Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie YanDs. L. B0UM4, Ds. H. V. LiMiM en Ds. 1. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 27 September 1907.
No. 14.
UIT HET WOORD.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
A. D. LITTOOIJ Az
De Goddelijke ingeving der Heilige Schrift.
Zeeuwsen Kerkblad
ABOMNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
Drukker-DitgeYer
MIDDELBURG.
PRIJS DER AD YERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
HET ZINNEBEELD YAN HET EERSTE
WERELDRIJK.
Het eerste was als een leeuw en het had
arendsvleugelenik zag toe, totdat zijne
vleugelen uitgeplukt waren en het
werd van de aarde opgeheven en op
de voeten gesteld als een menscli en
aan hetzelve werd eens menschen hart
gegeven. Dan. VH 4.
Uit de bewogen en onstuimige wateren van
de menschenzee komt het eerste wereldrijk op
en verschijnt op het gebied van het profetisch
land. De geduchte monarchieën, welke de
landen veroveren, de volkeren doen buigen en
alles voor hun geweld doen zwichten, ontstaan
niet in tijden van rust, maar in dagen, als alles
in beweging en in beroering is. Aan de ge
boorte van zulk eene macht gaan ontzettende
weeën, vreeselijke benauwdheden vooraf. Zoo
heeft de Profeet het gezien, en de geschiedenis
staaft hei Wat bloedige bladzijden zyn het,
waarop ons verhaald wordt het opkomen van
de vier wereldrijken, waarvan hier gesproken
wordt; op wat donkere en treurige tafereelen
rust ons oog, als wij nagaan, wat er gebeurd
is om aan deze heerschappijen het aanzijn te
geven. Wie zal de jammeren verhalen, welke
in zulke tijden over de volkeren gekomen zijn.
Nu gaan wij de gestalte beschouwen, waar
onder het eerste rijk zich vertoont. Een leeuw
met arendsvleugelen. De leeuw is de koning
der dieren. Als hij des avonds zijn hol verlaat,
en op prooi uitgaat, dan rekt hij eerst zijne
leden, en laat zijn gebrul hooren. Reizigers,
die het gehoord hebben in dichte wouden, ver
zekeren ons, dat het een ongekende kracht
heeft. Ver in den omtrek verneemt men het,
en het moet overeenkomst hebben met het
rollen van den donder. Zoo kondigt hij zijn
tocht aan en geen dier kan zich met hem meten
in kracht. Wanneer gij hem ziet, zooals hjj
opgesloten is, achter stevige, ijzeren traliën, dan
maakt alles den indruk van uiterste sterkte.
Maar meenen moogt gij niet, dat gij u op deze
wijze eene zuivere voorstelling vormen kunt
van wat hij is in zijn natuurstaat, neen, in zijn
kooi is hij naar de karakteristieke uitdrukking
van Beets een Napoleon op St. Helena. Zonder
vrees te kennen trekt hij voort, alles gaat hem
uit den weg, en zelden gebeurt het, dat hem
zijn prooi, waarop hij zijn oog gevestigd heeft,
ontgaat. Het eerste rijk zal dus zijn een toon
beeld van sterkte en kracht, van koninklijke
majesteit en heerlijkheid. Hierbij komt nog
aan den leeuw waren arendsvleugelen. Gelijk
de leeuw de koning der dieren is, zoo is de
arend de koning der vogelen. De arend, die op
de hooge steenrotsen zijn nest bouwt, en daar
geen gevaar heeft te vreezen, breidt zijne breede
vleugelen uit, hij verheft zich in de hoogte en
stijgt zelfs de zon in het gelaat. Bewonderens
waardig is de snelheid van zijne vluchtzooals
•hij daalt en stijgt is er geen vogel. Aan de
sterkte van den leeuw zal zich de snelheid van
een arend paren bij het eerste rijk.
Leg nu eens naast deze teekening de ge
schiedenis van Babyion, en de overeenstemming
zal treffend blijken. Babel had langen tijd moe
ten zuchten onder de heerschappij der Assyriers.
