Littooij.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Ter gedachtenis van een honderdjarige.
UIT HET LEYEN.
Zeeland, Michigan.
gaf aan de vertaling van dit werk. Ds. Oranje
nu beloofde de verledene week in de Kerk
bode der Gereformeerde Kerk te 's Graven-
hage hierover te zullen schryven, doeh kon
het, om gezondheidsredenen, zijns ondanks
niet doen. Van harte hopen wy dat Z.Eerw.
het deze week zal kunnen, dewijl dat ons een
bewijs zal zijn, van weer wat beter te wezen
en ook omdat wij benieuwd zjjn wat hij
dr. Obbink op zijne bemerkingen antwoorden
zal. (Tot ous leedwezen vernamen wy echter
van goed ingelichte zijde, toen wy bovenstaande
reeds geschreven hadden, dat ds. Oranje niet
beter is.) Met de Goddelijke Ingeving en de
letterlijke inspiratie der II. Schrift, waarover
wy pas een reeks van artikelen schreven staat
dit een en ander in een zeer nauw verband.
Zooals wy hopen, zal ds. Oranje's schrijven
in de evengenoemde Kerkbode nog komen.
Wy nemen het D. V. dan gewisselyk over.
Want het is ook ons wel wat raadselachtig
dat dr. Kuyper Sr. en ds. Oranje het boek
van Prof. G. Wrigt wensehten voor ons volk ver
taald te zien en by ons volk in te leiden onder
en met hunne achtenswaardige namen.
Tegen 't vernatuurlyken van de wonderen Gods
moeten wy, dunkt ons, opkomen met al wat
in ons is. Doeh dat het tegen de Goddelijke
Ingeving, zeker tegen de letterlijke ingaat,
behoeft, al is er verschil van opvatting en ver
klaring, evenwel nog niet. Over Jezus woorden:
9Dat is mijn lichaamenz. is de opvatting en
de verklaring zeer uitloopend, maar desalniet
temin kunnen zy, die hierin verschillen, ge-
looven in de letterlijke ingeving der Heilige
Schrift. Littooij.
Hetgeen hier volgt namen wy met belang
stelling en in hoofdzaak met instemming over
uit De Heraut.
Eenige aanteekeningen veroorloven wy ons.
De hoofdredacteur van De Heraut schryft
„Naar men ons bericht en we hebben geen
reden om de geloofwaardigheid van onzen
berichtgever in twijfel te trekken, zou in een
onzer Gereformeerde Kerken de Kerkeraad het
besluit genomen hebben om een kerkelyken
hoofdelyken omslag van de leden te heffen. (1)
Het finaneieele vraagstuk nypt, en we be
grijpen, dat vooral met het oog op de onver
antwoordelijk lage predikants-tractementen, som
mige kerkeraden een noodsprong doen. In
Amerika hebben reeds een aantal predikanten
hun ambt neergelegd, omdat ze van hun trak
tement niet konden leven, en ze zyn by een
levensverzekeringsmaatschappij in dienst gegaan.
Veroordeel dat zoo hard ge wilt, maar erken
tevens, dat de toestand allengs onhoudbaar wordt.
Een predikant verdient op een dorp minder dan
een werkman in een groote stad. Fatsoenlijke
armoede is de bitterste armoede, die er kan
geleden worden. En elke poging, die in den
rechten weg wordt aangewend om aan dien
noodstand een einde te maken, kan niet anders
dan worden toegejuicht.
Maar hoe beslist het noodig is, dat in dezen
toestand verandering worde aangebracht, toch
mag medelijden met dezen nood onzer predi
kanten niet naar middelen doen grypen, die de
keur van het beginsel niet kunnen doorstaan.
