piBSTj
FEUILLETON.
Twee Familie»
Het zaad zal Hem «tienen,
„Ds. LOOIS van Pernis
is overleden". Wij konden dat toen bijna niet
geloovendoch toen we eenige uren later een
officieel bericht dienaangaande ontvingen,
moesten we het wel gelooven.
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
Een oude moeilijkheid.
uitsluitend de eenvoudigen. Menschen, die met
hun geheele hart inleefden in de dingen van
Gods Koninkrijk. Niet voor het gewaad, waarin
die dingen moesten gestoken worden, maar
voor de dingen zeiven moesten hart en oog zfin
ontsloten, èn b\j schrijvers èn bij de lezers, uit
de vele geslachten.
Het kleed was goed, ja overeenkomstig den
heerlijken en heiligen inhoud, die de schrijvers
openbaarden. Zoo moet het de eeuwen door
ook bij de verkondiging van het Woord Gods
zijn. De plompe taal die velen afstoot, die bij
anderen de lachlust opwekt en die nog weer
anderen bekoort, en voor echt en als door God
verkoren beminnen doet, is niet de taal, waarin
de Heilige Geest den weg der zaligheid
schrijven liet, ze is ook niet daarmede in
overeenstemming. Neen, ze is niet de gewfide,
de eenvoudig-deftige en duidelijke, ze past niet
bij den inhoud, ze trekt door hare plompheid
van den inhoud af. Het jacht maken op mooie
woordjes, op schoone kunsttermen, op wfisgee-
rige redeneeringen, in een woord, op een eenig
mooi kleed, doet velen voor het kleed opkomen,
voor het kleed oog en hart hebben, daarover
spreken en dat bewonderen en daarom den
spreker en zijne gave roemen.
Het is het andere uiterste, het is evenzeer
verkeerd en in strijd met Gods woord en wil.
Door alzoo het Evangelie te verkondigen staat
men het Evangelie en God inChristus, die er den
inhoud van is, in den weg, en dientengevolge
maken wij ons schuldig tegenover Hem en
Zijn Evangelie.
De Heere keurt bij 1 Cor. 2 12 en 13, dit
dan ook af. Daar juist leert Hij ons hoe wij
het Woord van Hem spreken en verkondigen
moeten. Het gaat daar over „de dingen, die
ons van God geschonken zijn," en het luidt
dan: „Dewelke wij ook spreken, niet met
woorden, die de menschelijke wijsheid leert,
maar met woorden, die de Heilige Geest leert,
geestelijke dingen met geestelijke samenvoe
gende".
Onze randteekenaren zeggenhier: „Niet op
gepronkt met menschelijke welsprekendheid,
maar krachtig in hunne geestelijke eenvoudig
heid." En „Gelijk de leer geestelijk is, zoo
stellen wij die ook voor, niet met wereldsche,
maar met geestelijke woorden."
De Heilige Geest maakt ons eenvoudig,
krachtig, welsprekend en zalvend, Hij vervult
ons met den inhoud, met de dingen die ons
van God geschonken zijn. Daarmee vervult te
zfin zij ook ons voorrechtLittooij.
Toen ik bijna gereed was naar aanleiding
van 't sterven van Ds. A. Loois een woord
ter nagedachtenis voor dit nummer te schrijven,
kwam onze broeder Koster bij mij oploopen en
zeide mij dat hij het in de gedachte had en
het gaarne wilde doen. Bijna veertig jaren
heb ik den overledene gekend, zooals broeder
K., die hem nog langer kende, van en over
hem in de onderstaande letteren schrijft. Met
instemming plaats ik dus wat van onzen in
den Heere gestorven ambtgenoot hier wordt
gezegd. Ds. Loois was de zoon van P. Loois,
die de Gemeente, die ik dien, ongeveer een
kwart eeuw met toewijding, als ouderling
diende. Op ééne uitzondering na gingen er
reeds twee door den Heere gezegende geslach
ten van deze familie in mijnen tijd henen.
Indien' wij wat ouder worden dan velen zien
wij het vaak met weedom des harten
plaats hebben, zooals het woord onzes Gods
of
door PEKAH.
HOOFDSTUK VII.
In Nieuw-Zandbergen terug.
