Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redaetie van: Os. L. BOQMJL, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITT001J.
5e Jaargang.
Vrijdag 13 December 1907.
Mo. 25.
UIT HET WOORP.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABOHREMEBTSPRIJS
per half jaar franco per post .70 cent.
Enkele nummers.3 cent.
Drukker-Gitgever
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
PRIJS DER AD YERTENTIEN
van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent
DER MARTELAREN AANVANKELIJKE
VERHEERLIJKING.
De martelaren hadden zich tot God gewend
met de bede: Hoelang, o heilige en waarach
tige Heerscheroordeelt en wreekt Gy ons
bloed niet aan degenen, die op de aarde wo
nen? Bidden is een gewichtig en een teeder
werk. Wy behooren niet enkel onze nooden
grondig te kennen, maar wij moeten ook op
een passende wijze onze begeerten uiten. De
martelaren kunnen ons tot een voorbeeld zijn.
Hoe juist, is de aanspraak in overeenstemming
met hetgeen zij willen. Zy noemen God den
Heiligen en waarachtigen Heerscher. Heilig
is Hij, en daarom kan Hij de zonde niet ver
dragen. H\j zal haar straffen. Toestaan kan
Hij derhalve niet, dat het onrecht aan de
martelaren begaan ongewroken blijft. Waar
achtig is Bij ook en daarom zal Hij Zijne be
loften vervullen, maar even goed Zijne bedrei
gingen ten uitvoeren leggen. In Zijn woord
heeft Hij het duidelijk gezegd, dat Hij het
bloed Zijner gunstgenooten wreken zal en aan
dat woord is Hij gebonden. Zijne deugden
eischen, dat Hij doen zal, wat Hij uitgesproken
heeft. Niemand kan Hem dit ook beletten,
want Hij is de Heerscher, die den hemel, de
aarde en al wat er in en er op is in Zijne
macht heeft, zoodat Hij alle schepselen gebrui
ken kan om Zijne oordeelen aan de schuldigen
te voltrekken. Op dien grond mogen zy ver
wachten, dat Hij hunne begeerte vervullen zal.
Z\j twijfelen daaraan ook niet. Met geheel
hun hart vertrouwen zij dit. Alleen vragen
zij met diepen eerbied en uit innerlijken drang:
hoelang zal het nog duren. Is de tijd nog niet
aangebroken
Zulk eene bede is welbehagelijk aan den
Almachtige, want zij is eene verheerlijking van
Zijne volmaaktheden. Dat blijkt dan ook dui
delijk. Geen woord van berisping ontvangen
zij. Wel wordt hun daarentegen een teek en
van goedkeuring gegeven. Er staat immers,
dat aan een iegelijk lange witte kleederen
worden geschonken, en dat hun gezegd werd,
dat zij nog een tijd zouden rusten Zelfs wordt
er aan toegevoegd, hoelang zij nog geduld
moeten oefenen. Heel dit antwoord is schoon
en wel bij machte om hen te bevredigen. Er
ligt toch in opgesloten de stellige zekerheid,
dat hun bede eens volkomen verhoord zal zijn.
Terecht hebben zij zich over deze zaak op
God beroepen. Aan Hem kunnen zij het ge
rust overlaten. Hij zal zorgen, dat eens ge
beurd, wat zij zóó vurig begeeren. Al wat zij
wenschen, zal geschieden. Hierop kunnen zy
vast rekenen. Zy verkrijgen de ontwijfelbare
zekerheid, dat hun oogen eens aanschouwen
zullen, waarnaar zij zoo vol van verlangen de
handen uitgestrekt hebben. Bovendien weten
zij nu, dat die tijd niet ver meer af zal zijn.
