Verzekerd uit de vmGbten. Kerk- en Schoolnieuws. En als z\j ook destijds, 'gelijk Ds. R. zegt dat in de brochure staat, zeiden„Wij willeD uit de hand van God alleen leven, maar niet uit de hand van den Staat èn uit de hand van God het levensonderhoud ontvangen," dan wilden zij daarmee niet zeggen dat bijv. staats ambtenaren, niet leven uit de hand van God, van wien immers alle goede gaven komen, doch wèl, dat Hij, naar Zijne ordenantiën, hun '8 levensonderhoud door de Kerken geven wil, niet gedeeltelijk maar gehèel. En omdat het geen de Kerken gaven in bijsonderen zin aan den Heere werd gegeven voor hen en voor zijnen dienst noemden zij dat te leven uit de hand Gods. En daarmede meenden zij niet „als in de woestijn" onmiddelijk, maar door middel van de Kerken. Het ging toch toen en gaat nu, om het leven in overeenstemming met de orde nantiën Gods. Ook vergist, geloof ik, Ds. R. zich als hü de meening is toegedaan, dat er nu geen bezwaren en gevaren verbonden zijn aan het vragen en verkrijgen van ondersteuning van den Staat. Ds. R. haalt, zonder het tegen te spreken, uit de oude brochure het hier volgende aan „De zwarigheid die men hierin maakt, dat de Staat bij het verleenen van subsidie macht zou krijgen in de kerk, vervalt met de opmer king, dat het koninklijk besluit van 1852, met zijne elf reserves voor de Nederl. Hervormde Kerk, nu is ingetrokken, tengevolge waarvan er tussehen den Staat en de Kerk alleen eene financieele betrekking bestaan blijft. Verder dat onze Kerk door de subsidie nietinHminst onder de macht of den invloed van den Staat zal komen, bewijzen genoegzaam de Roomsehe en andere Kerkgenootschappen in ons land, die zonder eenige inmenging Staatssubsidie ontvangen." Men verbaasd zich waar men een redacteur van een Gereformeerde en Kerkelijke Courant, een leider dus, ten behoeve van hetgeen hij in casu voorstaat, nog in önze dagen deze woorden, ook de door mij gecursiveerde, ziet overnemen. Niet een enkel tijdperk toch maar de eeuwen door leerden en leeren ons, dat tot de machten die moeten uitgetogen worden, omdat zij zich tegen Christus, Zijne belijders en volgelingen stellen, hen benauwen, berooven en ten onder brengen willen, ook vaak de Staten en Over heden behooren. Naar Oud- en Nieuw-Testa- ment ons leeren, moet en zal juist daarom de steen zonder handen van den berg rollen en deze bergen van onheilige macht vergruizelen en vermalen. Men verbaasd zich over die uit de brochure overgenomen woorden, wijl er ook ten dezen opzichte niets nieuws is onder de zon. Het was en is steeds één en dezelfde geest, de geest uit den afgrond, die benauwen, berooven en uitroeien wil. Van dezen geest nu, die werkt in de kinderen en machten der ongehoor zaamheid, zijn wij niet in 1852, maar worden wij eerst bij en door de wederkomst van Chris tus verlost. Doch dit is evenwel zoo, dat er nu reeds tijden zijn, dat deze geest ingebonden wordt, gelijk bijv. in en na 1852 in Nederland; maar evenzeer is het waar, dat hij alle eeuwen zich gelijk blijft, en ook, dat hij telkens en telkens, naar het Woord Gods, weer losgelaten wordt 1 Zoo immers was het vóór Christus, toen die booze machten de roede van Gods toorn waren, ten behoeve van Gods uitverkoren volk. Zöö betoonden zich die machten, toen Herodus en Pontius Pilatus samenspanden tegen Christus. Hèm, die het zoenoffer voor de zonde bracht, aan 't kruis nagelden en dooden. Alzoo openbaarden zich deze