Maar eindelijk brak de ure zijner bevrijding
aan. Het maakte zich onder Nebukadnezar
volkomen los van al zijne banden. Na eenmaal
zich bevrijd te hebben van alles, wat belem
merend werkte, ontwikkelde het eene kracht,
die allen verbaasde. Het oude Ninevé, dat even
groot als sterk was, werd verwoestdriemalen
nam Nebukadnezar de heilige stad Jeruzalem
inhet sterke Tyrus, de koningin der zeeën,
moest zijne poorten voor hem ontsluiten
Egypte bezweek voor de macht zijner wapenen,
ja al de omliggende volken werden tot onder
werping gebracht. Voor zijne geduchte leger
scharen was niets bestand, en hij snelde van de
eene overwinning tot de andere. Bij het lezen
van zijne tochten, zijne daden, zijne verove
ringen weet ge niet, waarover ge u het meest
verbazen zult over de macht, welke hem ter
beschikking gesteld was of over de snelheid,
waarmede h\j alles volbracht. Beide evenaren
elkander. Waarlijk toen was dat rijk sterk als
een leeuw en snel als een arend.
Doch het tooneel verandert. In het tweede
bedrijf ziet Daniël denzelfden leeuw, evenwel
nu met uitgeplukte vleugelen. De koning der
dieren heeft de snelheid verloren. Bovendien
het werd van de aarde opgeheven en op de
voeten gesteld als een mensch. Dat is geen
stand voor een leeuw. Hij raakt slechts met
zijne beide achterpooten de aarde aan, zoodat
het de beide voorste niet gebruiken kan. Daar
mede is zijne geweldige kracht verdwenen.
Hierbij blijft het niet. Aan hem wordt eens
menschen hart gegeven. Nu is ook zijn ontem
bare moed geweken. Wist hij vroeger van geen
sidderen, beminde hij de gevaren, stoorde hij
zich aan geene bedreiging, nu is hij versaagd
en bevreesd, nu beeft hij op het ritselen van
een blad. Een leeuw met uitgeplukte vleugelen,
staande op zijne achterste pooten met eens
menschen hart is het niet een toonbeeld van
zwakheid? Nauwkeurig gelijkend beeld van
wat het eerste rijk eens zijn zou. Onder de
opvolgers van Nebukadnezar ging het rijk ge
stadig achteruiter waren geen aanvoerders
meer, die de soldaten ter overwinning konden
leidener waren geen helden meer, die de op
roerige volken wisten te bedwingen er waren
geen staatslieden meer, die met vaste hand het
groote rijk wisten te regeeren, en naar een wijs
plan den troon konden bevestigen. De majes
teit, welke vroeger uitstraalde van de vorste
lijke kroon, was verdwenenhet ontzag, dat
eertijds de bloote naam van Babyion wekte,
bestond thans niet langerer kwam eene in
zinking van kracht, en al wat het groot en
sterk gemaakt had, was benengevlucht. Einde
lijk moest het zich terugtrekken en verschanste
zieh achter de muren van twee zeer sterke
vestingen. De leeuw waagt zich niet meer in
het open veld, hij vertoont zich zelfs niet meer
in 't woud, hij sluit zich op in zijn hol, den
kende, dat hjj aldaar veilig zal zijn voor zijne
vijanden, maar zij hebben zijne gangen nage
speurd, en dringen door de dichte bosschen
heen, en zoeken hem zelfs op in deze schier
ontoegankelijke rotskloof. Zjj gunnen hem nog
niet eens een rustige plaats, om er zijne laatste
ure af te wachten, om er te sterven. Van alle
kanten omringen zij zijne schuilplaats, sidderend
wykt hij en verbergt zich al dieper in zijn hol.
Het is tevergeefsch, want ook de jagers volgen
hem en vellen hem met hunne wapenen. En
nu hij daar ligt in zijn bloed aan hunne voeten,
verwonderen z\j zich over het verdwijnen van
zijne kracht. Zij kunnen zich zelf niet begrijpen,
dat zij weleer zoo vol vrees voor hem geweest
zijn.
Ziedaar de tragische afloop van het eerste,
reusachtige wereldrijk, ziedaar het einde van
het machtige Babyion, dat zich eens verhief
met de vlucht als van een arend, zich uitbreidde
met de kracht als van een leeuw, en dat zich
voorstelde altijd te zullen staan aan de spits
der volkeren.
