Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOUMI, Ds. H. W. LIMAN en Ds. 1. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 31 Januari 1908.
No. 32
UIT HET WOORD,
Met roede werking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
Drakker-Ditgever
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER ADYERTENTIEN
VARIA,
per half jaar franco per post .70 cent.
Enkele nummers.3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
DE VRUCHT OP DEN ARBEID.
En dezelfde Johannes had zijn klee
ding van kemelshaar en een lederen
gordel aan zijne lenden i en zijn voedsel
was sprinkhanen en wilde honing.
Toen is tot hem uitgegaan Jerusalem
en geheel Judea en het geheele land
rondom de Jordaan, en werden van
hem gedoopt, belijdende hunne zonden.
Matth. III 46.
Een mensch heeft voor zjjn lichamelijke nood
druft niet vele dingen van noode. Hij kan
zijne behoeften vermeerderen, hij kan zich aan
overvloed gewennen, hij kan de weelde opvoe
ren en als hij dan ontberen moet, waaraan hij
gewoon was, gevoelt hij zich ongelukkig. Dit
ls ook het kwaad onder de zon, waaraan er
in dezen tjjd ook nog al lijden. Hij ziet hoe
mild de bronnen van allerlei genietingen
vloeien, waardoor zjjne begeerten gaande ge
maakt wordenhij ziet, hoe anderen zich da
gelijks in weelde baden en hij kan niet bereiken,
wat hij zoo vurig verlangt, welk een kwelling
des geestes is dit. Johannes de Dooper stelde
zich met weinig tevreden en hij is er niet
minder om geweest. Groote sommen besteedde
hij niet aan zijn kleeding, welke gemaakt was
van kemelshaar en zeer lang duurden. Van
verslijten was haast geen sprake en over de
mode brak hij zich het hoofd niet.
Een fijne keuken hield hij er niet op na
en er waren geen uren noodig om voor de toe
bereiding van de tafel te zorgen. Wilde honing
was er in die streken overvloedig te vinden
en kostte nietsen om sprinkhanen te beko
men was ook geen zaak, die veel moeite en
geld vroeg. Hoewel wij gaarne gelooven, dat
eene dergelijke voeding gezond en sterkend
was, toch zullen er weinigen zijn, die hem
wegens zjjn maaltijd zullen benijden. Ver van
de paleizen der rijken, ver van de weelderige
hoofdstad leefde hij in de woestijn, leefde hij
matig en zeer ingetogen, dragende het kleed
van den boetprediker. Heel zijn levenswijze
was in overeenstemming met de taak, waartoe
hij gekomen was. Zijne verschijning' was op
zich zelve reeds een roepstem tot verootmoe
diging.
Ofschoon hij zich op een afstand van het
drukke leven van Jerusalem en de overige
steden hield, bleef zijn opreden niet onopge
merkt. Toen is tot hem uitgegaan Jerusalem
en geheel Judea, en het geheele land rondom
de Jordaan. Stedelingen zoowel als de bewo
ners van het platteland kwamen om hem te
zien en te hooren. Dit mag ons eerst eeniger-
mate bevreemden, wijl wij veronderstellen
zouden, dat niet velen acht geven zouden op
een man, die zonder eenige aanstelling zich
afzonderde van zijn volk, toch wordt ons bij
nadenken wel duidelijk, hoe dit verklaard moet
worden. Er heerschte in die dagen een opge
wekt godsdienstig leven geringen en aanzien
lijken stelden belang in de vragen, welke be
trekking hadden op de vervulling van het
profetische woord. Niet alleen verdiepten de
geleerde Rabijnen zich in het nauwgezet on
derzoek van de Schriften, maar zelfs in de tol
huizen werd gesproken over de vertroosting
Israels. Op die wijze wekte het optreden en
de prediking van Johannes in breeden kring
de belangstelling en het duurde niet lang, of
groote scharen verdrongen zich rondom hem.
Uren ver liepen zij om dien zonderlingen man
te zien en te hooren, wat hij te zeggen had.