Ook dat gevaar dreigt (2)
Een onzer kerkelijke organen, dat anders zoo
kloek het pleit voor onze beginselen voert,
kwam reeds bepleiten, dat de oplossing van dit
brandende vraagstuk alleen te zoeken was door
by de Overheid steun te vragen voor onze Ker
ken. Evenals de Staat de minimumsalarissen
voor onze onderwijzers betaalt, moet de Staat
ook voor de tractementen der predikanten zor
gen. En al vond dit voorstel gelukkig nergens
weerklank, noch in onze pers noch by onze
kerken, toch toont het, hoe licht de voet op
dezen weg kan uitglijden. (3)
Zoo is het ook met dit besluit om kerkelijke
belasting te gaan heffen. Niet ernstig, niet
beslist genoeg kan hier tegen worden gepro
testeerd. Een kerkelijke belasting of hoofde
lijke omslag, of hoe men het noemen wil, hoort
niet in de Kerk thuis, waar vrijwillige liefde
de drijfveer zyn moet. Het verlaagt de Kerk
tot een vereeniging, waar elk lid een vaste
contributie moet betalen op poene ^an anders
te worden geroyeerd. Het leidt tot al de ellende,
waarvan de Hervormde Kerk ons het schrikbeeld
toont, die tenslotte met behulp van kantonrech
ter, de onwilligen tot betaling noopt
Bovendien kan door de kerk geen hoofdelijke
omslag worden geheven, omdat ieder naar
vermogen moet bijdragen en de Kerk geen enkel
middel bezit om te weten te komen, hoe groot
het inkomen harer leden is. Legt de Kerk aan
alle leden een gelijke belasting op, dan belast
ze de mindergegoeden te zwaar en vraagt ze
van de rijken te weinig. Rangschikt ze de
leden naar zekere klassen, dan loopt ze gevaar
aan sommigen schromelijk onrecht te doen, omdat
ze niet weet hoe groot ieders draagkracht is.
De Staat kan opgave van iemands inkomen
eischen, heeft middelen om die opgave te con
troleeren en kan de weigerachtige dwingen.
Maar de Kerk kan dat niet. Hoogstens zou de
Kerk een globale begrooting kunnen bepalen,
hoeveel percent van elks inkomen voor de Kerk
behoort afgezonderd te worden, om dan aan
ieders consciëntie over te laten, naar dien maat
staf zyn contributie te berekenen. Maar dit is
geheel wat anders dan een verplichte hoofde
lijke omslag, die aan elk lid wordt opgelegd by
Kerkeraadsbesluit.
En niet alleen dat zulk een hoofdelyken om
slag zondigt tegen het beginsel der liefde en
schromelijk onrecht aan velen aandoet, maar
welke macht bezit de Kerk om de weigerach-
tigen tot betaling te dwingen Kerkelijke cen
suur waagt zelfs de Hervormde Kerk niet in
zulke gevallen toe te passen. Hoe diep ze weg
zonk, ze voelt althans nog, dat dit geestelijk
wapen niet mag misbruikt worden om de Kas
der Kerk te stijven. Zullen onze Kerken dan
de weigerachtigen dwingen met behulp van
den wereldlijken rechter en een aanfluiting
worden van de wereld
En indien noch de kerkelijke censuur noch
de wereldlijke rechter als dwangmiddel mag
gebruikt worden, hoe zal de Kerk de onwil
ligen dan tot betaling verplichten
Kracht tot genezing ook van dezen misstand
ligt alleen in terugkeer naar de ordinantiën
van Gods Woord. De Schrift leert ons nergens,
dat de Overheid voor de tractementen te zorgen
heeft of dat de Kerken een soort belasting mogen
heffen. De arbeider is zyn loon waardigzegt
de Schrift, en de gemeente heeft te zorgen, dat
wie in het ambt dient, ook bezoldigd wordt.
Indien de gemeente hierin nalatig is, zooals
ze reeds was in Paulus dagen, dan leert het
exempel der Apostelen ons, dat tegen dit kwaad
het geestelyke wapen van Gods Woord moet
worden gebruikt. Paulus doet een beroep op
de consciëntie der gemeentehy bindt ze Gods
bevel op het hart. En zoo moet ook in onze
dagen in geschrift en prediking de roepstem
tot de gemeente uitgaan, dat ze voor haar die
naren zorgen moet. Dat is het eenige middel,
dat geoorloofd is en dat baten kan. Elk ander
middel gaat tegen Gods Woord in, vervalscht
het karakter der Kerk, bluscht de liefde uit,
die het levensbeginsel der Kerk is, of maakt
haar afhankelijk van een macht buiten haar". (4)
(1) Sinds jaren zyn er Kerken waar een
hoofdelyken omslag niet gehevenmaar gegeven
wordt. Gegeven naar eigene bepaling van de
som, hetzy veel of weinig. Het wordt ook een
„omslag" genoemd, al is het waar dat de lid
maten zeiven bepalen wat zy kunnen en zullen
geven. Doch daar komt de geachte redacteur
ook niet tegen op. Daarin heeft hy, naar wy
denken, geen bezwaar. Wat Z.H.G. van het
heffen en opleggen zegt, beamen wij geheel.