Gjj herinnert u zeker, dat Nebukadnezar
eens wandelde over de breede muren, welke
zijne hoofdstad omringden, en terwijl hij zijne
blikken liet weiden over de kostbare paleizen
en prachtige tuinen, over de schoone pleinen
en rijke kantoren riep hjj uitIs dit niet het
groote Babel, dat ik gebouwd heb, maar dan
herinnert ge u tevens, hoe zwaar deze koning
reeds tijdens zijn leven voor zijn hoogmoed ge
straft werd, alle geslachten der wereld tot eene
ernstige waarschuwing om zich niet te ver
heffen, want wat had hij en wat hebben wij,
dat wij niet hebben ontvangen. Maar als Ne
bukadnezar zijne oogen eens had kunnen ope
nen in de dagen, toen zijne grootsche stichting
te gronde is gegaan, wat zou hij dan wel gezegd
hebben Met nog meer nadruk zou hij herhaald
hebben, wat hjj na zijne herstelling uit zijne
krankzinnigheid betuigde Nu prijs ik Nebu
kadnezar en verhoog en verheerlijk den koning
des hemels, omdat al zijne werken waarheid en
zjjne paden gerichten zijn en Hij is machtig
te vernederen degenen, die in hoogmoed wan
delen. Beschouw de opkomst, den bloei, en den
ondergang van Babyion, en zie hoe zelfs de
grootste werken van den mensch voorbijgaan,
opdat gij nooit roemt op wat gij tot stand
brengt, wijl de Heere vernedert allen, die in
hoogmoed wandelen. Den nederigen geeft Hij
echter genade. Erken al wat gij zjjt, al wat gij
kunt, als eene gave u toebedeeld door den Vader
der lichten, en leg uwe stamelende dankzegging
neder op zjjn altaar. Bedenk tevens, dat er voor
het eerste wereldrijk geen schuilplaats over
bleef, en zoo zal het ieder gaan, die niets anders
vergadert dan de schatten dezer aarde.
Eindelijk beluister de belijdenis van Babels
grootsten koning en laat uw hart en mond een
lofzang aanheffen ter eere van den koning des
hemels, wiens werken waarheid en wiens paden
gerichten zjjn en gij zult ondervinden, dat uw
hoofd en uw hart tot de ware rust komen, in
dien gij leeft voor de verheerlijking van
's Heeren Naam. Bouma.
VARIA,
Op het zelf- of eigen getuigenis van de
Goddelijke ingeving der Heilige Schrift wordt
tegenwoordig meer nadruk gelegd dan vroeger
wel geschiedde. Naar wij gelooven wordt het
met recht en reden thans tot de getuigenissen
van den eersten rang gerekend. Wij toch moe
ten de Schrift aannemen zooals zij zelve zegt,
dat zjj is. Nemen wij haar zoo niet aan, dan
plaatsen wij ons boven haar, dan vermeten wij
ons haar te beoordeelen en te zeggen wat wij
gelooven dat zjj is. Het behoort by ons vast
te staan niet alleen dat het een vermetel, maar
ook dat het een onbegonnen werk is, ons boven
de Goddelijke Openbaring te plaatsen en haar
te beoordeelen.
De onderwerpelijke, d. i. onze eigene rede
is verduisterd en begrijpt niet de dingen die
des Geestes Gods zjjn, zy kan ze niet verstaan
ze moeten geestelijk onderscheiden worden,
en zelfs de wedergeborene en tot God bekeerde
menschen hebben niet de onfeilbare leiding van
den Heiligen Geest. Zy struikelen en dwalen in
vele. Ook kan de objectieve rede, d. i. de waar
heid door den Schepper in en door de natuur
gegeven, niet haar maatstaf wezenomreden
de waarheid in de H. Schrift gegeven, in an
dere behoeften moet voorzien, en mitsdien veel
rijker is dan de waarheid ons door en in de
natuur geopenbaard.
Wel is en kan zij, gelijk vroeger is gezegd,
met de waarheid der H. Schrift niet in strijd
zijn, doch deze gaat gene zeer ver te boven.
Daarbij komt, dat de mannen die de natuur
lijke openbaring onderzoeken en na dat onder
zoek beweren, dat zy met de waarheid der
Schrift in strijd is, gedurig blijken onjuist ge
weest te zijn, zichzelven corrigeeren en de H.
