Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LIMAN en Ds. A. LITTOOU.
5e Jaargang.
Vrijdag 29 November 1907.
No. 23.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ilOIIEHEITSPRIJS
Drnkker-OitgeYer
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER AD YERTENTIEH
UIT HET LKYEJT.
Dat zij schoon waren.
Zeeuwsen
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent.
3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
DER MARTELAREN PLAATS IN
DEN HEMEL.
En toen het het vijfde zegel geopend
had, zag ik onder het altaar de zielen
dergenen, die gedood waren om het
woord Gods, en om het getuigenis, dat
zij hadden. Or. VI5 9.
De Openbaring van Johannes is een won
derlik boek. Vele harer bladzijden zyn zeer
donker. Hare uitlegging is zeer moeielyk.
Velen hebben het gewaagd om haar te ver
klaren, maar z\j spreken elkander dikwerf op
belangrijke punten lijnrecht tegen. Wanneer
gij u aan hunne voeten neerzet om voorlich
ting te ontvangen, dan kan het gebeuren, dat
gij u eindelijk afkeert, denkende, zij ontsteken
geen licht en daarom zal ik er maar van afzien.
Dit kunt gij echter ook niet volhouden, want
gij weet, dat ook dit boek aan de kerk gege
ven is niet met de bedoeling om het ongelezen
ter zijde te leggen, maar het te gebruiken ter
versterking van het geloof en ter vertroosting
bij de moeielijkheden van 't leven. Vandaar
dat gij altijd weer bij dit geheimzinnige boek
uitkomt en het althans met aandacht lezen
wilt. Temeer wordt gij daartoe aangespoord,
omdat gij nu eenmaal weet dat het toch niet
alles donkerheid is. Hoe schoon is al dadelijk
de inleiding. Gij vertoeft in dezen wonder-
schoonen voorhof met genoegen. In welk een
schitterend licht ziet gij uwen Heiland, dien
uw ziel liefheeft, en gij zoudt het allen willen
toeroepen aanschouw Hem, dien de Vader met
eere en heerlijkheid heeft gekroond. Gij treedt
nader en bij het schijnsel der zeven brieven
ziet gij de zeven gemeenten, aan wie de zie
ner van Patmos geschreven heeft. Hoe leer
zaam zijn deze bladzijden. Zoo komt gij als
van zelf in de stemming om te luisteren naar
het heerlijke loflied dat aangeheven wordt ter
eere van Hem, die de machtige Schepper van
hemel en aarde is. Zelfs is 't niet vreemd,
wat uw oor opvangt, als in schoone tonen de
zang ruischtgij zijt waardig het boek te nemen
en zijn zegelen te verbreken, want gij hebt
ons Gode gekocht met Uw bloed uit alle ge
slachten, talen, volken en natiën en Gij hebt
ons Gode gemaakt tot priesters en koningen.
Maar dan komt de opening der zegelen.
Het begint voor uw oog te schemeren. De
helderheid, waarin gij u tot dusver bevond,
begint te wijken. Het is u, alsof eensklaps
dikke nevelen neerdalen en u omringen. Toch
moet gij u dadelijk niet verwijderen. Uw oog
gewent er van lieverlede aan. Het valt op
den duur mee. Gij ziet nog meer dan gij dacht.
Wel niet zoo duidelijk, als gij verlangt. Maar
gij ontvangt toch een indruk, die u niet ge
makkelijk verlaat, van lieverlede vormt ge u
zelfs een voorstelling, die bepaalde lijnen heeft
en ofschoon gij niet bevredigt zijt, gij zijt
toeh dankbaar voor de winst uwer kennis,
welke gij kreeg t.
Zoo komt gij er toe om tenminste eens op
merkzaam te letten op wat Johannes u zegt
en toont. Hij heeft deze dingen voor u gezien
en gij begint er nu belang in te stellen. Hij
was destijds in den geest. Wat dit ge
weest is, kunnen wy bezwaarlijk ons indenken.
