Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOÜMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 28 Februari 1908.
No. 36.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
iBOHHEMEHTSPRMS
Drutter-Uitgever
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER iDYERTENTIEH
VARIA»
Geldleening „Vrederust".
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
HET ZOUT DER AARDE.
Gij zyt het zout der aarde.
Matth. 5 13.
Het zout is voor de menschheid, voor de
wereld van ongemeene beteekenis. Maar al te
weinig wordt deze kostelijke gave onzes Gods
gewaardeerd. En toch hoe zou het ons zijn,
indien we het zout moesten derven
De Heilige Schrift kent er een drievoudige
kracht aan toe.
In de eerste plaats eene bederfwerende en
dus verduurzamende kracht. Vandaar dat het
verbond Gods met Zijn Israel op meer dan
eene plaats geteekend wordt als een zoutver
bond. Zie maar in Num. 18 vs. 19, waar met
het oog op de hefoffers der heilige dingen, die
aan het huis van Aaron werden gegeven, ge
zegd wordt: „het zal een eeuwig zoutverbond
zijn voor het aangezicht des Heeren, voor u en
uw zaad met u*. En evenzoo luidt het in II
Kron. 13 vs. 5, waar Abia, Juda's koning, den
afvalligen Jerobeam waarschuwend herinnert:
„Staat het u niet toe te weten, dat de Heere,
de God Israels, het koninkrijk over Israël aan
David gegeven heeft tot in eeuwigheid, hem
en zijn zonen, met een zoutverbond?" Wat
naar de verklaring van de kantteekening zeg
gen wil „een onvergankelijk verbond, hetwelk
niet verderft; gelijk hetgeen met zout be-
sprengd en doorweven is, niet lichtelijk vergaat".
Voorts heeft het ook een reinigendeloute
rende kracht. Als het volk Israël in Ezechiëls
profetiën geteekend wordt als een onrein, pas
geboren kindeken, geworpen op het vlakke des
velds, dan heet het onder meer: „Gij waart
ook geenszins met zout gewreven." En in Mar
cus 9 vs. 49 spreekt de Heiland in gelijken
geest: „Want een ieder zal met vuur gezouten
worden." Vuur en zout worden alzoo samen
genoemd, omdat het een zoowel als het ander
verterende en derhalve zuiverende eigenschap
pen heeft.
En eindelijk is nog het zout van beteekenis,
omdat het smakelijk maaktwat in zichzelf on
smakelijk is. „Wat smaak is er in het witte
des dooiers zoo vroeg eenmaal de lijdende
Job. „Wordt ook het onsmakelijke gegeten
zonder zout?" Vooral ook komt dit uit in de
offerwetten van het oude Israël. Geen offer
zonder zout kon den Heere welbehaaglijk zijn.
Het was een verordening des Hf eren, Lev. 2
vs. 13: „En alle offerande uws spijsoffers zult
gij met zout zouten, en het zout des verbonds
uws Gods van uw spijsoffer niet laten afblijven
met al uwe offerande zult gij zout offeren."
Deze drievoudige beteekenis moet ook aan
Gods volk worden toegekend.
Het volk Gods is als een zoutend zout in de
spijze der wereld gelegd, om het bederf tegen
te gaan. En de geschiedenis wijst het dan ook
uit, dat het christendom de dam vormt tegen
den wassenden golfslag der ongerechtigheid.
Waar de banieren des kruises geplant worden,
daar zal onder 's Heeren zegen een heilzame
invloed uitgaan op het gansche leven. Het
heeft den Heere behaagd door de prediking
des Woords tot bekeering te brengen en van
doode ranken vruchtdragende enten te maken
in den wijnstok Christus. Ja, kunnen we zelfs
niet zeggen, dat de wereld in Gods welbehagen
deelt ter wille van de uitverkorenen Als er
maar tien rechtvaardigen binnen Sodoms veste
waren geweest, het hemelvuur ware uitgebleven
en de goddelooze stad hadde nog gedeeld in
Gods sparende genade. En niet eerder was de
oude wereld ten onder gegaan in de wateren
van den zondvloed dan toen er maar eenen
Noach meer te vinden was. De gemeente des
Heeren is de kurk, waarop de wereld drijft.
