j Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Ds. L. BOOMi, Ds. H. W. LAM AH en Ds. i. LITTOOIJ. 5e Jaargang. Vrijdag 27 December 1907. No. 27. 1B0HNEMEHTSPRUS Drakker-Oitgever UIT HET WOORD, PRIJS DER ADYERTENTIEN Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ Az. Ineensmelting en parochiale indeeling. per half jaar franco per post 70 cent. Enkele nummers 3 cent. MIDDELBURG. WIJ VLIEGEN DAARHEEN. Aangaande de dagen onzer jaren, daarin zjjn zeventig jaar, of zoo wij zeer sterk zijn tachtig jaar en het uitnemendste van die is moeite en verdriet, want het wordt snellijk afgesneden en wij vliegen daarheen. Ps. 90 10. Waar is het jaar gebleven, zoo spreken en denken wij thans vaak want wy begrijpen niet, waar onze dagen blijven. Wanneer wjj aan het begin van een nieuwen jaarkring staan, dan lijkt het ons zoo lang. Wy hebben dan weer twaalf volle maanden, twee-en-vyftig volle weken, driehonderd-vijf-en-zestig volle dagen voor ons, en het schijnt ons toe, dat het lang duren zal, eer wy het einde daarvan zullen zien. Maar het gaat heel anders. De dagen gaan haast ongemerkt voorbij, de weken verdringen elkander en de maanden ontglippen ons. Wy gevoelen dit nooit sterker dan op het einde van een jaar, dat gereed staat ons voor altyd te verlaten, zoodat wy onwillekeurig met den dichter aanheffen Uren, dagen, maanden, jaren Vliegen als een schaduw heen, Ach wy vinden, waar wy staren Niets bestendigs hier beneên. Op-den weg, dien wy betreden, Staat geen voetstap, die beklijft, Al het heden wordt verleden, Schoon't ons toegerekend blyft. Dat is zoo echt menschelyk. In meerdere of mindere mate leeft het in aller hart. Nog wel niet zoo sterk by de jongeren, wylzy nog aan den ingang staan. Het leven breidt zich nog voor hen uit als een bloeiend veld en instede dat het hun verontrust, wanneer weer een jaar voorbijgaat, verheugen zy zich veel meer, omdat zy nader gekomen zyn aan de vervulling van de begeerte, welke zij koesteren. Zy verlangen nog naar de dagen, die aanbre ken zullen, en waarom zouden zy dan leed dragen om dien wegvluchtenden tijd. Zy komen misschien even onder den indruk, maar de veer hunner verwachting buigt zich weldra weer omhoog en zy zien uit naar wat de toe komst brengen zal. Anders is dit reeds by den man en de vrouw in de volle kracht van het leven. Eer zy er om dachten was de schoone lente hunner jeugd voorby en werdeu zy van de bebloemde weiden hunner spelen verdreven naar den akker van harden en inspannenden arbeid. In den regel hebben zy het te druk om er op te letten, hoe vluchtig hun aardsche aanzijn is, maar als zy de toebereidselen zien, welke het vertrek van het jaar aankondigen en er slechts enkele dagen meer over zyn, ja, dan staan zy ook een oogenblik stil en herinneren zy zich, hoe kort het nog geleden is, dat zy als kin deren speelden, en als jongelingen en jonge- doehters onbezorgd het leven genoten. Welk eene verandering hebben die korte jaren ge bracht en zy durven niet zoo vermetel meer naar de toekomst te verlangen, want zij ver staan reeds, dat de tyd hunner volle kracht o zoo spoedig voorbij zal zyn. Wel wenschen zy, dat zy nog vele jaren mogen beleven, dat zij nog menige oudejaarsavond in 't midden der hunnen mogen zyn, maar een zekere hui vering mengt zich daarmede, omdat zy weldra over de grenzen zullen gaan, waar de gebreken van den ouderdom zich doen gelden. En wie zou daartegen niet opzien Hoe onaangenaam moet het zyn, als de tred minder snel en de