De een vertelde het aan den ander, en zoo
drong het gerucht van zijn naam door tot in
alle vlekken, dorpen, zelfs in de kleinste ge
huchten en tot in de achterstraten en stegen
van Jeruzalem. Eiken morgen opnieuw waren
er velen, die zich aan zjjn voeten nederzetten.
Uit alle standen en rangen waren er, die hem
bezochten.
Wij mogen wel waardeeren, dat er zoovelen
geweest zijn, die naar zijn prediking geluisterd
hebben, want het moge waar zjjn, dat niet
allen gekomen zijn tot de verlossing, welke de
Christus aanbrengen zou, niet zonder reden
staat hieren werden van hem gedoopt, be
lijdende hunne zonden. Om met het laatste te
beginnen, kunnen wij zeggen, dat deze lieden
een van de moeilijkste schreden gedaan heb
ben. Wij weten immers, hoe bezwaarlijk het
gaat om de zonden te belijden. Wij zijn van
nature genegen om ze te verbergen, om ze aan
het licht te onttrekken, en gebeurt het, dat
wij door het een of andere middel in de engte
gedreven worden, zoodat het niet meer moge
lijk is om ze te verbergen, dan beginnen wij
de schuld daarvan te leggen op anderen of
wij wijten het aan de omstandigheden. Wij
zien dit reeds in de kleine kinderen, die een
handigheid aan den dag leggen, welke ons
verbaast, wanneer het geldt om aan de schuld
te ontkomen. En dit wordt er met de jaren
niet beter op. Hoe weinig verstand iemand ook
anders moge toonen, in dit opzicht heeft elk
mensch een aangeboren schranderheid, welke
aan eene betere zaak goed besteed zou zijn.
En wanneer het bij u zelf er toe gekomen is
om uwe zonden open te leggen voor het aan
gezicht des Heeren, dan weet gij uit eigen
ondervinding, wat gij eerst aangewend hebt om
deze taak te ontgaan. Het ging niet zoo gemak
kelijk om van alle vijgebladeren afstand te doen
en er open en rond voor uit te komen, dat
het uwe zonden waren, dat gij zelf er aan
sprakelijk voor waart. Gij zult er dan ook niet
over heen lezen, maar er bij stilstaan en er
kennen, dat het een schoone vrucht op Jo
hannes' arbeid is geweest, waar deze zondaars
tot belijdenis van hunne zonden kwamen, en
wij kunnen ons voorstellen, dat de Dooper met
groote blijdschap zjjn Zender zal geloofd en
en geprezen hebben.
Wij overschatten deze zaak niet, aangezien
zij zich ook lieten doopen. Dit is ook waarlijk
niet zonder beteekenis. Voor het toenmalig
Israel was dit iets geheel nieuws. Reeds lang
bestond de gewoonte om heidenen, die afstand
deden van den afgodendienst en de toevlucht
namen tot de schaduwen van den Allerhoogst®,
in stroomend water te doopen, nadat zij be
lijdenis van hun geloof hadden afgelegd. Maar
dat er nakomelingen van Abraham, die op de
erve van het Verbond geboren en opgevoed
waren, gedoopt werden, dat was geheel onge
woon. Dit was zelfs in 't oog van den vlee-
schelijken Jood ongerijmd. Waartoe zouden zij
den doop behoeven Zij behoorden tot het volk
des Heeren, zjj hadden recht op al de beloften,
zjj zouden gewis deel hebben aan al de zege
ningen, welke de Messias zou aanbrengen. Al
de vooroordeelen welke zij hadden, en deze
waren vele, verzetten zich er tegen met kracht
en er moest heel wat gebeuren, eer zij zich
onderwierpen aan dezen eisch. Dat velen er
toe over gingen en zich lieten doopen, i3 een
bewijs, dat de genade krachtig in hen werkte
en hen gewillig maakte om alle valsche steun-
sels te laten varen.
