FEUILLETON- Twee Familiën Het zaad zal Hem dienen, Zichtbaar en onzichtbaar. In Nieuw-Zandbergen terug. EEN VORSTELIJK BEZOEK; -v EEN MUZIEKKORPS en EEN PARAPLUIE. een uitbundige lofrede hier ter plaatse niet voegen. Maar een klein woordeke van dank bare waardeering kan toch ook niet worden gemist. Ds. A. Littooy heeft Zondag 8 September z\jn veertigjarig jubileum gevierd als Dienaar des Woords in de hoofdstad van Zeeland, en in die veertig jaren heeft by zyn talent niet in een zweetdoek verborgen en zyn licht niet onder een koornmaat geplaatst. Ik zeg dit, voor vele getuigen. En ds. Littooy is een van die bevoorrechte menschen, die zonder hoog moed dit zelf met dank aan den Heere mogen erkennen. Hy weet, dat hy gewerkt heeft en in arbeid op velerlei gebied overvloedig ge weest is. In zyn gedachtenisrede heeft hy dit vrijmoedig, zy het ook in zeer bescheiden vorm, uitgesproken. Onder de jongere predikanten van dezen tyd staat ds. Littooy van zelf vooraan, maar hy stond ook onder de mannen van zyn jaren op de voorste plaats. Zyn woord werd gehoord, en zyn oordeel werd gevraagd. In de ver schillende jaargangen van de „Vrije Kerk", het tijdschrift bijzonder van wylen ds. Beuker, vond ik menig opstel van zyne hand. En in heel Zeeland staat de naam van Littooy in hooge achting. Welverdiend De Heere heeft onzen hooggeaehten broeder met vele gaven gezegend. Hy gaf hem een helder oordeel, een groote werklust, een warm hart en een ruimen blik. En met die gaven heeft hy gewoekerd tot op den huidigen dag tot eere van des Heeren Naam en ten zegen van des Heeren volk. We mogen dit gerus- telyk zeggen, dat hy het hoort. Iemand vleien is verderfelijk, maar waardeering bemoedigt en versterkt, vooral wanneer die waardeering ver nomen wordt door een hart, dat door genade ootmoed geleerd heeft. En die ootmoed is aan Middelburgs ouden dienaar blijkens zyn feest- prediking niet vreemd. We hebben deze gele genheidsrede niet gehoord, gelyk we tot ons leedwezen nooit het voorrecht hadden ds. Littooy als Dienaar des Woords te beluisteren, maar door de goede zorgen van zyn-zoon, de heer D. H. Littooy te Terneuzen, ligt deze preek dan toch gedrukt voor ons. De jubilaris predikte over 1 Cor. 15:10: „Doch door de genade Gods ben ik, wat ik benen Zyne ge nade, die aan my bewezen is, is niet ijdel ge weest, maar ik heb overvloediger gearbeid dan zy allen, doch niet ik, maar de genade Gods, die met my is." Het is een mooie preek, waar ge ds. Littooy uit proeft, ook al stond zyn naam niet op den titel, en vondt ge zyn welgelijkend en nieuwste portret niet voorin. Nuchter en zalvend, ver standig en hartelijk, helder en warm, kalm en innig, is de preek, een kind van zijn vader, die een man is, by wien verstand en hart ge lijke rechten doen gelden, een man, die naar het harmonische streeft, en noch van het koude intellectualisme, noch van het troebele mysti cisme gediend is, maar voor wien de Schrift richtsnoer was en is en daarom ook niet een zijdig kon wezen. Hoe de jubilaris er over denkt, weet ik niet, maar wij hopen, dat ds. Littooy nog wat in ons midden mag blijven, en dat het hem ook in zyn ouden dag gegeven mag zyn met ons te arbeiden voor het Koninkrijk Gods. We gunnen hem zoo van ganseher harte de eerste plaats in ons midden, en zyn tevreden met medewerkers te zyn. Ook voor dit blad schrijve zijn welversneden pen nog menig welkom artikel tot leering en onderricht, tot stichting op door PEKAH. en saambinding, tot verdediging als het moet. Onze Koningin heeft hem Ridder gemaakt, hem als een man van verdienste voor het vader land geëerd. We zyn bly met zyn lintje. Hy heeft het verdiend. En waar de aardsche Koningin hem een lintje