machten tegen de volgelingen van Christus onder het Joodsche regime, zelfs door Saul van Tarzen en anderen zöó ook, onder het bestuur der Heidenen, toen om de belijdenis van Jezus zoovelen den marteldood stierven insgelijks, toen Spanje en Rome de handen ineensloegen en de getrouwen tot den bedel zak, ja tot in den dood beroofden en dooden. Vóór 1852 hebben ook zij, die Christus als Koning Zijner Kerk eerden en gehoorzaamden, de Afgescheidenen, hetzelfde moeten ervaren en na 1852 hebben in Nederland de broeders en zusters die met ons Christus als Koning erkenden en naar Zijne ordenantiën gingen leven zóö het tegendeel van hetgeen de brochure zegt en beweert ondervonden, dat zij in diep gevoel des harten de liederen der be vrijding zongen en luide getuigden van de strikken die gebroken waren en van de ont koming die verkregen was. En houden die machten en houdt die „invloed" niet bijeen, hetgeen kerkelijk niet saam behoort, geloovigen en ongeloovigen. Is dat ongoddelijk samen wonen ook niet mede oorzaak dat wij belijders van den Christus ook op ander terrein vaak niet samengaan Hoeveel heeft Erankryk in den laatsten tijd aangaanden dezen geest met het oog op de Kerken Gods ons te zeggen en te leeren De eeuwen door kwam de geest, die zich verheft tegen God, Zijn Gezalfde en Zijne belijders gedurig weer te voorschijn, en volgens del profetie der [Heilige Schrift zal dat zoo blijven tot den einde toe. „Uit Gods hand", door de Kerken wil God ons geven en moeten 's Heeren dienaren daarom verwachten wat zij voor 's levensonderhoud noodig hebben. Littooij. VIII. Is het ons duidelijk geworden dat geloofs zekerheid niet is het einde van een optelsom van goede werken, de vraag moet dus nu be antwoord worden, hoe de zekerheid der hope dan wel in verband staat met ons leven, met onze goede werken. Reeds stelde ik dat het geloof zijn eigen zekerheid meebrengt. Aan het geloof in Christus hangt onze zaligheid. Voorwerpelijk is alles verworven door den Middelaar. Wan neer is die rijkdom van Christus de onze Is zijn rijkdom ons persoonlijk bezit als wij ge- looven. Onderwerpelijk hangt alles aan ons geloof. Het is de Heilige Geest die de uitverkorenen doet toeeigenen alles wat in Christus Jezus is. De werking van ons zieleleven waardoor wij ons dat eigene noemen het geloof. De H. Geest kan dat geloof zoo sterk doen zijn dat het juicht in de zekerheid der hope. Als Paulus gebracht wordt tot de erkenning van Jezus Christus, behoefde hy met de zekerheid niet te wachten totdat hij zijne goede werken had gezien en opgeteld. Neen dat geloof bracht zijn zekerheid mee. Die zekerheid was er vóór de goede werken en kon er dus niet het gevolg van zijn. Ze was de terugstuitende daad Gods op zijne erkenning van den Christus Gods. Het amen Gods op zyn amen dat Jezus was de Zone Gods, de Zaligmaker. Dat is de werking van het geloof. Waar nu al de kracht van het geloof zich nog niet ontwikkeld heeft, daar bloeit de geurende bloem van de zekerheid der hope nog niet. Wie is het die het geloof zoo moet ontwik kelen De H. Geest. Dit werk nu des H. Geestes staat in verband met ons leven, met onze goede werken. Ie. De plant des geloofs heeft goeden grond noodig en gunstige weers gesteldheid. Wanneer gij een plant uit een warm klimaat overplant in ons klimaat om daar zomer en winter te verdragen, ze zou na een kort kwij nend leven te niet gaan. Als gij een gewas van een vetten kleibodem en