Die groote beteekenis, door Jezus aan zijn
discipelen toegeschreven is te wonderlijk, om
dat het allerminst de machtigen en grooten en
edelen der wereld zijn. In de voorafgaande
verzen van Matth. 5 worden ze voorgesteld als
armeo, treurenden, zachtmoedigen, gesmaden
en vervolgden.
De wereld telt ze dan ook niet mee.
Meer nog, ze acht hen inplaats van het zout
juist integendeel het bederf der wereld. De
doode vlieg in de zalf van den apotheker.
Doch ook de christenen zelf kunnen niet
anders dan zich verwonderen, dat zij tot zoo
hooge taak geroepen en verwaardigd zijn. Het
geeft hun eeuwigljjk stof tot roemen.
Het Palestij nsche zout kwam uit de Doode
Zee. En ook hierin schuilt een rijke symboliek.
De zoutzee predikt ons reeds de wondere ge
nade Gods, die den vloek in een zegen ver
keert, maar is daarom zulk een klare spiegel
van Gods weg in de verlossing. De geestelijke
zoutkorrelen lagen eertijds ook in de diepte
der Doode Zee. Zij lagen met de anderen in
„de gemeene ellende." Dienden niet minder
dan die anderen de zonde. Ja waren niet zel
den nog grooter zondaren dan anderen. „Want
ook wij waren eertijds onwijs, ongehoorzaam,
dwalende, menigerlei begeerlijkheden en wel
lusten dienende, in boosheid en nijdigheid
levende, hatelijk zijnde en elkander hatende".
In wat diepen kuil lagen een Manasse, een
Saulus, een Maria neer, toen zij nog vervreemd
waren van het leven Gods. Maar dan daalde
de Genadehand Gods neder en haalde ze uit
de diepte op, om ze herschapen te stellen in
Zijn dienst.
Waarlijk de christen kan niet aan zijn ver
leden denken, of hjj roept met den psalmist
uit: „Looft Gods macht, die onbeperkt gade-
looze wondren werkt."
Maar neen, dat zingt bij niet alleen, wan
neer h\j op zijn vroegeren staat terugziet. Ook
het heden drijft hem tot dien juichtoon uit.
Hij een zoutkorrel Hoe laat zijn oorsprong
zich nog geldenWat een onreinheid in zijn
hart. Wat een onheiligheid in woord en wandel.
En toeh, zijn Jezus zegt het van hem met al
zijn gebreken en verdorvenheden: „Gij zijt Het
zout der aarde".
Dat kan niet anders dan 's Heeren werk zijn.
Door het gebrekkig pogen van den christen
volbrengt Christus zijne kracht.
Alleen dus de gemeenschap met Christus
Jezus maakt tot een zoutend zout. En hoe
inniger die gemeenschap is, des te rijker en
krachtiger zal er een bederfwerende reinigende,
8makelijkmakende kracht van u uitgaan.
De roeping is niet licht te achten. Ze omvat
beide woord en wandel. En beide zijn in der
waarheid een macht, waarom de Schrift zoo
ernstig en zoo gedurig op een spreken en een
doen de nadruk legt.
Uw woord, zegt de Apostel in Col. 4 vs. 6,
zij te allen tijd in aangenaamheid, met zout
besprengd. Zoutelooze, ijdele, zinledige taal
heeft de christen te mijden. De gave des
woords is hem gegeven tot volvoering van de
levenstaak, waartoe hij geroepen is. Het woord
is dan ook een macht, ten goede of ten kwade.
Er gaat meer invloed van uit dan men zich
gewoonlijk voorstelt. Bedachtzaamheid is
derhalve met het oog op onze woorden een
voorname eisch. De bede van David in Psalm
143: „Heere, zet een wacht voor mijn mond,
behoed de deur mjjner lippen", kan geen kind
van God vreemd zijn. Wie de gave van het
woord waardeert en de roeping door het woord
beseft, heeft eiken avond veel te belijden en
eiken morgen veel te bidden.