gaf, daar mogen we gelooven, dat de hemelsche Koning nog iets beters voor hem bewaard houdt: een kroon, niet van verdienste, maar van genade, die Hy aan al Zyn getrouwe dienstknechten schenkt, als de arbeid volbracht is, en de rust begint. Laman. P.S. Onnoodig, dat we onzen lezers de lezing van de gedachtenisrede van harte aanbevelen. De uitvoering is uitstekend, en alleen het portret is het geld wel waard. L. Naar de ondubbelzinnige uitspraken van de Heilige Schrift is de Kerk des Heeren alzoo een levend organisme. Een pronkstuk niet van menschen, maar van den Heere onzen God geformeerd, uit onder scheiden leden en organen samengesteld, met verschillende gaven en ambten toegerust, om tot groei en wasdom voortdurend werkzaam te zyn. Een lichaam, dat in omvang en glorie wel eerst aan het einde van deze bedeeling volko men zal uitkomen als de organische eenheid van alle uitverkorenen, maar dat hier in zyn onvolkomenheid niettemin een organisme, een levend lichaam mag heeten. Een organisme ook, dat zich naar buiten openbaart, tastbaar als ons lichaam en dus niet te vereenzelvigen met wat onze Vaderen de onzichtbare Kerk noemden. Men spreke derhalve niet van de Kerk als organisme in onderscheiding van de Kerk met hare ambten en bedieningen, want Gods Woord kent deze onderscheiding niet. Men vereenzelvige evenmin de Kerk als organisme met de triumfeerende Kerk als de verheerlijkte eenheid van alle uitverkorenen van alle eeuwen. En evenmin gaat het aan, de benaming Kerk als organisme toe te passen op de onzicht bare zyde der Kerk. We hebben er eenig en alleen onder te ver staan de zichtbare en georganiseerde Kerk, die met haar ambten en bedieningen zich in het midden der wereld openbaart. Wel heeft deze Kerk een zichtbare en een on*'"1-'1 /.iide ziin HOOFDSTUK VII. „Och kom, Lammertsik wilde wel, dat ge die ouderwetsche begrippen liet varen", zeide Harmsen. „Wat beteekent dat nu Men be hoeft ook niet den geheelen Zondag van 's mor gens tot 's avonds te werken". „Een heelen dag, of een hal ven dag, of al was het ook slechts één uur van den Zon dag, het is toch alles ontheiliging van des Heeren dag. Weet ge wel Harmsen, dat die dag niet onze, maar Gods dag is?" „Ik weet tenminste wel Lammerts, dat jy er zoo over denktmaar ik heb zoo even al gezegd, dat zyn verouderde begrippen. Die passen voor onzen tyd niet meer. Zie eens, wat zyn er veel menschen, die ook op Zondag een of ander werk moeten verichten Denk maar eens aan spoortreinen en stoombooten. De menschen, die daaraan verbonden zyn hebben het op Zondag somtijds nog drukker dan in de week. En zouden dat nu allen zulke Wie dit beeld op 's Heeren Kerk toepast, kan zich gemakkelijk eene voorstelling maken van het onderscheid tusschen de zichtbare en onzichtbare Kerk. Drieërlei leden van Christus' gemeente zyn er te onderscheiden. In de eerste plaats al de leden, die niet alleen aan ons, menschen, zich voordoen als geloovigen door een belijdenis en een leven naar den Woorde Gods, maar die ook in waarheid door God gekend zyn. Wier namen niet alleen in het lidmatenboek op aarde staan, maar ook in het Boek des levens, dat in den hemel voor Gods aangezicht is. De tweede groep wordt gevormd door de hypocrieten en die zich niet met waren harte tot God bekeeren, die wel het kleed der vroom heid dragen, maar het wezen der godzaligheid missen. Lidmaten der Kerk, die naar de oude spreekwyze wel in, maar niet van de Kerk zyn. Menschen die tot de Kerk gerekend worden en ook moeten gerekend worden naar den aard der liefde, omdat zy zich als geloovigen voor doen of althans niet als ongeloovigen voor ons zyn te onderkennen. Dezulken zyn alleen zicht baar op de buitenzyde der Kerk maar