hand minder vast, als het oog minder scherp en het oor al trager wordt. Zy beginnen minder lichtvaardig over de toekomst te den ken en verstaan al beter, hoe snel onze dagen voorbijsnellen. Nog meer is dit het geval by de ouderen. Elk jaar wordt in hunne schatting korter, e n in hun hart geven zy die mannen gelijk, die gesproken hebben van een damp, welke een oogenblik zich vertoont en daarna verdwenen is. Meer in het verleden dan in de toekomst leven zy, en zy herinneren zich zoo levendig, hoevelen, die eertijds met hen waren en hen omringden, den weg van alle vleesch gegaan zjjn. Zy denken aan die vele graven, bij welke zjj gestaan hebben en waarin het stoffelijk overschot van zoo menigen vriend, van zoo menigen naastbestaande werd weggeborgen. Ouden van dagen hebben zy vroeger over de kortheid van 't leven hooren klagen, en nu merken zy het zelf met een duidelijkheid, welke geen t wij tel meer overlaat. Rondom hen groeide een geslacht op, dat reeds een zelfstandige plaats inneemt, en een ander geslacht is reeds op een enkele na heen. Op de plek, waar zy zelf staan worden de ge lederen van jaar tot jaar dunner en zy zeggen tegen zichzelf: Hoe spoedig zullen wy aan 't einde van onze reis staan. Zy weten, dat al worden hun nog enkele jaren toegelegd, deze even ras verdwijnen zullen als de vorige en daarom stemmen zy zoo van harte in met wat de dichter zingt: Voorgeslachten kwjjnden henen En wy bloeien op hun graf Ras zal 't nakroost ons beweenen, 't Menschdom valt als blaadren af. 't Stof, door eeuwen saamgelezen, Houdt hetzelfde graf bewaard Buiten u, o eeuwig Wezen Ach, wat is de mensch op aard Gewis dit is weemoedig en daarom is het wel te verstaan, dat menigeen niet gaarne herinnerd wordt aan de vlueht, welke onze jaren nemen, want hy wil zoo gaarne onge stoord genieten, wat zjjn hart begeert, en nu vreest hy heimelijk, dat dit niet gaan zal, wanneer hjj nuchteren en ernstig rekening gaat houden met het: wy vliegen daarheen, temeer, wyl die wegsnellende jaren ook iets geheel anders brengen, dan wat hy gaarne heeft. Immers Mozes zegt, dat het uitnemende van die moeite en verdriet is. Daar wil de mensch in 't geheel niet aan. Hy houdt van zonneschijn en vrolijkheid, en hy is afkeerig van moeite en verdriet. Doch wat baat het, wanneer wy onze oogen daarvoor sluiten, en ons aan den waan overgeven, dat ons leven lang en de blijdschap steeds weer tot ons komen zal, indien toch de werkelijkheid het tegenovergestelde ons brengt. Beter is het, het leven te beschouwen, zooals het is, het te aanvaarden, zooals God het ons geeft en het dienstbaar te maken aan de verheerlijking van Zyn Naam en ons wezenlijk welzijn. Dat het kort is, weten wy, en dat het sneller voorbijgaat dan wij vermoeden, staat vast, maar daarom is het nog niet te kort. Wanneer gjj slechts in dit korte leven de onvergankelijke schatten leert zoeken, en naar het eeuwige leven grijpen, wanneer gjj in Christus Gods gunst boven alle andere dingen leert waar- deeren, dan is het voor u lang genoeg. Doch daar komt het op aan. Het wegvluchtend jaar dringt tot ernst, dringt tot een nauw gezet zelfonderzoek, en als gjj daarbij moogt zeggenéén ding is my duidelijk, dat ik my zelf verloren en Jezus verkoren heb, dan moogt gij ook spreken Dat de tjjd hier 't al verover, Aan geen tijdperk hangt mijn lot, Gy, Gy blyft my altyd over Gy blyft eindeloos myn God. Welk een ramp my hier ook nader, 'k Vind in u myn rustpunt weer, Gy blyft in Uw Zoon mijn