(2) Dat vele traktementen te laag zyn stem
men wy toe; maar dat men ook te veel kan
eischen gelooven wy tevens. Over het alge
meen moeten de kleine luyden het opbrengen,
ook heeft God leeftocht beloofd, maar geen
weelde. Om Christus wil en met het oog op
hetgeen Hy belooft en geeft, moet het ons een
voorrecht zyn Hem en Zyne zaak te mogen
dienen. Waar het kan gegeven worden, moet
iet om 's Heeren wil royaal geschieden.
(3) Onlangs schreven wy, toen er vaa het
vragen van subsidie door de Kerken aan de
Overheid sprake was voor het Gymnasium, dat
dan de eerste stap op een verkeerden weg
gezet zou worden, en dat onder meer de Ker
ken dan gevaar zouden loopen om van den
eersten tot den tweeden stap te komen, name
lijk om ook voor den Kerkendienst te gaan
vragen. Vóór wy het konden denken pleitte
daarvoor reeds een onzer degelijke, geachte
eeraren in zijn Blad. En meer dan één, ge
looven wy, zou zelfs dien weg op willen.
Het verheugt ons dat aan dat „uitglijden"
de pers en de Kerken in het algemeen niet
meedoen.
(4) Yan harte toegestemd.
Een zaster, de oudste onzer gemeente en
zelfs van onze stad is heengegaan. Zy was
verleden winter honderd jaar geworden. Groote
weldaden zyn haar deel geweest. Zy had een
gezond en sterk gestel. Daarby had zy een
zelfstandig karakter. Zy wist goed, wat zy wilde
en ging haar eigen weg. Hoewel zy jaren
lang alleen heeft gewoond, was zy toch niet
een eenzame. Er zal haar ook wel veel niet
naar den zin zyn geweest, maar zy bleef met
ons meeleven. Zy had zich aan velen gehecht
en zy bleef in veel belangstellen. Toen zy
begreep, dat zy niet langer alleen kon zijn, en
haar doctor haar ried om naar het gasthuis te
gaan, heeft zy naar hem geluisterd, en ik heb
nooit kunnen merken, dat het haar speet.
Daar is zy nog enkele jaren geweest en tot
in het allerlaatst van haar leven informeerde
zij naar de gemeente en naar allen, met wie
zy placht om te gaan. Dat is voor haar een
zegen geweest en het mag ieder wel ter leering
zyn, hoe noodig het voor den mensch is de
aanraking met anderen te blijven zoeken. Wy
kunnen onze medemenschen niet maken, zooals
wy hen zouden willen hebben, en dan kan
het gebeuren, dat wy hen gaan mijden en ons
uit de saamleving terugtrekken. Dit moet
echter uitloopen op onze eigen schade. Altyd
behoort ons helder voor den geest te staan,
dat waar anderen niet zoo zyn, als wy zouden
wenschen, wy zelf ook niet zyn, zooals anderen
begeeren, dat wy zyn moeten. Tegen de nei
ging om alleen te wonen, moeten wy met alle
kracht opkomen, en wy hebben blijmoedig te
aanvaarden de omgeving, waarin Gods voor
zienigheid ons heeft geplaatst.
De overledene was in hare laatste levens
jaren doof, maar haar gezicht bleef goed. Zoo
doende kon zy zonder groote moeite haar
bybel blyven lezen. En dit deed zy niet zonder
vrucht. Meermalen besprak zy het gedeelte,
dat zy 's middags gelezen had, en dan bleek
dikwerf, dat zy het zeer goed verstaan had.
Om even uit te laten komen, wat haar aan
dacht meer bizonder bezig hield, deel ik mede,
dat het vooral die woorden waren, welke be
trekking hadden op het geloofsleven van een
christen. Soms putte zy daaruit voor zich zelve
kracht en troost. In zulke uren werd het haar
duidelijk, dat zy toeh diezelfde werkzaamheid
kende. De twijfel zweeg dan. Er was toch in
haar dit kon zy niet ontkennen een be
geerte om het eigendom van Jezus te zyn. Zy
had lust om den Heere te zoeken en in Zyne
nabijheid te schuilen. Ja, dan durfde zy met
den dichter te zeggen
Zoo ik niet had geloofd, dat in dit leven
Myn ziel Gods gunst en hulp genieten zou,
Myn God, waar was mijn hoop, myn moed
[gebleven
Ik was vergaan in al myn smart en rouw.
