JAN DE SCHOENMAKER, FEUILLETON. Onderzoekt Dzelven nauw. KERK, BELIJDENIS, ZENDING. Aan de Afdeelingen, Corporaties, en leden der Nationale Vereeniging voor Gereformeerd voorbereidend Hooger Onderwijs te Kampen. Eene schrede vooruit. Gedachtenis-rede. der Vrije Universiteit gemeend hebben niet kritisch en apologetisch hunnen arbeid en hun onderwijs te moeten aanvangen, maar wel thetisch. Daarmede ontkenden zy evenwel volstrekt niet, dat de kritische Bijbelbeschouwing ook noodig en goed is. Het was immers hun recht, het onderwijs te beginnen, gelijk ze dat besloten te doen en ook deden. Niet elke, maar „de kritische bijbelbeschouwing" in 't algemeen, byname die van de modernen,' waarbij het uit gangspunt was, dat wonderen niet mogelijk zyn en dus weggekritiseerd en alles naar de wetten der natuur verklaard moet worden, weerspraken en weerspreken zy. Dat doet ins gelijks professor Bavinek. Zy zyn homogeen in dit opzicht. Professor Bavinek tegen de eerst genoemde heeren uit te spelen getuigt ervan, op zyn zaehtst uitgedrukt, dat Dr. O. zich niet goed op de hoogte heeft gesteld. „Ds. Oranje komt een boek onder het volk brengen, dat de resultaten der moderne kritiek grootendeels aanvaardt", zegt verder Dr. Ob- bink. Op dat „grootendeels" is met het oog op Prof. Wright's boek, waarvan hier sprake is, vooral wat de moderne kritiekin het algemeen betreft, zeer veel aan te merken, gelyk ons, wanneer wij een en ander uit zyn boek laten afdrukken, wel zal duidelijk worden. Dit, naar ik denk, erkende Ds. Oranje met ons en zeker Dr. K. ook wel, namelijk, dat zeer vele Gereformeerden op de middellijke won deren Gods te weinig acht hebben geslagen, het middellijke dier wonderen te weinig hebben doen uitkomen en ze allen zonderonderscheid te algemeen, dus als onmiddellijke, bovenna tuurlijke wonderen hebben voorgesteld en vaak hebben besproken. Hoewel de Bijbelbeschou wing van Prof. Wright „van de moderne" hemelsbreed verschilt toch is het waar, dat hy daarmee rekening houdt en dat in het licht stelt. Of hy evenwel daarin niet te ver gaat, kan, mag en moet de vraag zijn. Dat de won dervolle gebeurtenissen hebben plaats gehad, gelyk de Heilige Schrift ze ons mededeelt, toont professor Wright, vooral door hetgeen de op gravingen aan het licht brachten, op treffende wyze aan. Maar of deze gebeurtenissen niet te veel in Oostersch figuurlijke taal door hem - worden verklaard, daarover zal nog wel ver schil van meening zyn en blijven, al is het ook, dat men met ons blijft gelooven, dat al de Schrift door God is ingegeven, m. a. w. onder de ge heel eenige leiding des H. Geestes is geschreven. Deze toch liet hen schrijven in hunne taal en in hun stijl. Maar wy weerspreken als Dr. Obbink van het boek van Prof. Wright zegt: „De methode is zeer eigenaardig 'tis een door loopend streven om het wonderlijke uit het Oude Testament weg te redeneeren en alles te herleiden tot natuurlijke gebeurtenissen". De Bijbelkritiek der modernen laakt, weer spreekt en wederlegt hy, zelfs zyn uitgangs punt is een geheel ander dan het hunne. Dat niet allen „de moderne, nieuwe bijbelkritiek" het uitgangspunt en de resultaten der modernen ganschelyk aceepteeren, erkennen en weten wy. Doch dat vele Ethische godgeleerden o.i. mee zyn afgegleden op het pad der modernen staat by ons evenwel vast. Van „de moderne bijbel kritiek" had o.i. Dr. Obbink met het oog op die der modernen en ook met het oog op die der Gereformeerden niet zoo algemeen mogen en moeten spreken. „De moderne Bijbelkritiek en die der Ethischen is