Maar daarbenevens is ook nog iets anders
noodig. In denzelfden brief aan de Colossensen
vermaant Paulus„Het woord Gods wone
rijkelijk in u" (3 vs. 16). Dat Woord Gods
en ons woord dienen in nauw verband met
elkander te staan. Het tweede zij vrucht van
het eerste. Naarmate Gods Woord meer uwe
ziel beheerscht, des te krachtiger en rijker zal
de invloed zijn, die er van uw woord uitgaat.
En met den wandel staat het desgelijks.
Wie zijne belijdenis omverstoot en krachte
loos maakt door een slordigen wandel, zal
geen geringe schade doen aan de eere van
Gods naam in het midden der wereld.
De Heiland spreekt dan ook zelfs van een
smakeloos worden van het zout. Elk belijder
vrage dus zichzelven af, of er een gezegende
invloed van hem uitga in zijn huisgezin, in
zijn familie, in de plaats zijner inwoning. Het
genadewerk Gods kan niet verborgen blijven.
Het doel is een heilige wandel, een strijden
tegen de zonde, een dienen van Christus. En
dat is dan alleen mogelijk, wanneer onze
wandel in de hemelen is.
G. Dobkes.
Zeer gaarne geven wjj in ons blad eene plaats
aan onderstaande mededeeling en helpen wy
dies naar ons vermogen, om aan deze zoo
goede, liéfdevolle zaak bekendheid te geven.
Ach, in de steden gaan zoo vele jeugdigen
verloren, bij name in de groote steden, door
onbekendheid, door in verkeerde handen te
vallen, door in ijdele, zondige gezelschappen
thuis te geraken en door daardoor afgetrokken
te worden van de kerk en van den dienst van
God en door te gaan leven voor de wereld die
in het booze ligt. 't Is onverantwoordelijk voor
God en voor hunne kinderen, voor de kerk en
de maatschappij, wanneer de ouders of de voog
den de jeugdigen, die God aan hunne zorge
heeft toevertrouwd, naar de steden laten gaan,
vaak zonder te weten waar, in welke omgeving
en in welke gezelschappen zjj komen. Door de
zorgeloosheid, door de schuld dus van hen aan
wie de Heere ze toevertrouwde en die er een
maal rekenschap van moeten geven, z\jn er
reeds velen verloren gegaan en voor tijd en
eeuwigheid ongelukkig geworden. Zij die in
de steden wonen en het lot dier jeugdigen
zich aantrekken, daarmee bewogen zjjn en
eenigermate kennen het gevaar, waarin deze
onkundige en daarom licht verleidbare jeugdi
gen verkeeren, doen een bijzonder goed en
prijzenswaardig werk. Het is op zeer hoogen
prijs te stellen, ja reden van dankzegging dat
er vrienden en vriendinnen zijn die zich voor
deze jeugdigen geheel belangeloos willen ten
dienste stellen, door voor haar woning, tijd en
gaven te geven. Er worde een goed, een druk
en dankbaar gebruik van gemaaktDe ouders
of verzorgers geven geen toestemming om naar
de steden te gaan zonder de noodige maatre
gelen genomen te hebben, met het oog op het
zedelijk en godsdienstig leven. De jeugdigen
zonder noodzaak, om eenig gewin, dat niet
zelden het gevaar verhoogd, geheel van onder
hun oogen, verre van hun opzicht en ten eenen-
male zonder voorzorgsmaatregelen er te laten
henengaan, leven en wonen is o. i. niet te ver
antwoorden. Velen hebben zich dat, toen het
te laat was, beklaagd.
Littooij.