dat op zulk een bodem thuishoort, wilt laten groeien in een dorren zandgrond, gij zult bitter teleurgesteld uitkomen. Als het geloof bloeien moet in een hart, waar de zonde overheert en waaruit dienten gevolge woorden en daden komen waarop de zegen des Heeren niet rustend kan, neen, dan bloeit het geloof niet, dan kwijnt het, dan wordt het zwak en niet helder. Ja, waar de zonde overheert daar is zelfs geen geloof. Met onze vaderen belijden we immers dat het on mogelijk is dat die door een oprecht geloof Christus is ingelijfd niet zoude voortbrengen vruchten der dankbaarheid. Waar nu werkelijk zaligmakend geloof in het hart aanwezig is, maar het leven slordig is, wereldschgezindheid een groote kracht is die meesleept en al weer een afbuigen naar den weg der zonde veroorzaakt, daar wordt het geloof zwak in de toeeigening, daar ontbreekt de blijmoedigheid en vrijmoedigheid. Was het vroeger anders, dan gaat men leven op het verleden en teert men op den oogst der vorige vruchtbare jaren. Dat is het echte niet, zoo behoort, zoo mag het niet wezen. Het geloof is eene werking Gods, beide: in ons bewustzijn en in onzen wil zóódat we anders denken en anders doen. Houdt nu een aanvankelijk bekeerde die werking in zijn wil, in zijn begeervermogen en dies in zijn leven, in zjjne werken tegen, hjj houdt ze daardoor tegen in zyn bewustzijn, in zyn denkenzoo iemand bedroeft de Heilige Geest en de zekerheid blijft uit. Wil iemand nu zeggendat handelt over den wilen ja begeerte, lust, voornemen, ja dat alles wordt wel bjj mij gevonden maar het handelen, het doen niet. Wordt het bedoeld in den zin van Paulus die ook klaagt dat het willen wel, maar het volbrengen niet gevonden wordt, ik zal hem niet tegenkomen. Wil hy dat echter zoo uitwerken dat iemand vrome wenschen, heilige begeerten, gebedsleven kan hebben, en tóch leven als een ganseh onbekeerde, dan zeg ik hem dat hy de lijn der H. S. heett verlaten en ook gansch in strijd is met het zoo even aangehaalde woord uit den Catechismus. Daarbij, het uitwendig leven oefent invloed uit op ons willen en be- geeren, beheerscht ten slotte de richting van ons innerlijk leven. Wilt gij het juist andersom Ook dat is zeer zeker waar. De richting van ons innerlijk leven beheerscht het leven naar buiten Maar ook het uitwen dig leven beïnvloedt de richting van het inner lijk leven. Daar is iemand die zich tot God en Zjjn dienst bekeert, het innerlijk willen uit zich naar buiten, het rad des levens wentelt naar God toe en ook de keuze zijner ziele komt uit in 't leven. Zwak is hy echter van karak ter, meegaand, licht overreedbaar neen zeggen valt bem moeilijk en de verleidingen zyn vele. Hy glijdt, zeker, heel langzaam, haast onmerk baar van zyn warme hoogte afhy begint mee te leven in dingen, waar hy vroeger niet in mee zou gedaan hebbenzjjn tred wordt onvast, zyn wandel niet naar het gebod. Nu kan het niet anders of zyn willen, heel zijn innerlijk leven wordt zwakker, doffer. Zoo iemand kan innerlijk en openbaar leven, willen en doen, niet scheiden. Hy kan niet zeggen ja, ik leef wel goddeloos, maar in myn hart en in myn binnenkamer ben ik toch zóó, dat dit my wel het kenmerk is van de veranda^ ring van den wortel des levens, ten bewijze van myne genade by God. Staat dus wandel en geloofsbewustzijn in het nauwst verband, daar geloof de werking des Geestes is èn in het willen èu in het denken, daar kan er, wanneer er een waarlijk