Daarenboven bijna overal vond men reeds
zuivelfabriekenwaarom zou Nieuw-Zandber-
gen er ook niet een hebben
Op een kouden December-avond van het jaar
18kwam boer Harmsen, een der landbou
wers van Nieuw-Zandbergen by Jacob Lam-
merts, en vertelde hem wat deze trouwens
ook reeds van anderen had vernomen dat
men plan had een boterfabriek te bouwen, en
men reeds eenige malen daartoe bijeen geweest
was. Het was nu reeds zoo goed als zeker,
dat er de fabriek komen zou, en da'arom kwam
hij bij Jacob Lammerts informeeren, of hij
ook kon zorgen voor de daarvoor benoodigde
machineriën. De som voor den bouw benoo-
digd was nog wel niet geheel bijeengebracht,
maar wanneer er nog eenige aandeelhouders
bij kwamen, zoo vertelde boer Harmsen, dan
was er toch goede kans, dat men in het voor
jaar met den bouw zou kunnen beginnen.
het ons zegt, namelijk, dat het hier komen en
gaan, verschijnen en verdwijnen is. Van gan
seher harte te gelooven dat er een ruste, een
eeuwige ruste voor het volk van God over
blijft, doet ons gemoedigd voorwaarts gaan.
Littooij.
„Ik weet den dag mijns doods niet". Aan
dit woord van den patriarch Izaak werden we
dezer dagen herinnerd, toen we, op reis zijnde,
bij geruchte vernamen
Van der jeugd aan kenden we Ds. Loois als
stadgenoot.
In de laatste jaren leerden we hem van meer
nabfi n°g kennen als medebestuurslid van de
Gereformeerde Zondagsschool-vereen. „Jachin."
Onverwacht werd onze broeder, dien we lief
hadden en hoogachtten, weggenomen uit den
kring der zfinen, en uit het midden van zijn
arbeid in 's Heeren wijngaard. Ware Loois
veertig jaren eerder gestorven, wellicht zou dat
sterven toen minder onverwacht geweest zijn.
Als knaap en jongeling tenger en zwak, ter
wijl meerdere zijner broeders en eene zuster op
nogjeugdigen leeftijd weggenomen werden,dacht
menigeen, dat Abraham Loois ook wel jong
sterven zou. Wij herinneren ons hem nog uit
die dagen, als president der Middelburgsche
Jongelingsvereeniging „Koop de waarheid en
verkoop ze niet".
Van af hare oprichting was hij het, die hare
vergaderingen leidde, ja, zelfs „de ziel" ervan
was, want toen hjj in 1867 of 1868 Middelburg
verliet, om aan de Theologische School te Kam
pen te gaan studeeren, scheen het wel, dat
genoemde Jongelingsvereeniging geen levens
vatbaarheid meer had.
Telken jare ontmoetten we hem in zijue ge
boorteplaats als student, en we hoorden een
zfiner eerste predikingen te Middelburg over
de woorden uit Jacobus' brief: „En zijt daders
des Woords en niet alleen hoorders, uzelven
met valsche overleggingen bedriegende".
Na zijne studiën te Kampen voleindigd te
hebben, trad hij in het huwelijk met Mejuffrouw
T. Faberij de Jonge uit Goes. Het is alsof we
nog hooren, wat toen door menigeen gezegd
werd„die jonge vrouw zal wel spoedig we
duwe zijn", want nog altoos was Loois tenger
en zwak. Doch in de pastorie te Wirdum, bij
Leeuwarden scheen het voor hem gezond te
zijn. Hij werd sterker, en zijne vrouw, van
welke men dacht dat zjj spoedig weduwe zou
zfin, liet hem als weduwnaar achter, na een
echtvereeniging van slechts drie jaren, hem
twee kleine kinderen nalatende, welke thans
reeds gehuwd zijn.
Later hertrouwd, werden hem nog twee doch
ters geboren, waarvan een hem voor een vier-
of vijftal jaren in den bloei des levens door
den dood ontrukt werd. De beproevingen des
levens werden dus ook door hem gedeeld, en,
schoon diep er onder neergebogen, door hem
gedragen als een Christen, niet murmureerende,
maar geloovig den Heere volgende, ook in de
wegen van beproeving en rouw.