Zij hebben gevraagd, hoe lang zal het nog
duren, en het antwoord luidtnog een kleinen
tijd. Zij behoeven alzoo niet lang meer te
wachten. Weldra breekt het uur aan, waarin
zy de volle begeerte van hun hart zullen be
komen. Die verwarring, welke er nog heerscht,
en welke hen leed doet, neemt spoedig een
einde. De tijd zal voorts zeer kort zijn, waarin
de goddeloozen de gelegenheid zullen hebben
om den God des hemels te lasteren en hunne
booze lusten aan Zyn volk te koelen. En dat
zy niet dadelijk verkrijgen, wat zy begeeren,
daarvoor is een bepaalde reden. Het kan nog
niet. Er zyn nog mededienstknechten, die
tevens hunne broeders zyn, aan wie ook nog
de gelegenheid geopend moet worden om te
toonen, dat zy boven vader en moeder, boven
vrouw en kinderen, ja boven hun eigen leven
den Heere liefhebben. Nu zy dit weten, zou
den zy zelf niet gaarne aan anderen willen
onthouden de bizondere genade om voor
Christus te lijden, welke hun zelf zoo ruim en
mild ten deel is gevallen.
Al hadden zy niets meer ontvangen, dan
wy tot dusver aangeduid hebben, dan zouden
zij reeds overvloedige stof hebben bekomen om
zich daarin te verblijden en den Ontfermer
Israels te danken. Doch er is nog meer. Zy
zullen hoe kort dan ook nog eenigen tyd
moeten wachten. Wat een heerlijke vergoe
ding staat daar echter tegenover. Aan een
iegelyk werden lange witte kleederen gegeven.
Ziedaar het eerste. Welk een gave. Nadat
zy op aarde geleid waren door Gods raad,
waren zy opgenomen in heerlijkheid. Aan
stonds waren zy toen reeds geheel bevrijd van
de zonde. Geen smet kleefde hun meer aan.
De laatste onreinheid was geheel geweken.
Wy laten dit zoo duidelijk uitkomen, opdat
niemand by die lange witte kleederen zou
denken aan een reiniging van vorige vlekken.
Het kleed der heiligheid was reeds in hun
bezit. Dit was hun terstond by hun sterven
om de schouders gehangen. Het moet dus iets
anders zyn. En daarom plaatsten wy hierbo
ven der martelaren aanvankelijke verheerlij
king. Wit was reeds hun gewaad, maar nu
werd het meer blinkend, meer glanzend. Van
dit oogenblik af straalde er meer heerlijkheid
van hen uit. Er kwam dus eene verhooging,
een toeneming, een vermeerdering van watzy
hadden. De Heere kroonde ook hier Zyn eigen
werk. Hy vermenigvuldigde de genade, welke
zy hadden. In hen was een brandende liefde
tot de volkomen verheerlijking van 's Heeren
Naam, en deze liefde vond thans haar belooning.
Daarbij kwam nog de liefelijke rust. Hun
klacht was de uiting van een zekere zorg,
haast zouden wy willen zeggen van een zekere
kwelling, maar dan dit laatste woord genomen
niet in aardschen zondigen zin. Doch daaraan
kwam thans geheel een einde. Deze last werd
hun van den schouder genomen. Alle onrust
week geheel. Zy gaven zich thans geheel over.
Misschien is het nog juister en beter gezegd,
dat het hun vergund werd nog dieper, nog
meer volledig tot de ruste Gods in te gaan.
Zy kregen er nog meer deel aan. Voller drong
de rust tot hen door. Hun verlangen naar de
openbaring van Gods onkreukbare rechtvaar
digheid had de bedding van hun leven dieper
gegraven en zoodoende was er nog meer plaats
voor die zalige ruste Gods ontstaan. Zy kon
den haar nu nog dieper genieten.
Wy doen wel, wanneer wy acht geven op
deze aanvankelijke verheerlijking der martela
ren, want hieruit blykt metterdaad, dat God
een Belooner is dergenen, die Hem zoeken.
Hij heeft nooit tot den huize Jacobs gezegd
Zoek Mij tevergeefs. Het leert u, dat, indien
ge u tot Hem wendt, indien ge het by Hem
zoekt, indien het u om Hem te doen is, dat
gy dan zeker ontvangen zult, wat gij zoo vurig
begeert. Aan niets zal Hy het u doen ont
breken. Alle andere verwachtingen verdwij
nen de een na de andere. Maar elke ver
wachting welke gij bouwt op Hem en Zyn
woord wordt heerlijk verwezenlijkt. Nimmer
zult gij teleurgesteld uitkomen. Overvloedig
zult gij ontvangen ver boven beê en denken.