Vader, Wat verander, wat verkeer. Bouma, van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van J5 regels 50 cent, iedere regel, meer 10 cent. VARIA, Veroorloofde ik my de verledene week in ons blad een belangstellend en opwekkend woord inzake het Christelijke Onderwijs te schrijven aan de broeders en zusters te Tholen, thans doe ik het naar aanleiding van de samenkomst, die wy er samen hadden, 'k Vestig er nam. de aandacht op van ieder, die het lezen wil, dat het kerkgebouw waarin wij jaren aaneen byeen kwamen om het Woord Gods te hooren en waar wy daarenboven zegen genoten, niet de ge meente is, en dat de toebrenging tot en de opbouwing in het geloof, door den Heere werd geschonken, onder en door de bediening des Woords. Het kerkgebouw is menschen- werk, dat veroudert en verdwijnt. Maar de ge meente van Christus, hare opbouwing en vol making is eenig en alleen het werk des Heeren. Aan dat werk moeten wy de allerhoogste waarde hechten, daarop gesteld zyn en het kunnen noch willen missen. Na Christus' komst in het vleesch is er geen geheiligde tempel meer, waar God in het bijzonder woont en Zynen zegen geeft. Zy, die Hem in geest en in waarheid zoeken, kunnen Hem nu overal vinden en ontmoeten. Dat de plaatsen, waar wy Hem ontmoeten en van Hem geestelijke zegeningen ontvangen hebben, ons onvergete lijk kunnen zyn, blyft evenwel waar en erkennen wij alzoo. Doch het is ook waar, dat wij, wanneer wij aan 't gebouw te zeer gaan hechten en hetgeen wy behoeven, daarin gaan zoeken en daarvan verwachten, zoo koud worden en bljjven, als het gebouw alszoodanig in den winter is. Ook deugt onze beschouwing niet, maar is verkeerd, wanneer wy van gedachte zyn, dat de gemeente, waarvan wy lidmaten zyn, zich heeft opgelost, dus niet meer bestaat, bijaldien zy met eene andere gemeente zich heeft vereenigd, zóó, dat de twee gemeenten of kerken, ééne gemeente of kerk zyn geworden. Dit is wel en dan het geval, als ééne van de twee gemeenten zich zelve oplost, door de ambstdragers te bedanken en ze als zoodanig naar huis te sturen en als de leden der ge meente zich daarna persoonlijk, ieder voor zich, zich voegen by de andere gemeente. Doch het is gansch niet het geval, wanneer zy als ge meente, dat is met hare vertegenwoordigers, de ambtsdragers, dus als gemeente zich ver eenigen met de zuster-gemeente of kerk ter plaatse. Beide blijven dan voortbestaan, ineenge smolten, verrijkt door en met elkander. In casu onder denzelfden, gemeenschappelijk aan genomen naam. Dewijl men als kerken ineensmelt, moeten dan ook de ambstdragers van beide deelen als ambtsdragers wederzijds aangenomen en er kend worden en mitsdien zitten blijven opdat het uitkome, dat niet de eene gemeente in de andere ingelijfd en opgegaan is; alsmede, dewijl men elkander erkent en aanvaardt als weleer bestaande kerken, onderscheiden door de letters A en B. Dit erkennen en aanvaarden van elkander als zoodanig had na ernstige en gewichtige samensprekingen reeds plaats op de Synode te Amsterdam in 1892. Ook is toen overeenge komen, dat op samensmelting der plaatselijke kerken, byname in kleine plaatsen, zou wor den ingewerkt en aangedrongen, teneinde, naar Gods Woord en wil, onder meer, de eenheid en de samenleving als broeders en zusters te bevorderen. Door de wederzydsche deputaten der kerken groepen, die zich in 1892 vereenigd hebben, is ook uitgesproken en erkend geworden, dat de plaatselijke samensmelting niet moet ge forceerd en afgedwongen