god vruchtig leven is ten 2e uit het gevolg besloten worden tot de oorzaak, uit de vrucht tot den wortel. Zoo doen wy in het leven aldoor. Waar nu een leven onder en met de broe deren, een leven in de wereld, voor zoover onze levensomstandigheden dat meebrengen, naar eisch van Gods woord voor zooverre dat van een christen op aarde verwacht kan wor den, en wy dienovereenkomstig innerlijk in ons hart naar God en goddelijke dingen be- geeren en alzoo in de binnenkamer voor God zyn, daar is er in ons hart zeker getuigenis van de oprechtheid onzes harten. Onze cons ciëntie, dat is een daad van ons bewustzijn, getuigt mede. Een huichelaar heeft zyn consciëntie tegen. Hy moge vroom doen, vroom praten, daarbinnen is iets dat tot hem zegt: gij meent het niet. Iemand die maar meeloopt, hjj gaat met de gemeente op naar den dienst des Woords, hy moge vele vormen van den godsdienst waarnemen, hjj moge om welke redenen dan ook, met de gemeente aanzitten aan het avondmaal des Heeren, zie, als gjj hem vraagt naar den lust, naar de sympathie zijner ziele, dan weet hy wel dat zyn hart nog niet gewonnen is voor God. Hoe menigmaal hoort gy toch van de menschen als zy verhaald hebben van hun innerlijk leven, van hun keuze, van hunne begeerte, van hun gebed, dat heb ik toch van mjjzelf niet. Christus Jezus: het voorwerp van 't zalig makend geloof. Dat geloof brengt naar zyn wezen zijne zekerheid mee. Waaruit weet ik later dat myn geloof echt is? Onder meer door het opmerken van de vrucht myns geloofs ook in myn willend leven en dientengevolge en dienovereenkomstig in myne werken. Als dit ontbrak zou het immers een bewijs zyn, dat het geloof niet echt is. Als daar in iemands bewustzijn iets is dat hjj als geloof aanmerkt, doch in dat andere vermogen zjjner ziele, in het begeervermogen ontbreekt dè werking des geloofs tot omzetting van zyn wil tot de onberouwelyke keuze, dan mag zoo iemand nog niet zich aanmerken als begiftigd röet het zaligmakend geloof. Terwyl in tegenovergesteld geval, wanneer ook het geloof doorwerkte in zyn willen en dientengevolge in zyn wandel, dan mag hem dat zjjn een steunsel der hope. Als zijn oog gericht is op God die ora Christuswille ten Vader wil zjjn en de Heilige vestigt zjjn oog op wat in hem ter toepassing is gedaan en de vruchten naar buiten, hy juiche en jubele. Nadat wy geloofden zjjn ons de vruchten eene voortdurende bevestiging voor ons eigen en anderer bewustzijn, dat ons geloof niet ijdel en onvruchtbaar was. Ook Paulus durft zeggen dat de genade die aan hem bewezen was, niet ijdel is geweest. H. Meulink. TWEETAL te Dirkshorn: ds. K. Veen te Oostburg; cand. P. E. van Schaik te Nieuw- Lekkerland. BEROEPEN te Reeuwijk-Sluipwyk en Winsutncand. A. Merkelyn te 's Gravenhage. te Oenkerkds. A. S. Schaafsma te Ten Boer. BEDANKT voor Alblasserdamds. J. v. d. Berg te Ter Neuzen voor Meppelds. J. D. Wielenga te De Leek. AANGENOMEN naar Sleeuwykds. P. H. de Jonge te Hoek. Zondagmiddag nam ds. H. Mulder van Zuamslag B afscheid met de woorden uit 2 Cor. 13 11. Ds. R. Hamming sprak namens ker- keraad, gemeente, zusterkerk en classis eenige waardeerende woorden. Cand. H. W. Nieuwhuis van de Theol. School, die onlangs het candidaats-examen met lof aflegde zal zjjn studiën aan de Vrjje Univ. voortzetten, om den doctoralen te verkrijgen. Cand. N. M. Postema, ber. pred. te KapelleBiezelinge, legde gisteren met goed gevolg het peremptoir examen voor de