Zooveel verstaan we er wel van, dat bij hem
het verband, dat er bestaat tusschen lichaam
en ziel opgeheven was. Zjjn gewone zintuigen
werkten niet. Maar de vermogens van zjjn
geest waren des te krachtiger. In dien toestand
nu zag hij de zielen, die gedood waren om het
woord Gods en om het getuigenis, dat zij
hadden onder het altaar. Wij verkeeren der
halve geenszins in onzekerheid, wie hij gezien
heeft. Het zijn zooals wij gewoon zijn ze te
noemen de martelaren. Dit woord is afgeleid
van een Grieksch, dat getuige beteekent.
Jezus had eenmaal tot zijn Apostelen gezegd
Gij zult mijne getuigen zijn. Dit konden zy
zijn. Zij toeh hadden met Jezus omgegaan,
waren Hem gevolgd op al zijn tochten door
Kanaan, hadden met eigen oog Zyn daden
gezien en met eigen oor Zijn woorden gehoord.
Nadat de Heiland dan ook heengegaan was
naar Zjjn Vader, waren de Apostelen begonnen
dit getuigenis af te leggen eerst te Jerusalem,
daarna in geheel Judea, Samaria en ver buiten
de grenzen van het joodsehe land. Velen
hadden naar hen geluisterd, maar niet allen
hadden het aangenomen. Integendeel. Uit de
joden en de heidenen hadden velen zich verzet,
waren in vijandschap uitgebroken en hadden
de volgelingen van Jezus geworpen in gevan
genissen en hen zelfs ter doodstraf verwezen.
Bij die gelegenheid kwam het uit, hoe hoog
deze mannen en vrouwen het woord Gods
schatten en het getuigenis, dat zij hadden.
Onder de aardsehe schatten staat voor den
mensch het leven het hoogst, want het is de
grondslag, waarop alle andere zegeningen
kunnen rusten, en de geloovigen hebben deze
liefde tot het leven met alle anderen gemeen.
Nochtans wanneer zij voor de keus geplaatst
werden om of het woord Gods en het getui
genis van Jezus op te geven of het leven los
te laten, hadden zy niet geaarzeld het laatste
te kiezen. Zoo waren zy gevallen en hadden
met hun dood de waarheid van hun getuigenis
verzegeld.
Doch hunne vijanden hadden alleen hun
lichaam kunnen dooden, maar aan hunne ziel
hadden zij geen schade kunnen berokkenen.
Deze was opgenomen in den hemel der heer
lijkheid, in het huis des Vaders, waar vele
woningen zijn. Dit bleek thans aan Johannes.
Hij was in den Geest. Hij zag de zielen
der martelaren en wel onder het altaar. Johan
nes spreekt in dit boek vaak de zinnebeel
dige taal des O. Verbonds, en dit is hier
ook het geval; waarmede wij, willen wij hem
goed verstaan, rekening moeten houden. Nu
waren er eerst in den tabernakel en later in
den tempel twee altaren. In het heilige stond
het reukofferaltaar, waarop de priester het
reukwerk deed ontbranden ter eere van Israels
God. Sommigen hebben gemeend, dat de zie
ner daaraan heeft gedacht, maar zy wijzen geen
gronden aan, waarop dit hun gevoelen steunt.
Daarom gaan wy mede met hen, die hier de
aandacht vestigen op het brandofferaltaar, dat
in den Voorhof zyn plaats had. Na het slach
ten der offerdieren werd hun bloed aan den
voet van dit altaar uitgegoten. Gelijk nu dit
bloed, zoo waren de zielen der martelaren on
der het tegenbeeldig brandofferaltaar in den
hemel. Daar was hun plaats. Op aarde had
den zy stand gehouden, alle vijandschap ge
trotseerd en tot den einde toe volhard. Hun
was het woord Gods toebetrouwd, zy hielden
het getuigenis vast, en zy hadden hun leven
niet dierbaar geacht.
Geheel vrijwillig hadden zy hun leven Gode
gewyd en geen macht had hen daarvan kunnen
terughouden. Daarom waren zy na hun dood
aan alle vijandelijk geweld ontrukt, aan elk
gevaar ontkomen en niemand kon hen nu meer
eenige schade toebrengen. Zij waren thans vol
komen veilig onder de schaduwen van Christus
vleugelen en zy konden zich verlustigen in
Hem, dien zy liefhadden met heel hun hart.
