alzoo den zegen der godzaligheid. Waar
achtige zegen is alleen in den weg der godza
ligheid te verwachten. Een heilig volk, wan
delend in de wegen des Heeren is een gezegend
volk. „Welgelukzalig is het volk, wie het alzoo
gaatwelgelukzalig is het volk, welks God de
Heere is(vs. 15).
De zonde brengt verwoestingen aan in een
volk. Helaas ook in ons volk.
Hoevele jongelingen zyn allesbehalve planten
die bloeien. Menige akker levert een droeven
aanblik op, ontsierd door kwijnende planten,
half verschroeid van de droogte, waar geen tier
en geen groei inzit. Mannen in boosheid en
kinderen in verstand.
En daarnaast vele meisjes, die de vraag van
weemoed op de lippen brengenMoeten dat
straks de vrouwen en moeders worden
Landbouw en veeteelt is ook in ons vader
land de hoofdbron van bestaan. Maar hoevele
jaren is er druk geweest tengevolge van den
vloek der ongerechtigheid en hoe dikwijls was
de welvaart zelf een vloek voor een zondig
geslacht.
Yan den handel behoeven we zeker niet veel
nieuws te zeggen. Menigeen maakt zichzelven
dietsj dat eerlijkheid in den handel ternauwer
nood mogelijk is. En droef zyn helaas de jongste
gevolgen van den windhandel en speculatie
geest, die ons volk verkankeren.
De Heere heeft ons volk nog genadiglijk by
den vrede bewaard. Maar ons heugen nog de
dagen van revolutionaire woelingen. En gevaar
in dezen is gansch niet uitgesloten.
We hebben dus wel veel te bidden.
Maar ook veel te arbeiden en te strijden.
Te arbeiden onder onze jeugd met de mid
delen, die ons ten dienste staan, om de zonen
en dochteren te leiden in de rechte sporen.
Te arbeiden in ons dagelyksch werk in bid
dende afhankelijkheid en dankbare trouw, niet
om met Gods gaven onszelven te dienen, maar
om den eenigen Eigenaar alles te wijden.
Te strijden tegen de gevaren van den handel
en niet minder tegen daemon der revolutie.
Tegen de revolutie het Evangelie.
Dat is het zout tegen het bederf der zonde.
Moge aller hart zich voor dat Woord Gods
buigen. Dan zal het Nederland welgaan.
Welgelukzalig is het volk, welks God de
Heere is G. Doeos.
II.
Wy willen thans in het licht stellen, hoe
het verder gegaan is. Op de Synode, te Leeu
warden gehouden, kwam ook weer de zaak der
opleiding ter sprake. Dit was in het jaar 1891.
Alle provinciën hadden dienaangaande een
voorstel. Wy zullen daaruit enkel mededeelen
het voorstel van Friesland, omdat het by tweede
stemming een-en-twintig stemmen verkreeg.
Het luidde: „De Synode haudhave het begin
sel, dat de Kerk geroepen is een eigen inrich
ting te hebben tot opleiding harer leeraren,
tenminste wat de godgeleerde vorming van
dezen betreft.
Dit voorstel vormt mede de basis, waarop de
vereeniging der Kerken in 1892 tot stand ge
komen is, want op de Synode in dit jaar te
Amsterdam gehouden, kon medegedeeld wor
den, dat het besluit inzake de Theologische
School by de Nederduitsch Gereformeerde Ker
ken (Doleerönde) geen bezwaar ontmoette. Er
was alzoo na langdurige en ernstige onder
handeling overeenstemming verkregen. Van de
overzijde had men zich by die gedachte neer
gelegd, nadat gebleken was, dat de Chr. Gere
formeerde Kerken met de uitdrukking: oplei
ding harer leerarenhet beginsel van vrye
studie niet wilden prijsgeven.
Er was over 't algemeen blijdschap, dat het
gelukt was de vereeniging tot stand te bren
gen, en velen dachten ook, dat de vrede nu
voor goed gekomen was; want, zoo redeneer
den zy, over en weer is aanvaard, dat de Ker
ken zullen hebben een eigen inrichting tot
opleiding harer leeraren en zy vermoedden niet,
dat er reeds spoedig moeite zou ontstaan. Wel
wisten zy, dat er over de examinatie der can-
didaten en de wetenschappelijke eischen der
studie niets naders was bepaald, en ook wisten
zy, dat de vereenigde Kerken daarover later,
indien noodig, oordeelen konden en moesten,
maar over de hoofdzaak kou nu niet langer
verschil komen. En waar het zoo stond, zou al
het andere gemakkelijk gaan.
Doch deze broederen zouden ontnuchterd
worden enkele maanden na de vereeniging.