Het kan wel zyn, dat gy hier den weg der
ontbering bewandelen moet, dat gy hier ge
smaad wordt ter wille van Jezus' Naam, dat
gy schade lijden moet om het Evangelie, maar
voor elke ontbering ontvangt ge eens de za
ligste vergoeding. Hoop daarom op Hem, die
op elke bede van uw hart acht geeft en elke
begeerte vervult. Boüma.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Ter gedachtenis.
De reeds eenigen tyd gevreesde tijding ver
breidde zich in deze week. Ds. Wolf, die vroe
ger hier te Serooskerke arbeidde, en nu eenige
jaren zyne gaven wydde aan den opbouw der
Brusselsche Kerk, is heengegaan. Uit volle
overtuiging had hy zich indertijd geschaard
aan de zjjde van hen, die de Synodale organi
satie der Hervormde Kerk veroordeelden en
den moed hadden om er mede te breken en
sinds dien tyd leerden wy hem kennen als
een man, die wist, wat hy wilde. En ieder kon
weten, wat hy bedoelde, want hy was gewend
om zyne meening scherp belynd uit te spreken.
Het lag derhalve voor de hand, dat menigeen
met hem van gevoelen verschilde, maar ieder
zal moeten erkennen, dat hy eerlijk en ijverig
was voor de zaak van het Godsrijk.
Oud is hy niet geworden. In de volle manne
lijke kracht werd hy opgeroepen en öm hem
treuren thans een liefhebbende gade en kin
deren, familie en de kleine kerk van het zich
in weelde badend Brussel en wy zouden zeg
gen, hoe noodig was het geweest, dat hy ge
spaard gebleven was voor zyn gezin en voor
zyn arbeid. Wij weten echter, dat de Heere
zich nooit vergist en daarom is het onze bede,
dat aan de bedroefden de genade der rijke
vertroosting vermenigvuldigd worde, en dat
allen, die arbeiden steeds mogen bedenken,
dat niemand weet, wanneer zyn Heer komen
zal om hem af te lossen.
Het menschdom valt als bladeren af.
Bouma.
Joden-zending.
Als wy rekenen moeten naar het aantal,
dat Woensdagavond in de Gasthuiskerk bijeen
was, om te luisteren naar wat de Vereeniging
„Mordechaï" te Rotterdam verricht, dan kunnen
wy niet zeggen, dat de liefde tot de Joden-
zending onder de Gereformeerden in Middelburg
vurig is. Zeer weinigen waren tegenwoordig.
Dit was jammer, want de mededeelingen waren
niet van gewicht ontbloot. De heer Zuurland
sprak eenvoudig en zeer duidelijk. Hy deed
het op bescheiden wyze en wy gevoelden, dat
die arbeid steun noodig heeft. Met hem ge-
looven wy dat het wel goed is, dat de chris
tenen zich meer bewust worden van hunne
roeping, welke zy hebben jegens de beminden
om der vaderen wil. Licht kan overdrijving
hier schade doen, maar wy mogen ook niet
vergeten, dat niets-doen heelemaal niet past.
Bouma.
UIT HET LEVEN.
Menscli en Christen.
Er is onder Christenen wel eens verschil
over de vraag, of men den mensch in den
Christen, dan wel den Christen in den mensch
moet zoeken Mijns inziens is die vraag niet
moeilijk te beantwoorden. Wie naar den mensch
in den Christen zoekt, is gelyk aan den man,
die naar zyn paard zocht, terwijl hy er op
zat. Het menschelyke in den Christen kunt
ge wel zien, ook al heb ge er geen bril voor
op; maar het Christelijke in den mensch is
vaak met een vergrootglas nog niet te be
speuren. Dat de Christen een mensch is, be
merkt ge al dadelijk, wanneer ge een dag
met hem omgaatterwyl ge soms eerst na
langdurigen omgang zekerheid verkrijgt, of de
menschen ook Christenen zyn. Een edel mensch
is daarom nog geen waarachtig Christen maar
wel is een waarachtig Christen ook een edel
mensch. Het waarlijk Christelijke is ook het
echt menschelyke. De beste Christenen zyn
ook de beste mensehen, menschen Gods, tot
alle goede werk bekwainelyk toegerustdoch
daarom zyn zy, die de beste menschen worden
geacht, de beste Christenen nog niet.