niet identiseh. Er is toch immers onderscheid tusschen die der Ethi schen en die der Modernen, in uitgangspunt 4) OF HOOFDSTUK II. De jongelingsjaren van Jan Barsink. Jan gevoelde dat onder deze woorden van den docter hem het bloed naar het hoofd ge stegen was, maar toch durfde hy niets zeggen. Daarop vervolgde de docter weer even lang zaam, en zoo mogelijk nog met meer nadruk dan zoo even: „Gij zyt eigenlijk de onbedui dendste persoon dien ik in geheel Dennen horst kenlui en onbeholpen en bovenmate toch verwaand. Zulke menschen als gij zyt, kan men nergens gebruiken en gewoonlijk komen zulke lui öf in een tuchthuis, öf in een bedelaarskolonie terecht. En als dat niet an ders met jou wordt, mannekezie ik jou daar ook nog eens komen. Ik herhaal dus" ver volgde de docter terwijl hy opstond en zich vóór Jan plaatste „ik herhaal dus, manneke! dat er uit jou nooit iets goeds groeitik zou je raden, dat je maar eens begon werk te zoe ken by den een of anderen boer, want by je vader zal dat toch niet gaan". en resultaat? En een nog veel grooter onder scheid is er tusschen die der modernen en die van Prof. Wright en die der Gereformeerden. Dit is in elk geval zeker, dat er tusschen „de moderne Bijbelbeschouwing" en die van Prof. Wright en der Gereformeerden een hemels breed verschil is. Dat Dr. Obbink dat versehil in het licht kon stellen en dat niet heeft ge daan voor zijne lezers heeft ons bevreemd en ons leed gedaan. Door alleen aan te halen wat van de middellijke wonderen, zooals Prof.Wright de aangehaalde gebeurtenissen des Bijbels ge- exegetiseerd heeft, zonder van de onmiddellijke, de rechtstreeksehe, waarvan hy schryft en die hy erkent, gewag te maken, is schier onbe grijpelijk ea niet goed te keuren. Daardoor immers wordt inzake de Bijbelbeschouwing een verkeerd licht geworpen op Prof. Wright, op den vertaler van zyn werk Ds. O. en op Dr. K., die een voorrede er voor schreef. Prof. Wright toch zegt veel meer dan Dr. O. geciteerd heeft, lees maar om u te overtuigen en onder anderen een beteren indruk te krijgen wat op pag. 83 en 84 vooral in de ons gecur siveerde woorden geschreven staat, het luidt: „Uit een wysgeerig oogpunt is er geen groo ter zwarigheid in de opvatting, dat God een wonder doet, dan in de opvatting, dat de mensch een buiten-natuurlijk resultaat bereikt door zyn beheerschen en samenvoegen van de krachten der natuur. Het verschil tusschen een wonder en hetgeen des menschen wil kan bereiken, ligt hoofdzakelijk in den omvang der gebeur tenissen en in de uitgebreidheid van de macht die er zich bij openbaart. De mensch is in zyn heerschappij over de natuur beperkt. Hy kan enkele voeten hoog in de lucht springen. Reeds dit toch is geen natuurlijk krachtsbetoon. De natuurkrachten zonder meer zouden hem altoos op den grond houden. Het is door een buiten natuurlijke combinatie van krachten, dat de menschelyke wil zich doet gelden en dit re sultaat bereikt. Maar al zou hy diet nog zoo zeer willen, hy heeft, zooals de verhoudingen nu zyn, de macht niet om enkele voeten hoog te springen. Hij beheerscht de natuurkrachten niet in die mate, dat hy zelfs met behulp van een luchtschip, de maan zou kunnen bereiken. By Qod daarentegen is er van zoodanige beperking van krachten geen sprake. Hij heeft macht om resultaten te bereiken, die zoowel bovenmenschélijk als bovennatuurlijk zyn. Nu is het ons niet vergund, de nauwkeurige grens van des menschen macht te onderscheiden. Wy kunnen derhalve ook niet precies de sfeer van het bovenmenschelyke bepalen, noch de grenslyn