Maar later kwam de twijfel weer boven.
Zou het wel waar zyn? Zoo heeft zy geleefd
en geleden, gebeden en gestreden.
Meer en meer kwam het verlangen om heen
te gaan. Zy ging ook achteruit. Langzaam,
maar zeker. De lust verging. De vermogens
werden minder. Zy had het vaarwel aan de
aarde toegeroepen en zy zag uit naar de ure
harer ontbinding. Die begeerte is thans ver
vuld, en naar haar belijdenis en wandel geoor
deeld kunnen wy naar den aard der liefde wel
gelooven, dat ook deze vermoeide en beladene
ingegaan is tot de rust, welke er overblijft
voor al het volk Gods. Aan het zeldzaam
lange leven is een einde gekomen en zy ook
is gestorven. Wie haar gekend heeft, zal ver
staan, dat een lang leven wel een zegen kan
zyn, maar dat een zalig sterven nog beter is.
Laten wy dan alzoo onze dagen tellen, dat
wy een wys hart bekomen. Zoeke daartoe een
ieder de leiding en de voorlichting van den
H. Geest. Bouma,
In het tijdschrift „Eigen Haard" vertelt de
heer Theo de Veer, hoe in Augustus 1907 het
stedeke Zeeland in Michigan, Noord-Amerika,
op glorieuse wyze den zestigsten jaardag van
deze kolonie heeft gevierd.
Misschien zal het vele Zeeuwen, die „Eigen
Haard" niet lezen, niet ongevallig zyn, indien
ik er iets van oververtel, want het stedeke
Zeeland in de nieuwe wereld is grootendeels
van uit de provincie Zeeland in het oude vader
land bevolkt, en bovenal waren de eerste kolo
nisten „mannen der scheiding".
De wyze, waarop de heer de Yeer deze oude
herinneringen verlevendigd, is zoo aanschou
welijk en zoo waar-sympathiek, dat hy het ons
niet euvel moet duiden, indien we „een klein
beetje veel" uit zyn beschrijving overnemen
om ook anderen mee te doen genieten.
De auteur begint dan te vertellen, dat er in
het westen van Michigan, op 'n twintig myl van
Grand Rapids, 'n klein proper stedeke bloeit
van echt oud-vaderlandschen naam. Zeeland
werd het gedoopt, 'n Zonnig welvarend plekje
in groot „farmer'Mand, in 't land van geel-gol-
vende akkers, van verre grazige weiden, van
jloeienden tuin en boomgaard.
'tZal een twee-duizend nu tellen van flinke
energieke menschen, van degelijke arbeidzame
bewoners, geboren en in hoofdzaak uit Neder-
landschen stam. En alles, alles wyst er op
voorspoed, op 'n maar immer gestadig „vooruit".
Daar zyn houtzagerijen, worden meubelen en
huisraad gemaakt, is 'n staande klokkenfabriek
nog wel de grootste ter wereld, malen twee
stoommolens het graan, is 'n wagenfabrieken
fabriek van deuren en ramen, daar zyn banken
en groote winkels, daar heeft 'n elk 'n vrij
staande woning met z'n plekje tuin er om
En in dat nijvere, dappere Zeeland nu, in
dat stedeke uit Zeeuwen geboren, was 'tvoor
kort een glorieus feesteen plechtig gevoelvol
eerbewijzen aan die moedige mannen en vrouwen,
die zich zestig jaar terug dorsten nederzetten in
dat donkere onbekende landdankbare hulde
aan die helden, die er leden en worstelden, hun
leven zelfs er lieten in den reusaehtigen, on-
gelyken strijd met intense verwildernis, met
verraderlijke ziekten, met nijpend hongerend
gebrek.
Dan gaat hy voort te vertellen van die nobele
pionier, dr. A. van Raalte, die het eerst naar
dit „land der vrijheid" kwam, die het oude
vaderland verliet, omdat er geen vrijheid was
om God te kunnen dienen naar eigen denken.