Een van de wijzen en verstandigen der
wereld heeft eens in éénen adem een groote
waarheid en een groote leugen uitgesproken.
Hy zeideals de menschen meer mensch wor
den, dan houden ze op Christenen te zyn
en als de menschen meer Christenen worden,
dan houden ze op mensch te zyn. Hy be
doelde daar dit mede, dat men onmogelijk een
ontwikkeld mensch kan zyn en tegelijkertijd
een Christen, maar dat of de mensch den
Christen, óf de Christen den mensch verslindt.
Het Christendom zet een domper op de ont
wikkeling en de beschaving der menschheid;
en de ontwikkeling en de beschaving ont
trekken de levenssappen aan het Christelijk
geloof.
In deze uitspraak ligt eenerzyds een groote
waarheid. De ervaring leert het overvloedig,
dat de beschaafde kringen en de ontwikkeldste
personen niet de geloovigsten zyn. De wijzen
en de verstandigen, de edelen en de grooten,
de deugdzamen, en de braven in de wereld staan
doorgaans het verst van het koninkrijk Gods.
Juist de menschen, op wie de menschheid
trotsch is, de menschen, in wie het mensche
lyke het meest tot ontplooiing en ontwikkeling
kwam, de heerlijken onder de menschen, die
het hoogst staan, in wie uitkomt, wat in den
mensch is, juist deze stellen zich het vyandigst
tegenover Christus en het geloof jn Zyn Naam.
Maar omgekeerd lag er ook in de bovenge
noemde uitspraak een groote leugen. Wel zien
we, dat het Christelijke ten ondergaat, naar
mate het menschelyke zich ontwikkelt en ont
plooit maar nooit zullen we zien, dat het
menschelyke ondergaat, naarmate de mensch
meer en beter Christen wordt. De beste
Christen is ook de beste burger en de beste
mensch. Het Christendom is niet de domper op
de menschelyke ontwikkeling, en het is niet
de dood voor de menschelyke beschaving, maar
waar het Christendom komt en doorwerkt, daar
worden de menschen eerst menschen, menschen
Gods, mensehen naar Gods Beeld en naar Gods
hart, tot alle goede werk bekwamelyk toege
rust. Het Christelijk geloof is het eenig goede
en ware beginsel voor alle zuivere en echte,
menschelyke ontwikkeling en beschaving. Als
een Christen volmaakt was, wat hy als Christen
wezen moest, dan zou hy ook volmaakt zyn
als mensch. Het Christendom is oorsprong en
waarborg voor alle menschelyke deugden en
volmaaktheden.
Wat de wereld dan ook voor het echt men
schelyke aanziet, dat is het echt menschelyke
niet. De Schrift leert ons, dat de mensch, die
goed en naar Gods evenbeeld geschapen werd,
gevallen is; dat zyn natuur verdorven is dat
zyn levenswortel, zyn levensbeginsel, zyn hart
boos is. En zoolang die levenswortel boos is
en zyn levensbeginsel niet deugt, zoolang kan
hy zich wel ontwikkelen, maar altijd in ver
keerde richting. Als het booze tot ontwikkeling
komt, dan blijft het boos.
De schrift leert ons dan ook in de tweede
plaats, dat de mensch, om weer een goed mensch
te worden, moet worden wedergeboren. Zyn
levensbeginsel, zyn levenswortel, zyn hart moet
worden vernieuwd. Hy moet Christen worden,
om eens weer mensch te kunnen zyn in den
waren zin van het woord. Hy wordt nooit een
ZeenvscA
En aan een iegelijk werden lange witte
kleederen gegeven en hun werd gezegd,
dat zy nog een kleinen tijd rusten zou
den, totdat ook hunne mede-dienst
knechten en hunne broeders zouden
vervuld zijn, die gedood zouden worden
gelijk als zij.
Openb. VI 11.