Wie zou hen deze plaats der veiligheid be
nijden Niemand voorzeker. Het is ons zelfs
een oorzaak van blijdschap, dat deze mannen
en vrouwen, die Jezus liefgehad hebben boven
vader en moeder, boven vrouw en kinderen,
ja boven eigen leven zulk een toevluchtsoord
gevonden hebben. Maar dan zal het u ook
aansporen, om datzelfde woord Gods en dat
zelfde getuigenis van Jezus lief te hebben en
hoog te achten. Bewaar het als de grootste
schat, overdenk het gedurig biddend en spreek
het vry uit in uwe belijdenis en uwen wan
del. Wy behoeven voor geen gevangenis, voor
geen geeselslagen, voor geen marteldood te
vreezenwy kunnen in alle stilheid een god
zalig leven leiden. Dit is dan ook onze roe
ping, waarom ieder wel heeft toe te zien hoe
hy zich jegens het woord Gods en het getui
genis van Jezus gedraagt. Laat alles los, wat
er mede in strijd en zoek op te wassen in de
genade en in de kennis van den Heere Jezus
Christus. Dit is uitsluitend de weg, die ons door
alle gevaren heenleidt naar die volkomen vei
ligheid, waar niemand ons meer een haar op
ons hoofd krenken kan.
Bouma.
En het geschiedde, als de menschen op den
aardbodem begonnen te vermenigvuldigen, en
hun dochters geboren werden, dat Godes zonen
die dochters des menschen aanzagen, dat zy}
schoon warenen zy namen zich vrouwen uit
allen, die zy verkoren hadden.
Zoo wordt ons in Genesis beschreven de
eerste heillooze vermenging van Kerk en wereld.
Het is een uitgemaakte zaak, dat met Gods
zonen niet de engelen worden bedoeld, maar
de mannen uit de heilige linie van Seth, die
huwden met vrouwen uit het geslacht van
Kaïn, omdat deze zeer schoon waren.
Deze vermenging van Kerk en wereld, zoo
heilloos in hare gevolgen voor Kerk en wereld
beide, is een verschijnsel, hetwelk zich gedurig
herhaald. Godes zonen zien nog zeer dikwijls
de dochteren der menschen aan, dat zy schoon
zyn, an nemen zich vrouwen uit allen, die zy
verkoren hebben.
De kinderen der wereld bebbèn van God
ontvangen het privilegie der schoonheid. Aller
eerst van het lichamelijk schoon. Welgevormde
en edele mannengestalten en vrouwen van
ongemeene bekoorlijkheid vindt ge naar ver
houding veel meer onder de wereldsehe lieden
dan onder de kinderen Gods. We zeggen hier
mede niet, dat schoonheid het kenteeken is
van een onbegenadigden staat, of dat men het
uiterlijk schoon moet derven om de genade te
kunnen ontvangenwant ook onder de men
schen, in wie de vreeze Gods niet woont, zyn
ze niet weinigen „zeer leelyk van gedaante en
rank van vleeseh", terwijl we van David lezen,
dat hy de man naar Gods hart was, en dat hy
tevens schoon van oogen en schoon van aan
zien was. Maar dit neemt toeh niet weg, dat
fiere mannen en mooie vrouwen zeldzaam een
Godvruchtig hart bezitten en vooral een mooie
vrouw is doorgaans ook een ijdele vrouw. Ver
gelijk slechts den mensehenstroom, die het
kerkgebouw verlaat, met de menigte, die zich
naar den schouwburg begeeft, en ge zult spoe
dig het feit erkennen, dat de meeste schoon
heden schuilen onder degenen, die nu juist
niet één dag in de voorhoven van het huis des
Heeren verkiezen boven duizend elders.
Maar ook op zoo menig ander gebied be
zitten de kinderen der wereld het privilegie
der schoonheid. Onder hen vindt ge de mannen
van naam en groot talent in de beoefening
der schoone kunsten dichters, zangers, musici
schilders, literatoren, acteurs, declamatoren
mannen, zooals ge er onder de kinderen'Gods
slechts enkelen vindt. Wie kunstgenot wil
smaken, ziet de edelste gerechten op den disch
der wereld uitgestald met een weelde, die ver
bijstert, en een overvloed, die op de tafel der
kerk niet te vinden is.