Hy vertelt verder kortelyks van de afscheiding
onder de Cock en Scholten. Overal in den lande
doken „afgescheidenen" op. Men begon zyn
eigen dienst in schuur en in het open veld.
Dat was in 1884. 'n Oud politie-reglement van
Napoleon werd gebruikt om die samenkomsten
te beletten. Toen kwamen de beboetingen,
inkwartiering, gevangegisstraf, ruwe uiteen
dry vingen, verbeurdverklaring van eigendom
men, wreede behandeling.
't Gepeupel deed mee met de Overheid, 't Brand
stichten begon. Zaken verliepen; ja, op de
scholen ging zelfs die domme vervolging door.
Drukkender ai werden de tyden, ook op
maatschappelijk gebied, waar aardappelziekte
den oogst van het volksvoedsel dreigde te
vernietigen en 'n algeheele „malaise" den horizon
van vooruitzicht verdonkerde.
Daarop vertelt hy, hoe in den winter van '45
op '46 de leidende mannen der scheiding in
Amsterdam samenkwamen om de kwestie van
landverhuizing te bespreken. Men dacht aan
de Hooglanden van Java, van Kaap de Goede
Hoop, maar het toekomstland zou Amerika
worden. Lente 1846 gingen Houtgerink en
Arnold het land verspieden en brachten hunnen
broederen uitvoerig rapport. Zomer 1846 komt
dr. Thomas de Witt uit New-York in Neder
land, en hy kon in Amerika teruggekeerd rap
porteeren, dat er onder de afgescheidenen in
Holland een geneigdheid tot emigratie openbaar
werd, en dat spoedig twee belangrijke kolonies
in „de West" zouden worden gesticht. Texas,
Michigan, Wisconsin en Iowa waren de gelief
koosde plekken.
14 Sept. 1846 vertrok een Amerikaansche
tweemaster van Rotterdam en bracht over de
breeden Atlantischen Oceaan dr. A. C. van
Raalte en de eerste emigranten bestemd voor
groot Amerika, die ballingschap met vrijheid -
verkozen boven een vaderland zonder dat. En
dien verguisden „afgescheidenen", waarvan ik,
zoo vervolgt de heer Theo de Yeer, niet dan
onder diepsten eerbied hier schryf, dien kloeken
mannen en vrouwen wachtte daarginds in eene
woeste Indianenstreek dat reuzenwerkzy
legden daar dien schoonen grondsteen der
huidige bloeiende „Dutch settlements" („Hol-
landsche nederzettingen"), de trots van Michi
ganNeerland, dat waren Uw dochteren en
zonentrotsch moogt ge, neenmoet ge op
hen zyn
Februari 1847 zetten dr. van Raalte en zyn
mannen zich neer in de ongerepte wouden
van West Michigan. Onderwijl had ook in
de provincie Zeeland „de afscheiding" al meer
en meer zich verbreid en in Goes was de be-
wegiug in vollen gang, toen de eerste tyding
van van Raalte uit West Michigan daar werd
ontvangen. Een tweehonderd vervolgden kwa
men er in die plaats te zaam om over't nieuws
te onderhandelen, en toen er daar plannen
voor den Trek naar N. Amerika werden vast
gesteld, organiseerde zich de „meeting" tot
'n gemeente der Afgescheidenen.
In massa zou men emigreeren en een predi
kant zou de gemeente vergezellen op den
langen moeilijken tocht. Een beroep werd
daartoe gedaan öp ds. Cornelius van der
Meulen, leider der worstelende gemeente in
Goes. En dat beroep werd aangenomen, van
der Meulen stond gereed. Drie schepen vol
emigranten kozen kort daarop zee, een onder
leiding van Jannes van de Luyster, een onder
Jan Steketee, en het derde onder ds. Cornelius
van der Meulen.
Het afscheid was pijnlijk, met hartzeer ver
lieten ze de Zeeuwsehe kusten. Velen waren
uit Borselen op Zuid Beveland. Zaterdagmid
dag kwam het schip van de Luyster in 't zicht,
en 't volk op den dyk wuifde een laatst vaar
wel en riep: „Wy komen ook!"
De lange, lange zeiltocht duurde by den
een 45, by den ander 54, ja 63 dagen. Een
reis vol ongemakken en ontberingen. Zomer
1847 zeilde men den Hudson op, en verder
ging het in een kanaalschuit, door twee paar-