Hij was een voorbeeldig en liefhebbend vader,
loe kon hfi, met een van blijdschap stralend
oog, bfi elke ontmoeting over zijne kinderen
Alles zou bjj den aanvang slechts in het klein
zfin, om, zoo noodig, later tot uitbreiding van
een en ander te kunnen overgaan.
Terwijl boer Harmsen hierover met Jacob
Lammerts sprak, en hoog opgaf van de ver
wachtingen, welke hjj van deze onderneming
koesterde, zeide hij„Maar nu moeten we ook
nog een directeur zoeken, die aan 't hoofd van
de zaak kan staan. En dat zal nu wellicht
niet zoo gemakkelijk gaan. Ik weet althans
in heel Nieuw-Zandbergen niemand, die daar
voor geschikt is, en met zulk een arbeid goed
op de hoogte is".
„Nu", antwoordde Lammerts, „ik moet ook
zeggen, dat ik hier zoo iemand niet zou weten.
Maar mfi dunkt dat zoo iemand toch gemakke
lijk genoeg te vinden zal zijn. Er zijn tegen
woordig mensehen genoeg, die graag een
betrekking willen hebben, en als ge dan zoo
iemand een goed salaris wilt geven, dan zal
iet wel gaan om iemand te vinden. Daaren
boven zijn er óok tegenwoordig bijna overal
grootere of kleinere zuivelfabrieken, zoodat er
ook menschen genoeg zijn die wel de bekwaam
heid hebben om als directeur van zoo'n klein
labriekje op te treden".
„Maar we moeten zoo iemand dan toch
elders zoeken", hernam boer Harmsen,wantin
heel deze omgeving is mij niemand bekend,
die er geschiktheid voor bezit. Doch ik heb
spreken I Hoe verheugde hij er zich in dat het
zijnen gehuwde kinderen wèl ging
Als predikant was Loois niet iemand met,
wat men noemt „een uitstekend redenaars
talent", maar toch wel iemand die een dege
lijke en kerngezonde Schriftuitlegging gaf.
Getuige hiervan den bloei der gemeente te
Pernis, welke hij vanaf 1879 [diende, en die
onder zijnen dienst voortdurend in bloei toenam.
Ook op 't gebied van het Christelijk Onder
wijs heeft hfi er met rijken zegen gearbeid.
Pernis toch heeft een bloeiende School voor
Gereformeerd onderwijs.
De kinderen trokken hem altoos aan. Vandaar
dat hy ook aan de Geref. Zondagsschool-Ver-
eeniging „Jachin" een deel zijner gaven en
krachten, jaren achtereen heeft gewijd. En wat
h\j voor „Jachin" deed, deed hy met zijn geheele
hart. Als penningmeester was hij accuraat.
Wie zfin boeken nazag, gelijk schrijver dezes
meermalen deed, bevond alles in de beste orde
en onberispelijk nauwkeurig. Den 24en Juli
dezes jaar leidde hfi vóór de algemeene verga
dering van „Jachin" te Assen, nog den bidstond,
en aan de algemeene vergadering had hfi een
werkzaam aandeel. En zie juist een maand
later, den 24en Augustus werd hfi al van zfinen
arbeid ontheven.
Plotselingzoo meldde ons het doodbericht
werd hfi uit het midden der zfinen wegge
nomen. Daar zal zeker allereerst en allermeest
het gemis worden gevoeld.
Onverwachtzoo schreven we boven
werd hfi aan zfin arbeid ontrukt. En daar zal
ook onze broeder Loois gemist worden. In de
Classis Rotterdam, gelfik ze tot voor ruim een
jaar was samengesteld, was schier geen Depu-
taatschap, waarin Loois geen zitting had. En
„Jachin" zal hem eveneens missen in de be-
stuurs- en algemeene vergaderingen.
En hier kan niet gezegd worden: „d e ouden
gaan heen"want wat zfin leeftfid betreft, had
hfi aan allen arbeid nog wel eenige jaren kun
nen deelnemen. Hfi had den zestigjarigen leef
tfid nog niet ten volle bereikt.
Maar de Heere, wiens doen altoos wfisheid
is, heeft het anders gewild.