uitstippelen boven welke uit de ver anderingen in de natuur ons noodzaken aan een Goddelijk ingrijpen te denken, zoodat zy in strikten zin wonderen moeten genoemd worden. Vandaar, dat er geen praktisch be zwaar tegen bestaat, om de meeste van de wondere gebeurtenissen daarbjj te rekenen. Wij aarzelen geen oogenblik om wonderen te noemen zulke feiten als bijvoorbeeld de Opstanding en de Hemelvaart van Christusde opwekking van Lazarusde vermenigvuldiging der brooden en visschende stilling van den storm op het meeren de verandering van water in wijn. Ook trekken wij het volstrekt wonderdadig karakter geen oogenblik in twijfel van Oud- Testamentische geschiedenissen als de bewaring van SadrachMesech en Abed-nego in den vurigen oven, of End's hemelvaart, of het nederdalen van vuur uit den hemel op Karméls top om de offeranden op het heilig outer aan te steken, en van zoo menige andere gebeurtenis, die het niet En zeker nog meer zou de docter gezegd hebben, indien Jan, wien het al erg genoeg geworden was, niet de deur was uitgegaan, zonder met den schilder over zyn voorgenomen plan te spreken. Of de woorden van den docter eenigen in vloed op hem hadden uitgeoefend, dan of het gebeurde tusschen hem en zijnen vader eeni gen indruk op hem gemaakt had, weten we niet. Misschien was beide wel het geval. Al thans Jan was somber gestemd, en slenterde dien dag wat om buiten het dorp en was ein delijk al byna een uur buiten Dennenhorst gekomen, waar hy Klaas de oude Schaapher der met zyn schapen aantrof. Deze was niet weinig verwonderd toen Jan een praatje met hem maakte, en vertrouwelijk by hem kwam zitten, want anders was Jan veel te trots om zich met dergelijke menschen in te laten. Jan vertelde natuurlijk niets van wat erthui9 was voorgevallen, en ook niet van hetgeen hy ven den docter had moeten hooren. Nu en dan trachtte Jan wat te vertellen, ot hy deed den Schaapherder een of andere vraag in betrek king tot de schapen, doch Klaas schudde dan het hoofd en zag Jan half lachend, half spot tend aan. „Nu Klaas", zeide Jan eindelijk, „je zegt niets. Kunt ge me geen antwoord geven „Wel Jan", antwoordde Klaas nu, „ik ge loof, dat je nog dommer bent dan myn scha- noodig is hier verder op te sommen. In al deze gevallen grepen de feiten plaats door een onmid dellijke werkzaamheid van den wil des Heeren, die nieuwe combinaties maakte in de oorzakelijk samenhangende ordeningenwelke wij genoemd hebben als de definitie van de natuur. Tot dusver is ons nog geen leiddraad gegevenen waarschijnlijk zal hy ons ook nooit gegeven wordenom de wegen te kennen, waarlangs de Goddelijke wil bij die wonderen haar gangen heeft gericht. Maar de groep van gebeurtenissen, welke wij thans nader in oogenschouw nemen, behoort tot wat men genoemd heeft de middellijke wonderen." Littooij. Het is ons een genoegen te kunnen mede- deelen, dat door de Curatoren der Theol. School in hunne vergadering van 7 Nov. j.l., naar het gemeenschappelijk advies van hunne com missie en het voorloopig Bestuur der genoemde Vereeniging, met algemeene stemmen besloe ten is, het Gymnasium, tot heden uitgaande van de Kerken en verbonden aan de Th. School, aan de Nat. Vereeniging over te dragen en wel op voorwaardedat de overdracht finaal definitief zy en dus het Gymnasium zoo spoe dig mogelijk geheel voor rekening der Ver eeniging zy dat de door de Leeraren verkre gen rechten worden overgenomenen dat het onderwijs, wat het Gereformeerd karakter betreft, onder beslissend toezicht blyve van den kerkeraad der Gereformeerde Kerk in de