classis Goes af, en werd alzoo toegelaten tot de Bedie ning des Woord en der Sacramenten. Ds. H. Elffers van Wolfaartsdyk, werd door de classis Goes gisteren eervol emeritaat verleend wegens hoogen leeftijd. Ds. Elffers was achtereenvolgens predikant te Herwjjnen van '73— '76, te Hillegom van '76'85 en sedert 4 Oct 1885 te Wolfaartsdyk. Ds. P. H. de Jonge te Hoek denkt 1 Maart a. s. zyn afscheid te prediken. Door wjjlen Mej. de Wed. A. J. Zuylekom is gelegateerd aan de Geref. Kerk te Rotterdam (A) de som van f5000,aan het Weeshuis f 1000,aan de Diaconie dier kerk f 2000, en voor het te bouwen Rusthuis f 300,Alles vry van successie en kosten. De Kerkeraad der Geref. Kerk te Baar land verzocht in het laatst van het vorige jaar de Herv. Kerken van de dorpen, waar leden van genoemde Ceref. Kerk woonden, gemeen schappelijk den dankdag van den eersten op den laatsten Woensdag van November te ver zetten. Dit verzoek werd met bereidwilligheid eenparig aangenomen, doch daarbjj wederkeerig ook het verzoek gedaan om in 't vervolg den Biddag inplaats van op den tweeden op den eersten Woensdag van Maartte houden. Daartoe werd nu de vorige maand door den Kerkeraad der Geref. Kerk te Baarland besloten. By gevolg zal voortaan door" bedoelde Herv. Kerken en genoemde Geref. Kerk de Biddag op den eersten Woensdag van Maart en de Dank dag op dnn laatsten Woensdag van November gehouden worden. Ook de Geref. Kerk te Driewegen, die inmid dels geïnstitueerd werd, zal zich ongetwijfeld bierby aansluiten. BOEKBEOURDEELllSÜ. Twee Vragen des Tflds door De. W. H. Nieuwhuis. I. Christus en de Natuurwetenschap.' II. De leer van Darwin. De leer van Darwin. Hierover geraken ge leerden en ongeleerden niet uitgepraat. Ook in onze kringen wordt er menig woord aan ge wijd. Op vergaderingen van jongelingsvereeni- gingen wordt er over gehandeld. Daarom is het goed, dat een man zoo bekwaam en zoo op de hoogte als dr. W. H. Nieuwhuis dit onder werp eens behandeld heeft, waardoor menig een in de gelegenheid gesteld wordt om nu eens nauwkeurig gewaar te worden hoe het er thans mee staat. Hjj doet dit in vjjf hoofdstuk ken, waarvan het eerste de inleiding vormt. Dan volgen de afstammingsleerde leer der natuurkeur; bezwaren en het besluit. Wy kun nen natuurlijk niet heel den inhoud kort weer geven en bespreken, maar wy willen toch een proeve geven, waaruit men zien kan, op welke wjjze de schrijver de zaak weergeeft. Wy kiezen daartoe uit Hoofdstuk III het volgeude: De leer van Darwin berust hoofdzakelijk op de beide volgeude stellingen a. de dieren- en plantensoorten ondergaan in den strijd om het leven voortdurend veran deringen b. deze wijzigingen, deze nieuw-ver- worven eigenschappen gaan van ouders op kinderen over. Elk dier groeit en vermenigvuldigt zich. In 't algemeen geljjken de nakomelingen op de ouders. Wijziging in de uitwendige levens omstandigheden, zooals verandering van klimaat en van woonplaats, alsmede overvloed van of gebrek aan voedselverder de invloed van een vermeerderd of verminderd gebruik van het een of ander orgaan en andere oorzaken, heb ben evenwel ten gevolge, dat alle of tenminste sommige nakomelingen niet op de ouders ge lijken, maar kleine afwijkingen vertoonen. Door veelvuldig gebruik worden de organen versterkt en vergroot; onbruik veroorzaakt juist het te gendeel. Deze veranderingen nu, hoe ook ont staan, zullen bewaard blijven, wanneer zy voor het dier nuttig