Schrift in het gelijk stellen moeten. Eén slechts
staat er boven de H. Schrift en die Eéne is
Hij, die ze beliefde te geven. Allen die verder
kunnen genoemd en alles wat verder genoemd
kan worden, staat o zoo ver beneden haar. Daar
om nu moeten wij haar getuigenis en wel als het
getuigenisse Gods aanvaarden. Het zelfgetui-
genis nu is ontegenzeggelijk dat de Heilige
Schrift niet een menschen- maar een Gods
woord is. 't Is, volgens Oud- en Nieuw Tes
tament „Het licht", het licht, dat de Heere in
de duisternis deed opgaan. Het Woordhet
Woord dat de Heere gesproken heeft. Daarom
zeggen zy, die in de H. Schrift voor ons op
treden, dan. ookUw Woord„Uw Woord is
mij een lamp voor mijnen voet en een licht
op mijn pad."
De bewijzen voor de Goddelijke ingeving
der H. Schrift door haar zelve gegeven, zijn
zeer vele. Wjj vestigen verder de aandacht op
hetgeen de H. Schrift zelve daarvan zegt, in
stellige uitspraken, bijv. in 2 Timotheus 36
en 2 Petr. 1 20, 21, waar het luidt„Alle
Schrift is van God ingegevenOnze rand tee
kenaren zeggen hier: „Dit geldt niet alleen
van het O. Testament, maar ook van het
Nieuwe, wijl het de nadere verklaring van het
Oude is." Daarenboven wijzen zij op de belofte
door Jezus gegeven, Joh. 15 26 en 27 en
Joh. 16 13, namelijk, dat de H. Geest hun
beloofd is, dat deze van Jezus getuigen en hen
in alle waarheid leiden zou. Daarenboven
volgt ook, zooals voor de hand ligt, uit de God
delijke ingeving van het Oude, de Goddelijke
ingeving van het Nieuwe Testament; het be
vat toch de vervulling van hetgeen in het
Oude Testament is beloofd.
Wat nu het geschreven Woord aangaat, voor
zoover het in Jezus' dagen er reeds was, dat
is het geheele O. Testament, daaraan heeft Hij,
die zelf de waarheid is Goddelijk gezag toege
kend. Als door God ingegeven heeft Hij het
gesanctioneerd, alles moest daarom vervuld
worden. Jezus zeide niet, wat er in geopen
baard, maar gedurig wat er in geschreven is,
dus niet alleen erkende Hij, zooals de Ethischen,
de revelatie, maar ook de Inspiratie. Telkens
was het„Er is gesehreven", alsmede „Ook
dit moet nog vervuld worden, gelijk geschreven
is." Omdat het geschreven was, moest het
vervuld worden, want wat God gezegd heeft,
moet gebeuren.
Ten derde, de plaatsen zjjn te veel om te
noemen, waaruit het ontegenzeggelijk blijkt,
dat insgelijks Jezus' apostelen zich op het
geschrevene in den Bijbel beroepen hebben, als
op het Woord van God. Goddelijk gezag is
er ook door hen aan toegekend.
Ten vierde blijkt het, dat èn het O. Testa
ment èn het N. Testament een Goddelijk Woord
is, uit de zörge, die de H. Geest in betrekking
tot het Woord aan den dag gelegd heeft;
door de bewaarster, de Gemeente Gods, in wier
midden Hij woont. Zou het oorspronkelijke,
d. i. volkomen ongeschondene ons overgeleverd
zjjn geworden, dan zou Hy een voortdurend
wonder hebben moeten doeneen wonder, aan
allen die de oorspronkelijke bijbelboeken af-
en overschrevenen ook aan hen, die uit die
af- en overgeschrevene boeken dit telkens
weder deden, die het de eeuwen door weder
en nog eens weder deden, ja na de invoering
van het drukken, zou, in dat geval, het wonder
zich hebben moeten herhalen, 6f aan al de
letterzetters, of ten minste aan allen, die met
de correctie der af te leveren Bijbels waren
belast.
Dat is ontegenzeggelijk niet geschied, dewijl
er geringe verschillen in de verschillende
Bijbels worden gevondendoch dat deze ver
schillen, na zooveel malen afgeschreven,
overgezet en afgedrukt te zijn zöö gering zijn
als ze zijn, dat de eenheid der leer en dus de
ongeschondenheid zoo is bewaard gebleven, als
wij ze aantreffen, doet de bijzondere zorge
Gods omtrent dit Zijn werk, omtrent deze
groote gave Gods, in het oog vallen en er-