plaats van vestiging. Anderzijds zal aan de Nat. Vereeniging door de Kerken, in 6 jaarlyksche termijnen eene vastgestelde subsidie worden uitgekeerd, en is haar het vry en kosteloos gebruik der localen, tot heden door het gymnasium in gebruik, ge waarborgd. Moge, nu de overdracht weldra feit zal zijn, naar wij hopen tot bloei van het Gymnasium en tot welzyn der Th. Schooi en der Kerken, velen medewerken om de Nat. Ver. te steunen in deze belangrijke onderneming. Het Bestuur heeft op dringend verzoek eene commissie benoemd, die voor sprekers zal zor gen, om grondslag en doel der Nat. Ver. meer bekend te maken, de Afdeelingen in te lichten, nieuwe Afdeelingen te helpen organiseeren, en belangstelling op te wekken. Afdeelingen, welke zulk een spreker begee- ren, wenden zich tot Ds. T. BOS te Dokkum. Moge Gods goedkeuring kennelijk op boven genoemd besluit rusten, Hy onze pogingen zegenen en velen het Gereformeerd, voorbe reidend Hooger Onderwijs, ook langs dezen weg, steunen met hun gebed en gaveD, toe wijding en kracht. Namens het bestuur der Nat. Vereen, vn. 8 Nov. Ds. J. KOK, Geer. Een schrede vooruit. Zoo mogen wy spre ken, wanneer wy bovenstaand bericht lezen. Menigeen had bezwaar om de Theologische School financieel te steunen, omdat daaraan verbonden was het gymnasium. Dit bezwaar valt thans weg, en zy kunnen nu van hunne goede gezindheid doen blijken. Reeds daarom is het eene schrede vooruit. Ook is de weg geeffend voor allen, die een hart hebben voor het Geref. gymnasiaal onder pen, en ik had altijd gedacht dat de eenige zoon van Byker Barsink, een heele wijze myn heer wasmaar ik moet zeggen, kereltjedat je me tegenvalt. Dit was voor Jan weer te veel. Door den docter was hy „een luiaard" en „dom" ge noemd maar dat was dan ook de docter ge weest. Maar nu noemde de oude Klaas hem ook „dom". Neen dat was te erg. In dat ge zelschap wilde hy dus ook niet bljjven. Hy bromde zoo iets tusschen de tanden, waarvan de schaapherder niets verstond en dwaalde weer naar het dorp terug. Tegen den avond keerde hy weer huiswaarts, en vond zyn vader nog te bed. De huishoudster, die ook al niet vriendelijk tegen Jan was, bracht hem wat eten, en om dat Jan geen geld had om naar de herberg te gaan, begaf hy zich uit verveling maar te bed. Hy sliep echter niet spoedig, maar dacht na over hetgeen gebeurd was, en over hetgeen hy van den docter en van Klaas den Schaapherder gehoord had. Maar toen hy eindelijk was in geslapen, droomde hij van schapen, die tegen hem opsprongen, en van soldaten, die hem op de hielen zatendoch eindelijk werd hy met schrik wakker toen hy de zon reeds hoog aan den hemel zag. In de woonkamer gekomen zag hy zyn vader reeds gekleed op een stoel zitten, en nauwe- wys om zedelyken en geldelyken steun te bie den aan deze inrichting te Kampen welke in het bezit is van een aantal Leeraren, die er wezen mogen. Zonder eenig bezwaar kunnen ouders hunne zonen zenden naar dit gymnasium, omdat zy er op rekenen kunnen, dat het onderwijs er degelijk en grondig is. Het heeft zich reeds een ruime plaats en een goeden naam verwor ven. Waren er voor sommigen tot dusver be zwaren, omdat het verbonden was aan de Theo logische School, daarover behoeft niemand meer te struikelen, en derhalve mogen wy ver wachten, dat alle Gereformeerden de handen ineenslaan zullen om het gymnasium met de andere welke er zyn tot meerderen bloei te brengen. Meerdere waardeering van elkander kan er de vrucht van zyn. Ook in dit opzicht is het een schrede vooruit. Bekend is het, dat er jarenlang in het