En zoo moet het ook bij u gaan. Al wat in
strijd is met de prediking van het Evangelie,
al wat zich verheft tegen de kennis van den
Christus moet ge opgeven en omverwerpen,
opdat er bij u zjj een gebaande weg, langs
welken de Christus als uw koning tot u komen
kan. Spaar geen enkel vooroordeel, ontzie geen
enkele voorstelling, die u zou afhouden van
de onvoorwaardelijke gehoorzaamheid, want
wie iets liever heeft dan den eenigen Midde
laar, kan Zijn discipel niet zijn. Jezus wil u
geheel hebben. Anders laat Hij u staan en
gaat u voorbij. Boüma.
De lezers van ons blad weten zeker, anders
zij het hun bij dezen medegedeeld, dat D. V.
in Augustus a. s. te Amsterdam eene Generale
Synode onzer Gereformeerde Kerken zal ge
houden wordenalsmede dat op de laatst ge
houden Synode dezer Kerken te Utrecht vijf
deputaten zijn benoemd om eene nieuwe over
eenkomst te ontwerpen inzake het verband tus
schen de Gereformeerde Kerken en de Theolo
gische Faculteit der Vrije Universiteit; voorts
dat voor den len Februari 1908 hun ontwerp
aan onze Gereformeerde Kerken moet gezonden
zijn en op behoorlijken tijd aan de Generale Sy
node. Vijftien Januari 1.1. nu waren de broederen
reeds gereed en verzonden zjj hun ontwerp
overeenkomst aan de Kerken. Er is dus tijd
voor overdenking en bespreking op de Kerke
raden, de Classes en de Provinciale Synoden
gegeven. Daarvoor mag den dank aan de vijf
deputaten, de pred. W. Breukelaar, W. H. Gis
pen Jr., H. Hoekstra, L. Kuiper en R. W. J.
Rudolph gebracht worden. Menigmaal toch
1 waraen de ontwerp-voorstellen of gansch niet
of te laat in.
Met De Heraut zeggen wij ,Om het hoog
belang, dat dit rapport heeft, wensehen wij het
geheel in ons blad te laten afdrukken, opdat
het in ruimer kring bekend worde". Zoo mo
gelijk geschiedt het in dit en in het e. v. num
mer. Gelijk De Heraut en andere bladen die
de verledene week reeds een gedeelte van dit
rapport opnamen, zouden ook wij dat toen reeds
gedaan hebben, indien we eveneens van de
gedachte hadden durven uitgaan, dat er aan
stonds publiciteit aan mocht gegeven worden.
Het luidt:
„Aan de Generale Synode van de
Gereformeerde Kerken in Neder
land, te Amsterdam 1908.
Eerwaarde Broeders l
De Generale Synode van de Gereformeerde
Kerken, die in 1905 te Utrecht vergaderd is
geweest, heeft aan W. Breukelaar, W. H. Gispen
Jr., H. Hoekstra, L. Kuiper en R. W. J. Rudolph
opgedragen „eene nieuwe overeenkomst, rakende
het VerbandI tusschen de Gereformeerde Kerken
en de Theologische Faculteit der Vrije Univer
siteit, te ontwerpen, en dit concept vóór den
len Februari 1908 aan de Kerken te zenden."
Genoemde deputaten hebben de eer u rapport
te doen van hunnen arbeid, en het door hen
ontworpen concept u aan te bieden.
Zij wensehen daarbij u allereerst mede te
deelen, hoe zij den last der Synode van Utrecht
hebben opgevat.
Bljjkens Art. 111 der Acta, werd ter Synode
voorgesteld„vijf deputaten te benoemen met
opdracht, om eene herziening van de tegen
woordige regeling van het Verband tusschen de
Kerken en de Theologische Faculteit te ont
werpen, en dit concept voor den len Februari
1908 ter kennis van alle Kerken te brengen en
in te dienen bij de eerstvolgende Generale
Synode."
Dit voorstel spreekt van eene herziening
der tegenwoordige regeling.
Gehoord het advies van hare commissie ad
hoe, heeft de Synode (zie Art. 137 harer Acta),
zonder stemming en derhalve met goedvinden
van alle leden en praeadviseerende leden, be
sloten „dit voorstel aan te nemen en vijf depu
taten te benoemen met last en volmacht eene
nieuwe overeenkomst, rakende het Verband tus
schen de Gereformeerde Kerken en de Theolo
gische Faculteit van de Vrije Universiteit, te
ontwerpen".