zyn anders gaan zy weer ver loren. Dit instandbljjven van oordeelkundige wijzigingen en het vernietigd worden van na- deelige noemt Darwin natuurkeus of natuurlijke selectie vandaar dat het Darwinisme ook den naam van selectie-theorie draagt. De natuur keus of het in leven bljjven van den geschiktste veroorzaakt een vooruitgang in de organische, een verbetering van ieder schepsel in betrek king tot zjjn levensvoorwaarden aangezien de nuttige veranderingen overgaan op de nako melingen. De selectie is echter machteloos om iets uit te voeren, indien er zich geen wijzi gingen in den bouw van het organisme voordoen. Het middel, waarvan de natuurkeus zich be dient om de meest geschikte, de passendste, de meest bevoorrechte vormenin stand te houden, is de strijd om te leven of voor het bestaan. Oppervlakkig beschouwd ademt alles in de natuur vrede en vrooljjkheiddit is echter slechts sehyn. De wolf verscheurt het schaap, de vo- gellymplant boort met hare wortelsin de boomen en zuigt ze uit. Insecten en zaden worden opgegeten door vogels en de eieren der laatst genoemde dieren en ook zy zeiven, worden wederom de prooi van roofdieren. De mensch strijdt tegen het ongediertein tijd van hon gersnood vecht het eene dier tegen het andere om voedsel te verkrijgen. Eene plant, die aan den rand eener woestjjn groeit, strijdt tegen de droogtede eene plant strijdt tegen de andere plant van dezelfde of verschillende soort en tracht haar te verdringen. De strijd om het bestaan in zyn meest uitgebreide beteekenis, is een noodwendig gevolg van het streven van alle organische wezens om in aantal toe te nemen. Wijl de aarde echter noch voedsel noch ruimte genoeg oplevert om alle levende wezens, die uit de tallooze eitjes en zaden zouden kun nen ontstaan, te onderhouden, zoo heeft er reeds dadelijk een strijd plaats, die met verbittering gevoerd wordt, aangezien het leven hier op het spel staat. De meeste kiemen komen niet tot ontwikkeling, wyl zy zoo spoedig vernietigd worden door koude, hitte, droogte, vochtigheid, levende wezens en andere oorzaken. Onder die welke tot ontwikkeling komen, zullen de sterkste, grootste, vlugste, buigzaam ste, zus of zoo gekleurde, kortom de zoodanige, die het best overeenkomstig de omgeving en de levensvoorwaarden gevormd zyn, in den strijd om het bestaan de overhand verkrijgen en in leven bljjven, terwijl de minder geschikte ten gronde gaan." Hieruit kan ieder zien, welke eene duidelijke voorstelling hjj geeft aan de zaak. Bijzonder moeilijk valt het niet om hem te volgen, en wie nauwkeurig acht geeft op de aanwijzingen, wélke hier gegeven worden, krygt op zyn beurt een helder inzicht in deze veel besproken kwestie. Er wordt aan het Darwinisme recht gedaan en de bezwaren worden ernstig gewogen. Uit alles kunt ge merken, dat hier een man aan 't woord is, die dit onderwerp in zyne macht heeft. Hy heeft de uitgebreide literatuur welke hierover ten beste gegeven is, nagegaan en hy maakte er zich niet gemakkelijk van af. Wyl de leden van onze jongelingsvereeni- gingen nog al eens dit onderwerp bespreken, is het zeer gewenscht, dat elke vereeniging het aanschaft, en dat voorts allen het lezen, die er van gehoord hebben, doch zonder te weten, wat het tot in bijzonderheden is. Aan de hand van dezen leidstnan is het nuttig en aangenaam dit veld te betreden en door te wandelen. Bouma.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1908 | | pagina 3