wanneer de binnenzijde in den dag der dagen openbaar wordt, zal hun plaats ledig worden gevonden. Hun naam staat wel in het lidmatenboek op aarde, maar niet in het Boek des levens. En eindelijk is er dan nog een derde groep, bestaande uit de kinderen Gods, die niet tot de zichtbare en georganiseerde Kerk behooren en die dus op de zichtbare zyde der Kerk niet zyn te vinden, doch die desondanks een Borg hebben voor hunne ziel en als gekenden des Heeren eens mede zullen juichen voor den Troon in eeuwige heerlijkheid. Deze komen niet voor op de zichtbare, maar wel op de on zichtbare zyde der Kerk. Die onzichtbare zyde is echter voor ons niet te kennen. Een schilderij kunt ge van den wand nemen, om den achterkant te bezien. Maar dat gaat niet met de Kerk. De Heere alleen weet wie de Zijnen zyn. Voor ons oog bestaat de Kerk, zooals ze in het zichtbare treedt. G. Doekes. Evenals aan Zeeland bracht onze geëerbie digde Koningin en Prins Hendrik der Neder landen, dit jaar ook een bezoek aan Drente. Laatstgenoemd bezoek was aanleiding, dat enige dagen daarna in de Provinciale Drentsche jn Asser-Courant werd meegedeeld hoe men roeger in Drente vorstelijke personen ontving, n hoeveel moeite men toen had om dat waardig" te doen. Om de curiositeit schrijven re „die herinnering uit de oude doos" af, en loen dat ook in het Drentseh dialect, gelyk le inzender dat deed op gezag van de olde man „'t Was, leuf ik, in 't jaor zeuven. (1807.) Koning Lodewiek zul in Assen kommen. Zien sorier had de tieding braaeht. (Van post en telegraof wussen wy doe hier nog niet of.) De Koning zul kommenZo'n eer was ons nog nooit te beurt vallen. Dat zul 'n feest wodden. Jongejong, wat 'n drokte om alles '^oowat veur 'n kander te kriegen. Gruun, om Ie boedel te versieren, was 't er genog; de bos was jao groot genog Mar ien ding daor zatten ze mae over te zwieten waor zullen ze jschuddende. „Jullie bent anders zulke flinke lui, maar hierin schijnt ge onverbeterlijk te zyn. En dan in dit geval 1 Met zoo'n boter- fabriek kan het immers niet anders, gelyk ik zeide „Maar te Grensdorp dan hervatte Berend. „En ook op zoovele andere plaatsen Daar kan het toch welEn de koeien zyn overal gelyk, maar de menschen verschillen nog al van elkander. En nu we toch hierover spreken, wil ik u ook wel zeggen, Harmsenindien ge hier een fabriek wilt plaatsen, waar 's Zondags niet gewerkt wordt, dan kunt ge ook nog wel veel meer aandeelhouders krijgen, want hier zyn er toch ook, en vooral onder de landbouwersbe volking nog wel, die er over denken gelyk ik en Berend. Het is wel erg dat zulk een groot deel van de bevolking niet meer met Gods Woord en met Zyn gebod rekent, maar daarom is het aan de andere zyde toch nog gelukkig, dat er anderen zyn, die er anders en beter over denken". „Hoor eens, Lammerts zeide Harmsen, „wy zullen hierover maar niet langer met elkander spreken, want wy worden het er toch met elkander niet over eens. Doch ik wil zelf eens aan Berend schrijven of als ik gelegenheid heb, wil ik hem eens bezoeken. Ik voor my, zou hem graag hier hebben. Omdat hy ook smid meziek wegkriegen D'r was nog gien schut- termeziek, gien staf, gien fanfarekorps. En toch mus er wat meziek wezen om de Koning te kunnen verwelkommen. Gelukkigder kwam uutkomst. In Gieten of Gasselte woonde 'n wever, die hadde 'n soort hammonika, daor kun hy „de Twaolf maonden", of „die in Janniwaori ge boren is", 't Wilhelmns (maor dat paste veur diese gelegenheid niet goed) „slaot op de trommele", en nog 'n paor spinstersliedjes op speulen. Op de Smilde was een Oostfriese poep ('k leuf dat 'tneve was van Hans Hannekemeyer) te törfgraoven. (Je wiet jao wel dat er vrog- ger jaoren veul