In dit privilegie der schoonheid, hetwelk de
wereld ontegenzeggelijk ontving, ligt voor de
kerk het gevaar van vermenging. De zonen
Gods zagen de dochteren der menschen aan,
dat ze schoon waren. Ook in het vrome ge
slacht van Seth waren natuurlijk wel vrouwen,
maar toen Godes zonen eenmaal de dochteren
der menschen hadden gezien, toen oordeelden
ze, dat zulk vrouwelijk schoon onder hun ge-
ioofsgenooten eenvoudig niet gekend werd
dat was in de heilige linie niet te vinden. Ze
waren opgetogen, verrukt. Ze zochten toena
dering. Ze verlangden in die wereld van schoon
heid te leven, te genieten. En ze werden er
ook met vreugde ontvangen, want de doch
teren der menschen gaven zich aan Godes
zonen ter vrouw. Edoch, deze genieting van
het schoone der wereld moest met den duren
prys van het offer der vroomheid worden betaald.
De vrome mannen trokken niet hun schoone,
wereldsehe vrouwen uit de wereld tot de kerk,
maar de schoone, ijdele vrouwen lokten hunne
vrome mannen uit de kerk in de wereld. Het
is nu eenmaal niet anders. De wereld van
het vrome en de wereld van het schoone
dekken elkander nog niet in deze bedeeling.
De tempel des Heeren is nog niet de tempel
der kunst, en de tempel der kunst is nog niet
de tempel des Heeren. Wie in den eenen
aanbidt, kan in den anderen niet knielen. Er
komt een tijd, dat er volkomen harmonie zal
zyn tusschen het vrome en het schoone. Het
eeuwige leven zal zyn een leven van zuivere
vroomheid eu van louter schoonheid. Maar nu
is het innerlijk vrome nog niet uiterlijk schoon,
en het uiterlijk schoone niet innerlijk vroom.
Ook als in onze dagen de kinderen Gods
zoo bewonderend zien op de schoonheid van
de kinderen der menschen, dan dreigt er ge
vaar van vermenging, van huwelijkssluiting,
waarbij dan de vroomheid ten offer gebracht
wordt aan de schoonheid. Gods zonen namen
de dochteren der mensehen ter vrouw om hare
schoonheid, maar tegelijkertijd met haar zonde,
met haar ijdelheid. En wie de wereld zoekt
om haar schoonheid, neemt haar ook met haar
zonde. Vorm en wezen zyn niet te scheiden.
Wie den vorm wil genieten, moet ook den
inhoud in zieh opnemen. De wereld zondigt
in schoone vormen. Ze zegt de dingen zoo
mooimaar al zegt ze het mooidaarom is
hetgeen ze zegt nog niet waar en goed. Een
onwaarheid blijft een onwaarheid, ook al wordt
ze in sehoone taal uitgesproken. En een
slechte daad blijft slecht, ook al wordt zy op
schoone wijze volvoerd. Een hoer blijft een
hoer, ook al wordt ze door het penseel van een
Rembrandt vereeuwigd.
Doch nu heeft de ervaring geleerd, dat de
bewondering van het schoone, hetwelk de
wereld te genieten geeft, onlust wekt ten op
zichte van het geen waar en goed is voor God.
Naarmate een Christen in den kring der
ongeloovigen bevrediging gaat zoeken voor
zyn smaak en schoonheidsgevoel, naar die mate
begint hy zich onbehagelijk, onbevredigd,
vreemd te gevoelen in de gemeenschap der
eenvoudige vromen. Het Evangelie is hem
niet kunstvol genoeg; en de prediking van
hetgeen eeuwig waar en zedelijk goed is mist
voor hem hare bekoring, omdat ze niet dan
zeldzaam aan de hoogste eischen van de kunst
voldoet. Wie dikwyls van de tafel der wereld
eet, verliest den smaak in de spijze van den
disch der kerk.
Deze vermenging is niet het werk van een
dag. Ze gaat langzaam en geleidelijk. De
dochteren der menschen trokken eerst het oog,
namen daarna het hart, en kregen eindelijk
de hand van Godes zonen. Een oude geschie
denis, die nog immer nieuw is. De kracht
van de gemeente des Heeren ligt in haar