In de acta van de Generale Synode 1892 lezen
wy in art. 15 o. a Als Deputaten voor het
opstellen van een concept van regeling voor de
opleiding van de bedienaren de Woords: de
brs. Prof. Dr. H. Bavinck, Dr. G. van Goor,
Prof. Dr. A. Kuyper, Dr. L. Neyens en Ds. B.
van Schelven en op welke wyze deze heeren
zich van hunne taak kweten, bleek uit een
concept-acte, welke zy het volgend jaar aan de
Kerken verzonden. Nu was Leiden in last.
Opeens was de rust geweken en in de kringen
welke vroeger tot de Christel. Geref. Kerk
behoord hadden, werden harde noten gekraakt.
Er heerschte een gevoel van bittere teleurstel
ling. Of dit terecht was Daarover zullen wij
ons niet uitlaten, wyl het ons niet te doen is
om oude gevoeligheden breed uit te meten, maar
enkel om te verklaren, waarom deze poging
op zulk een tegenstand stuitte. Het is echter
tijd, dat wy eerst even aangeven wat deze concept-
acte voorstelde. Wy kunnen dit niet doen met
de eigen woorden, door haar gebezigd, want
dan zouden wy te lang ons ophouden. Dit willen
wy echter gaarne erkennen, dat het een mooi
stuk werk was, en het nog de moeite loont
om het eens bedaard en met aandacht te lezen.
De bedoeling was om de Theol. School en de
Theol. Faculteit te vereenigen. Na die vereeni
ging zou de geheele inrichting dan hebben
een dubbele kwaliteiteenerzyds zou zy de
School der Kerken en anderzijds de Theol.
Faculteit der Vereeniging voor Hooger On
derwijs zyn.
Hiertegen nu kwam een krachtig verzet, dat
vooral uitging van de gedachte, dat een derge
lijke regeling in strijd was met een der bedingen,
by de vereeniging der Kerken aangegaan. Me
nigeen vreesde, dat op deze wyze de Theol.
School geheel zou opgaan in de Theol. Facul
teit, en dat er na enkele jaren van hare zelf
standigheid niets zou overblijven.
Alle provinciale synodes behandelden deze
zaak en geen enkele durfde te adviseeren om
den aangewezen weg in te slaan. Onze pro
vincie zond het volgend voorstel naar de Generale
Synode, die in 1893 te Dordrecht vergaderde
De Generale Synode spreke uit:
a) Dat zy hoogelyk waardeert de in de
Concept-regeling voor de Opleiding van Die
naren des Woords herhaaldelijk uitgesproken
bedoeling om de eenheid der Kerken te be
vorderen
b) doch dat naar haar oordeel de eenheid
der Kerken niet in den weg, door die regeling
aangewezen moet gezocht en zal verkregen
worden, dewijl door haar het aangenomen be
ginsel niet gehandhaafd en uitgewerkt is;
c) dat zy mitsdien de regeling van hetgeen
door de Generale Synode te Amsterdam besloten
en in de vyf artikelen hierop betrekking heb
bende uitgesproken is, bij vernieuwing aan
vyf deputaten opdraagt.
Onder zulke omstandigheden kwam de Ge
nerale Synode te Dordtrecht saam. De lucht
in de Geref. Kerken was drukkend, de span
ning was groot. Afgaande op het oordeel der
onderscheiden particuliere Synodes viel te
verwachten dat de voorgestelde regeling van
de baan zou raken. Zoodra de zaak aan de
orde gekomen was, gingen de tongen los. Het
waren leerzame uren. Na een levendige en
warme discussie kwam de Synode tot het be
sluit om een uitgebreide commissie te benoemen,
welke de zaak nog eens nader zou overwegen
en zoo mogelijk tot een gemeenschappelijk
voorstel komen. Enkele avonden achter elkander
vergaderden deze broeders en zy konden daarna
aan de Synode berichten, dat zy een eenparig
advies konden overleggen. In art. 130 van de
acta wordt het geheel medegedeeld. Wy wijzen
enkel het besluit aan, dat aldus luidt
1. den deputaten, die de Kerken in deze
zaak van advies gediend hebben, dank te zeg
gen voor de genomen moeite, maar met het
oog op de in een breeden kring van Kerken
heerschende opvatting, dat dit advies in strijd
is met den inhoud van een der bedingen die
ten vorigen jare door beide Kerken-groepen
zyn aanvaard en met het oog op de spanning
en onrust, die in veler gemoed heerscht, de
concept-regeling ter zijde te leggen
2. een commissie te benoemen, die tijdens
deze Synode voorstellen indient tot regeling
van spoedeisehende zaken