poepen, Duutsers, heu de Smilde gungen te törfgraoven). Die poep had 'n fiedel of vioele, daor hy meraokel op speulen kon, maor 't wassen allemaol Duutse moppies teminsen ie kunnen d'r niks van begriepen, wat of hy speulde. En in 't Hoogeveene was 'n tromslaoger. ('t Zal dezölfde wel wést hebben, die Zundags 't volk nao de kerk trommelde). D'r wuuren drie expressen op of stuurt om disse mezikan- ten lös te kriegen, het mog kosten wat 't wol Alles kwam veur 'n kander, en het edele trio moet zuk uutstekend meziek hollen heb ben, zoowel over dag as by 't vuurwaark. Jao, d'r was ook vuurwaark, maor dat vuul zoowat in 't waoter, omdat 't waoter in 't vuurwaark vuul. Het regende 's avonds, asof 't met em mers vol uut de locht goten weur. De Scholt en de Scholtin van Rolde wassen d'r 's nachts nog laot, en ze dochten dat ze wel klets nat in huus zollen kommen. Veur een natte kros wassen ze aans niet zoo bange, maor nouw hadden ze heur alderbeste spullen an en daor begrootte 't heur slim van. Toen Lodewiek 't bedenkelijke gezicht van de Scholtinne zag, en de rede er van vernam bood Z. M. heur zien parrepluu te lien an. 't Was de eerste parrepluu, die binnen Drente's landpaden verscheen; zo'n groote, gruune fermieljeparrepluu. Ofschoon de Scholt en zien vrouw 'n paar vrömde oogen tegen dat gevaorte opzetten, dussen ze de Koning zien hoffelik anbod niet afslaon, en zoo kwammen ze goed dreuge, maor mooi laot in Rolde an. De meid was nog op en dee gauw de deure los doe ze de baós en de vrouw heurde an kommen. Maor now kwam 't leelikste nog ande parrepluu kon niet deur de veurdeure. En de Koning had niet zegd, hoe 't ding dicht kon. Goeie raod was duur. De knecht en de kleine meid mussen maor wekt wodden, en dan mus maor gauw het stroo veur de baander* wegpakt wodden. Dan kun de baander lös en zoo de parrepluu op de deele bracht wod den. Zoo trok de hiele huusholding an 't waark, midden in den nacht, terwiel de Scholt buuten deure bleef om de parrepluu verzichtig vast te hollen. Mittertied kun de baander lös en kun de parrepluu d'r deur. Binnen tien menuten was de Scholt met zien volk op bedde, want anderdaogsmorgens mus hy de parrepluu al weer op tied weeromme brengen. Gelukkig was de locht opklaord en scheen 't zunnegien zoo mooi as men maor wensen kun. Now zul men zeggen van Oranjezunne- gien. Nog gien vieftien tree was de Edelachtbare met de open parrepluu op stap, of daor kwam men de mensen al toe't huus uitloopen. Lieve geweest is, heeft hy ook nog wat verstand van machineriën en dat is voor zoo'n fabriek veel waard". „Als ge ook 's Zondags wilt laten werken", herhaalde Lammerts, „dan kunt ge gerust de moeite sparen, want ik verzeker u, dat Berend dat niet doet." Het duurde echter niet lang of Berend had waarlyk al een brief van boer Harmsen, waarin hem tegen Mei van 't volgend jaar het direc teurschap aan de te bouwen fabriek te Nieuw- Zandbergen werd aangeboden, zonder dat daarin melding gemaakt werd van het werken op Zondag. Toen Berend dezen brief gelezen had zeide hy tot zyn vrouw: „Dat zou my bevallen. Een betrekking als directeur aan een boterfabriek in onze geboorteplaatsIk wil dadelijk infor- matiën inwinnen en vooral vragen of er ook 's Zondags moet gewerkt worden. En dat zal waarschijnlijk wel zoo zyn. En als dat het geval is, denk ik er natuurlijk niet aan". En Berends vrouw, die behalve hare zuster, die met Jacob Lammerts getrouwd was, ook nog een broer te Nieuw-Zandbergen had, wilde ook wel gaarne derwaarts vertrekken doch wat den Zondag betrof, dacht ze evenals haar man. Berend schreef daarom dadelijk een briefje, ongeveer van den volgenden inhoud

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 2