Het past ons niet te vragen„Waarom,
Heere maar wfi behooren Gode te zwfigen,
die geen rekenschap geeft van Zfine daden.
Trooste de Heere de bedroefde weduwe en
kinderen en de gemeente, die hem zoo liefhad.
Vervulle de Heere in allen arbeid door onzen
broeder verricht, de ledige plaats door zfin heen
gaan ontstaan.
En spore zfin onverwacht verscheiden ons
allen aan om te werken zoolang het dag is,
eer de nacht komt, waarin niemand werken kan.
Loois rust thans van al zfinen arbeid. Zfin
leven was Christus, en dus zfin sterven gewin.
Moge alzóó ook ons leven en sterven zfin.
P. Koster.
Op reis, Sept. '07.
Hier in 't Zuiden zfin er belfidende leden,
die nooit Avondmaal houden. Voor dit oogen-
blik bespreken wfi niet de oorzaken van dezen
misstand, maar wfi herinneren er alleen aan,
waar wfi de aandacht vragen voor een kwestie,
welke nog altfid in Friesland moeite baart.
Wie daar belfidenis doet, komt ook ten Avond
maal, in den regel zelfs zeer getrouw, want
zfi zfin zich daar over 't algemeen helder be-
zoo al eens gedacht Lammerts, en ik heb er
ook al eens met de andere aandeelhouders over
gesproken zou je broer Berend er geen
lust in hebben, hier directeur van de nieuwe
:abriek te worden?"
„Ik denk niet, Harmsen dat Berend daarvoor
te vinden zal zfin", antwoordde Lammerts.
„Hfi heeft een goede betrekking te Grensdorp".
„Maar hfi kan het daar immers met den
directeur niet al te best deelen vroeg Harm
sen. „En zou dat geen reden kunnen zfin,
waarom hfi verandering wilde
„Dat hfi het met den directeur niet zoo
goed deelen kan, is een misverstand", hernam
jammerts. „Dat was wel zoo met den vorigen
directeur, maar die is reeds meer dan twee
jaar geleden vertrokken en met den nieuwen
directeur, die in diens plaats gekomen is, ver
keert hfi op zeer vriendschappelfiken voet, en
het gaat er nu best met hem".
„Maar hfi is toch zelf geen directeur, en dus
nog altfid ondergeschikt", vervolgde Harm
sen weer. „Mfi dunkt als hfi zelf eens directeur
con worden, dat was toch beter en ook voor
lem veel aangenamer. Het salaris zou toch
wel allicht hooger zfin, en daarbfi komt ook,
dat hfi vroeger altfid met u omgang had, en
hfi het dus wellicht ook aangenamer zou vin
den weer wat dichter in uwenabfiheid te wonen".
„Wat het eerste betreft", antwoordde Lam-
wust, dat het bevel van Jezus, in den nacht,
waarin Hfi verraden werd, gegeven, een bin
dende kracht heeft voor al Zfine discipelen.
Er zfin echter niet weinige gedoopten, die
jaren lang trouw catecheseeren, die de onder
linge samenkomsten nooit verwaarloozen, maar
die er nooit toe kunnen komen om belfidenis
des geloofs af te leggen. Wanneer nu deze lieden
trouwen, vrouwen en kinderen krfigen, plaatsen
zfi de kerk voor een moeielfikheid, wfil zfi be-
geeren, dat hun kinderen gedoopt zullen wor
den. Wat moet de kerk doen? Daarover heeft
men reeds geruimen tfid moeite gehad. In
sommige kerken heeft men reeds jaren geleden
het besluit genomen om zulke kinderen niet
te doopen, tenzfi de ouders belfidenis doen.
Doch in andere durfde men dit niet aan, omdat
men overtuigd was, dat zulke kinderen recht
op den doop hadden. Gfi begrfipt, dat dit tot
moeielfikheden aanleiding gaf. En zoo is het
nog altfid. In de laatste jaren echter voerden
de voorstanders van de eerste meening nog al
een hoog woord, en wfi kunnen ons voorstellen,
dat een woord door ds. Rullmann overgenomen
uit de Leeuwarder Kerkbode hun wel niet al
te aangenaam zal zfin. Ziehier wat ds. Van Es
schreef. Bouma.