De Synode besloot dus „het voorstel aan te
nemen", waarin sprake was van eene herziening
maar droeg te gelijk aan de deputaten op „eene
nieuwe overeenkomst te ontwerpen". Uwe depu
taten hebben gemeend dit aldus te moeten
verstaan, dat zij door herziening der bestaande
regeling moeten trachten eene nieuwe regeling
te ontwerpen.
De tegenwoordige overeenkomst is in 1891
gesloten tusschen de Voorloopige Synode van
de Ned. Gereformeerde Kerken en deVereeni-
ging voor Hooger Onderwijs op Gereformeerden
Grondslag.
Bfi de vereeniging der beide Kerkengroepen
in 1892, is die overeenkomst onveranderd over
genomen en voorloopig van kracht verklaard.
De Kerken hebben in hare latere Generale
Synoden daarin geen verandering gebracht.
Wel ligt in het besluit der Generale Synode
van Groningen^— zie Art. 52 punt 10 der
Acta de wenschelijkheid uitgesproken om
later op dit verband terug te komen, maar de
overeenkomst is tot heden onveranderd geble
ven. Alleen heeft de Generale Synode van
Utrecht het getal harer deputaten voor de
oefening van het verband van drie op vijf ge
bracht.
Wat nu de tegenwoordige regeling van het
verband tusschen de Kerken en de Theologi
sche Faculteit der Vrije Universiteit betreft,
mag met dankbaarheid worden herinnerd, dat
zij in de praktijk niet ongunstig gewerkt
heeft.
Nooit heeft deze overeenkomst tot eenige
moeite aanleiding gegeven of is er eenige klachte
ingediend, dat met de adviezen van de depu
taten der Generale Synode niet behoorlijk
rekening werd gehouden. Drang tot herziening
ligt dus niet in gerezen moeite of gebleken
verschil.
Toch z\jn uwe deputaten eenparig van oor
deel, dat een breede herziening metterdaad
noodig is.
Vooreerst toch is thans, na ruim zestien
jaar, de tijd wel gekomen, dat de bestaande
regeling, die slechts een voorloopig karakter
draagt, door een meer definitieve worde ver
vangen.
Bovendien zijn enkele artikelen in de gel
dende overeenkomst voor onderscheiden uitleg
ging vatbaar, gelijk b. v. Art. 2, 3 en 4, die, bij
eventueel verschil, zeer licht tot moeilijkheid
aanleiding zouden geven.
Maar vooral dringt tot ingrijpende herziening
het feit, dat verschillende aangelegenheden,
rakende het Verband tusschen de Kerken en
de Theologische Faculteit, in de tegenwoordige
regeling niet of afdoende geregeld zijn.
Zoo zijn in 't geheel niet of niet afdoende
geregeldde gevolgen, die Kerkelijke censuur
heeft voor de positie der Hoogleeraren in de
Theologische Faculteit; de invloed der Kerken
bij eventueele benoeminghet getal der dienst
doende Hoogleeraren in de Theologische Facul
teit de werking van het Kerkelijk toezicht op
de Hoogleeraren en hun onderwijsde onder-
teekening der Formulieren van Eenigheid door
de Hoogleerarenhet zeggenschap der Kerken
bfi schorsing of ontslag van Hoogleeraren in de
Theologische Faculteit; de invloed der Kerken
bij de vaststelling van de series lectionum en
de steun, waarop de Theologische Faculteit van
de zijde der Kerken raag rekenen.
Uwe deputaten zjjn derhalve van oordeel, dat
ingrijpende herziening op al deze punten drin
gend noodig is.
Bij het ontwerpen nu van de Concept-over
eenkomst, hebben uwe deputaten zich niet ge
roepen geacht daarbij een poging te wagen om
een weg te vinden, die misschien zou kunnen
leiden tot oplossing der „opleidingsquaestie",
die reeds sinds jaren in onze Kerken aan de