„Vóór 16 jaren is te Amsterdam door een
tweetal broeders opgericht een Zondagskrans
voor dienstboden van Gereformeerden huize,
die geen eigen tehuis in die stad hebben. Ge
durende al de jaren, sinds de oprichting ver-
loopen, heeft de tweede ondergeteekende eene
kamer in zijn huis voor de gezellige bijeen
komsten van dezen krans afgestaan. Eene
zuster der gemeente, daartoe aangezocht, gaf
leiding aan die samenkomsten en was tevens
de raadsvrouw in vele omstandigheden. In de
week was zij bovendien bereid de bezoeksters
van den krans aan huis te ontvangen. Einde
lijk bezocht zij de kranken.
In al dien tijd is er door ons niet aan ge
dacht bekendheid naar buiten aan dezen krans
te geven, daar wij vertrouwden, dat wie in de
stad kwam, van hem hooren zou. Ons is echter
gebleken, dat dit niet altijd het geval geweest
is. Daarom zijn wij zoo vrij, door middel van
verschillende Gereformeerde Kerkboden, kennis
te geven aan ouders buiten Amsterdam, wier
dochters naar deze stad gaan, om te dienen,
alsmede aan predikanten en allen, wien het
geestelijk wel der hier genoemde zusters ter
harte gaat, dat de bovenbesproken samenkom
sten thans worden gehouden eiken Zondag
avond na kerktijd, ten huize van ds. B. van
Schelven, Heerengracht 250, waar een groote
kamer ter beschikking staat der komenden.
Vriendelijk verzoeken wjj, dat ouders, pre
dikanten en allen, die belangstellen in het
geestelijk wel dergenen, die van buiten te
Amsterdam komen dienen, de aandacht hunner
dochters enz. op dezen krans te vestigen en
hem aan te bevelen.,
Willen zij nadere inlichtingen hebben, Mej.
Harlaar, Bilderdijkstraat 1, die tegenwoordig
de samenkomsten leidt, is bereid ze te geven
en ook de meisjes te ontvangen.
Amsterdam, Februari 1908.
N- A. de Gaaij Fobtman.
W. Hovu.
B. van SOHBLVBN.
Met volkomene instemming plaatsen we ook
onderstaande. Littooij.
Van vele zijden doet men ons de vraag
hoe gaat het met de plaatsing der obligaties
in de geldleening der Vereeniging tot Chr.
verzorging van krankzinnigen in Zeeland?
Die vraag bewijst, dat er belangstelling is,
maar men houde ons ten goede, dat wij al
die belangstellenden geen antwoord kunnen
zendenwij zijn daartoe met te veel arbeid
bezet.
Wij oordeelden het daarom goed allen, die
zoo belangstellend informeeren, op deze wijze
te antwoorden, en kunnen dit, Gode zij dank,
met en tot blijdschap doen.
Ruim een vierde gedeelte van onze provincie
werd bearbeid, en nu reeds werd voor meer
dan vijftig duizend gulden geplaatst. Waarlijk
dit stemt tot dankbaarheid en wekt voor de
toekomst onze hope. Duidelijk blijkt, er is veel
toegenegenheid en liefde voor deze schoone
zaak.
Voor enkele dagen begon onze ijverige en
trouwe vriend K. J. de Koster van Middelburg
zijn arbeid op Walcheren, en aanvankelijk met
goeden uitslag.
Moge Gods hand ook daar aan iedere plaats
zijn weg voorspoedig maken, opdat hij ook te
eerder zijn reis op Zuid-Beveland kunne be
ginnen, om daarna de andere eilanden te be
zoeken. Wij weten reeds van sommigen, die
zich niet zullen onttrekken, maar hulpe zul
len bieden.
Worde ons alzoo de steun van geheel
Zeeland verleend tot stichting van het Chris
telijk Krankenhuis „Vrederust"velen ellen-
digen ten zegen, God drieëenig tot eeuwigen
lofl J. H. Donnbb.
Op het gevaar van de Schriftkritiek der
modernen en der ethischen kan niet genoeg
gewezen worden, 't Is daarom dat wij voor
onze lezers met instemming overnemen wat