mid den van de Geref. Kerken ligt de kwestie van de opleiding der toekomstige predikanten, een kwestie welke veel schade heeft gedaan aan het kerkelijk leven. Het komt ons voor, dat waar het gymnasium losgemaakt wordt van de Kerken, wy daar door ook wat dit betreft, eene winst zullen verkrijgen. Er is een element aan onttrokken, dat licht aanleiding kon geven, en dikwerf ge geven heeft tot verwarring van denkbeelden. De kwestie zelve is nu minder ingewikkeld. Zy is binnen enger grenzen beperkt. Ieder kan haar beter verstaan. Geheel afgerond zon der andere bestanddeelen komt zy voor 't be wustzijn van het Gereformeerde volk te staan en dit zal dadelijk bijdragen tot verheldering. Op zichzelf is dit voordeelig, en het zou wel eens kunnen zyn, dat de strijd, jarenlang ge voerd, nu leidt tot een bestendigen vrede. Wy kunnen ons vergissen, maar het lijkt ons toe, dat de oplossing van het vraagstuk heel wat naderbij gekomen is. En hoe groot die wel daad zyn zou, kunnen zy best begrijpen, die het pijnlijke van den bestaanden toestand het diepst gevoeld hebben. Het begint voor ons oog te dagen, en Hy, die steeds het licht uit de duisternis doet voortkomen, make het tot een helderen en blijden dag. Er is zooveel binnen de grenzen van de Gereformeerde erve en nog meer daarbuiten, dat ons met vurig verlangen naar zulk een uitkomst doet uitzien. Ook om deze reden roepen wy allen, maar inzonderheid die broederen toe, die zoo weinig voor Kampen hebben gevoeld, waardeer, wat er geschiedt en toon het door werkelyken steun te bieden aan dit goede werk. Doordoor zul len wy ook weer dichter bij elkander komen en de opleiding van de toekomstige dienaren, welke ons aller hart en liefde heeft, en het hooger onderwijs op Gereformeerden grondslag in de uitgestrekte beteekenis van het woord, waarvoor wy allen willen ijveren, zullen er wel byvaren. Wy kunnen nu meer dan ée'ne schrede vooruit Bouma. UIT HET LEVEJT. Ter gelegenheid van zijn vijf-en-twintig jarige ambtsbediening hield de dienaar van de Gereformeerde Kerk Middelburg B, ds. L. Bouma, een gedachtenis-rede, die ons dezer dagen werd toegezonden. In een blad, waarvan ds. Bouma redacteur is, valt het moeilijk zulk een rede te critiseeren, en veel minder een gedachtenis-rede. De ju- lyks zag deze Jan binnenkomen of hy beet hem toe„Luiaard, maak dat je de deur uit komt", wat natuurlijk weer gevolgd werd door de hem eigene uitdrukking: „of ik zal je in elkaar trappen. Meen je, dat ik je nu nog langer in huis wil hebben Als je myn eigen jongen niet was, bracht ik je by den Schout om je onder den toren te laten opsluiten*. Jan wist niet wat te doen. Hij begreep dat zyn vader de geschiedenis niet vergeten was. Hy stotterde zoo wat van „drift" en „een on geluk", en „zoo erg niet bedoeld", doch zyn vader scheen het er nu eenmaal op gezet te hebben, Jan de deur uit te krijgen. Maar Jan wist niet waarheen. Door tusschenkomst van de huishoudster gelukte het echter Barsink tot bedaren te krij gen, en zoo kwam het dat Jan niet vertrok. Zoo verliepen weer eenige dagen zonder dat er iets bijzonders voorviel. Doch Jan begon nu hoe langer hoe meer ook te begrijpen, dat het zoo niet kon blijven. De gedachte, als vrij williger dienst te nemen, had hy geheel uit het hoofd gezet. Maar wat dan? Eindelijk kwam hy op de gedachte eens naar Heidekamp te gaan, een dorp drie uren van Dennenhorst gelegen, waar een broer van zyn moeder woonde, die vroeger dikwijls by Jan's ouders kwam, maar welke hy na den

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 2