„Alles saamgenomen blfikt, dat nooit eenige
Synode der Gereformeerde Kerken ook in de
laatste periode van de ontwikkeling van ons
gereformeerd kerkelfik leven kinderen van
ouders, die nog geen belijdenis hebben gedaan,
maar krachtens hun doop als leden der gemeente
werden gerekend, het sacrament van den
Heiligen doop heeft willen onthouden. Als het
dan ook waar is, wat Ds. Rullmann schreef in
het Friesche Kerkblad van den 28 Juni 1.1. dat
men in sommige kerken zeer principiëel meent
te zfin door aan kinderen van ouders, die nog
niet tot belfidenis kwamen het sacrament des
doops te onthouden, dan komt het ons voor,
dat het oordeel dezer kerken niet op kennis
van zaken berust. Dat nochtans ook aan het
doopen van zulke kinderen en de toepassing
van het getuigenstelsel wel eenige bezwaren
zfin verbonden, is hiermede uit den aard der
zaak niet ontkend. Dat ouders, die voor hunne
kinderen den doop begeeren, zelf nog niet tot
belfidenis kwamen, blfifteen abnormale toestand,
waartegen met ernst moet gefiverd worden.
En iedere gedragslfin, die bfi den doop der
kinderen met zulke abnormaliteiten moet reke
nen, zal onvermfidelfik hare bezwaren en
moeilijkheden medebrengen. Doch de vraag is,
waar moet men zfin standpunt nemen, als het
gaat over de vraag of de kinderen van zulke
ouders gedoopt mogen worden en dan komt
het ons voor, dat het eenige standpunt, dat
historisch, kerkrechtelijk en dogmatisch ver
dedigbaar is, moet gezocht niet in de vraag
of de ouders reeds belfidenis deden, maar of
de kinderen van zulke ouders zelf nog als
kinderen des verbonds moeten worden be
schouwd en zfi mitsdien van Godswege recht
hebben den doop te ontvangen. En deze vraag
kan naar ons inzicht, zoolang de ouders nog
als doopleden der kerk worden erkend, moeilfik
anders dan bevestigend beantwoord worden.
Dit is ook ons antwoord aan een broeder uit
A., die in een naar aanleiding van de korte*
mededeeling van ons gevoelen in het Persover
zicht van het „Friesch Kerkblad" als ingezon
den stukje in dit blad bedoelde, maar ons
door Ds. Rullmann vriendelijk ter kennisneming
toegezonden schrfiven, o. m. ook dit schrfift:
„Wat men in sommige andere kerken die
merts„hfi zou zeker wel wat hooger salaris
runnen gebruiken, want zfin huisgezin wordt
ook grooter. En wat het laatste aangaat,
ik geloof ook wel, dat hfi gaarne weer in mfine
nabfiheid zou wonen. Doch ge moet niet ver
geten, dat mfin oudste broer Hendrik ook te
Grensdorp woont, dus dit beteekent in dit ge
val minder. Maar ik geloof toch niet, ja, ik
durf haast wel zeggen dat ik zeker weet, dat
ïfi een dergelfike betrekking hier niet zou
willen aanvaarden".
„En waarom zou hfi dat niet willen, denkt
ge, Lammerts
„Nu ja, ik kan u er de reden ook wel van
zeggen. Als hier straks een fabriek komt, zal
die natuurlfik ook 's Zondags werken, en
„Ja, dat spreekt vanzelf", viel Harmsen hem
in de rede„dat spreekt vanzelfde koeien
geven 's Zondags ook melk, en die moet natuur
lfik ook op Zondag verwerkt worden. Dat kan
nu eenmaal niet anders".
„Ho, ho, Harmsen zeg dat niet zoo beslist.
Te Grensdorp zfin de koeien precies als hier.
Ze geven ook 's Zondags melk, maar de fabriek
te Grensdorp staat toch 's Zondags stil. Eu zoo
goed als dat daar kan, zou het dus hier ook
runnen. Maar de bevolking is hier een ganseh
andere dan te Grensdorp. Daar houdt men den
Zondag nog in eere, doch hier is het op dat
gebied treurig gesteld". (Wordt vervolgd.)