worden, bijaldien de meerderheid der lidmaten daarvoor nog niet rÜP blijkt te zyn, maar oök dat het om enke lingen die er tegen zyn, niet mag worden nagelaten. Omreden deze haar dan wel altijd tegen kunnen houden, dewijl deze enkelingen schier overal en gedurig weer gevonden worden, wier karakter het is of die er behagen in heb ben, tegen den stroom in te gaan. Is het by hen slechts uit onkunde of gebrek aan een juist inzicht, dan volgen zy later wel. Yoor de massale Kerken in de zeer groote steden zou het, naar wy altyd geloofden, met het oog op het wezenlijk Kerkelijke samen leven, alsmede op opzicht en tucht, zeer ge- wenscht zyn, dat, vooral na de ineensmelting terstond het parochiale stelsel werd ingevoerd. D.w.z. dat er was ééne Kerk en één algemee- ne Kerkeraad, maar voorts ingedeeld met één bedienaar des Woords en andere ambts dragers in verschillende gedeelten der stad. Iedere groep had dan zyn leeraar en zijne verdere ambtsdragers. Doordat zeer vele lid maten in de steden naar hunne keuze willen ter kerk gaan, kon er dat tot nog toe niet van komen. Zelfs niet, nadat dr. Kuyper Sr. er een en andermaal voor gepleit heeft. Het wezenlijk belang en mitsdien de plicht zyn o.i. met de subjectieve keuze, de voorliefde en het subjectieve genot te veel in strijd daarom kan het er dusver niet toe komen. Littooij. Nu blijkbaar de begeerte naar de Staats- traktementen by enkele onzer lidmaten, erger nog, by een paar invloedrijke predikanten onzer Kerken, in strijd is met Gods Woord, weer opkomt, verheugt het my dat niet alleen de Redacteur van de Friesche Kerkbode, maar ook de Redacteur van „De Heraut" hiertegen op zeer degelijke wyze, ja op Bybelsche gron den den strijd aanbindt. Ik acht dit zoo be langrijk en gewenscht en de kennisneming ervan zoo noodig, dat ik een groot gedeelte van een omvangrijk artikel van „De Heraut hier overneem. Het luidt: „De grondfout van ds. Sikkel's betoog ligt reeds hierin, dat hy ter verklaring van de Israëlitische wetgeving, zyn uitgangspunt- neemt in de regeling, die Jozef voor Egypte vaststelde. Volgens hem heeft Israel zyn levenschool in Egypte" gehad en kan „geen deskundige ontkennen, dat de latere ordening, die de Heere door Mozes aan Israel gaf, de verhoudingen in Israel bepaalde in overeenstemming met denzelfden grond regel, dien Jozef in Egypte gelden deed", (p. 35, 36). Hoezeer ds. Sikkel door dit be denkelijk standpunt op een dwaalspoor is ge raakt, zullen we straks aantoonen". „Nog onjuister is echter de parallel, die ds. Sikkel tusschen deze zoogenaamde Egyp tische regeling en de wetgeving van Israel trekt. Evenals in Egypte door Jozefs zorg heel het land eigendom werd van Pharao en alle inwoners een vaste belasting voor Pharao hadden op te brengen, waaruit Pharao de kosten èn van de landsregeering èn van den publieken eeredienst kon bestrijden, zoo, zegt ds. Sikkel, heeft Mozes het ook in Israel verordend: „Ook in Israel was heel de lands- bodem het eigendom van den Heere als Israels Koning. Hy nam Kanaan voor zich in, Hy vestigde te Silo zijn troon. En Hy wees vandaar uit aan eiken stam zyn grond gebied en aan elk geslacht zyn erfdeel. De priesters toch ontvingen met de Levieten hun eigen woongebied. En terwijl voorts van alle inkomst uit den landsbodem en den veestapel een evenredig deel den Heere als eigendom, voor de publieke religie zoo goed als voor de landsregeering, moest worden toegebracht, ont-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1