FEUILLETON. Twee Familiën Met zaad zal Hem dienen, In de Boterfabriek. Bat de Kerk een organisme is. Kerk- ©n Schoolnieuws. mee, en als het niet al te hard regent, dan zal Hare Majesteit heel wat menschen te zien krij gen, die op hun beurt haar willen zien. Ze z\jn er wel, maar het zijn er gelukkig zeer weinigen, die er geen voet voor verzetten om de koningin te zien. Dat zijn menschen, in wie het menschelijke verstorven is, die gra3 eten gelijk de koeien, maar den kop niet om draaien, ook al gaat de koning voorbij. Als ge nuchter redeneert, dan vraagt ge is er nu zooveel bijzonders te zien aan een koning of koningin Het zyn menschen als ieder an der mensch, wat mooier gekleed, maar overi gens ook met den adem in hun neus. Doch gelukkig redeneeren de meeste men sehen nog zoo nuchter niet; er is nog gevoel voor het verhevene in de groote massa men heeft nog een oog voor het ideale. Zoo'n ko ning heeft voor de menigte nog iets meer dan het gewoon menschelijke. Men ziet in hem den drager van de Majesteit. Men ziet bijzon derlijk iu onze geliefde koningin de draagster van een schoone traditie en voor het geestes oog der natie herleeft, bij het aanschouwen van deze telg uit het stamhuis Oranje-Nassau, het grootsch en heerlijk verleden onzes volks. Er is nog zin voor het ideaal bij ons volk van daar die geestdrift om de koningin te zien vandaar dat opgetogen geroep, wanneer ze nadert, dat opgezonden gejuich, wanneer ze voorbijgegaan is. Het is te hopen, dat ons volk in zijn groote meerderheid, kinderlijk genoeg blijft om zijn koningin te willen zien, en om te kunnen juichen, wanneer het haar ziet. Dezer dagen over deze dingen sprekende, vertelde iemand een treffende geschiedenis. Het was de geschiedenis van een eenvoudige dienst bode, die in de residentie kwam dienen. En nu ze in de residentie diende, hoopte ze ook den koning te zien. Nu hoorde ze, dat de ko ning wel eens ter kerk ging, en omdat zy dit ook wel deed, zoo dacht ze, dat ze te eeniger tjjd den koning in de kerk wel zou vinden. Maar in de residentie zjjn vele kerken, zoo dat ze onderweg vroeg naar de kerk, waar de koning te zien zou zjjn. Ze vraagt dit ook aan een burgerjuffrouw, en die juffrouw zegt: „ga dan maar met mjj mee, want ik ga juist naar de kerk, waar de koning komt". Ze gaat met die juffrouw mede, en die brengt haar in een onaanzienlijke straat, en daar komen ze voor een onaanzienlijk huis, en dat treden ze binnen. De dienstbode is verwon derd. Zou hier de koning ter kerk gaan zoo denkt ze. Er is een hoopken volk bijeen, niet vele rijken en niet vele edelenmaar ze ziet niemand, dien ze voor den koning houden kan. De voorganger treedt op, de welbekende ouderling Golverdinge, en deze predikt. En h\j predikt met dit gevolg, dat de oogen van deze dienstmaagd, die den koning wilde zien, worden geopend, en ze krijgt den Koning te zien, niet den aardschen, dien ze zocht, maar den hemelschen, dien ze niet zocht, doch die gevonden wordt van degenen, die Hem niet zochten. Thuis komende, vertelt ze de familie, die ze diende, dat ze ter kerk was gegaan om den koning te zien, en dat ze den Koning gezien had in diens schoonheid en heerlijkheid. Men vraagt haar, waar ze geweest was, en hoe de koning er uitzag. En ze vertelt van dat kleine straatje en van dat eenvoudige huis, en van den voorganger en van de preek. Doch ze verstonden haar niet. Hare woorden waren als ijdel geklap. Maar zij had toch den Ko- op door PEKAH. HOOFDSTUK VI. En toen ik bevestigend antwoordde, haalde hij de schouders op zag mij even aan en zeide Er kunnen somstijds wonderlijke ongelukken gebeuren, Berend 1" Later bleek mij, dat de knecht, die er alles van gezien had, er den secretaris mee bekend gemaakt had. Menigmaal heb ik ook al opgemerkt, dat hy tracht het personeel van de fabriek tegen my in het harnas te jagen. Doch dit gelukte hem niet en ik geloof ook niet, dat hem dat ooit gelukken zal. Maar nu schijnt hy in een der melkrijders, een kerel die altoos half of heel dronken is, iemand ge vonden te hebben, die hem behulpzaam wil zijn in zijne plagerijen. En nu zou ik nog wel meer kunnen opnoemen, doch ik heb er geen lust in, iemand bjj anderen zwart te maken en daarenboven of ik dit nu hier al vertel, daar verandert de zaak toch niet van, want ning gezien. Gy, myn lezer, die zoo verlangend zijt om uwe koningin te zien, zijt ge even verlangend, zyt ge nog niet meer verlangend om den hemelschen Koning te zien Hy wordt u gepredikt, maar ziet ge Hem ook, ziet ge Hem door het geloof, ziet ge hoe alles aan Hem ganseh begeerlijk is? Uw aardsche koningin krygt ge misschien maar eens in uw leven te zien maar den hemelschen Koning kunt ge, moogt ge dagelijks zien, zoo vaak ge het oog des geloofs tot Hem opheft. Hoeveel Nederlanders dienen hun koningin, zonder haar ooit te hebben gezien doch ook hoeveel Christenen dienen den hemelschen Koning, terwijl ze Hem nimmer hebben gezien 1 En nu kan men wel een trouw onderdaan der koningin zyn, ook al zag men haar nooit. Maar van Christus, den Koning kan men geen goed onderdaan wezen, zoolang men Hem niet heeft gezien, m. a. w. zoolang die Christus, die in de Schrift ons gepredikt wordt, niet zóó begeerlijk, zoo onmisbaar voor ons werd, dat het tot een onberouwelyke keuze en overgave kwam van ons zeiven aan Hem, die twouwer gediend wordt, naarmate Hy beter wordt gekend. Laman. In heel het Nieuwe Testament vinden we nergens de Kerk des Heeren geteekend als een levenloos „instituut", maar altoos en overal als een levend organisme. Het doorgaande beeld, voor de gemeente gebruikt, is het lichaam waarvan de geloovigen leden zyn. Zoo schrijft Paulus aan de gemeente te Rome „Want gelyk wy in één lichaam vele leden hebben en de leden alle niet dezelfde werking hebben, alzoo zyn wy velen één lichaam in Christus, maar elkeen zyn wy elkanders leden". Evenzoo schrijft dezelfde Apostel aan de Corinthiërs „En gijlieden zyt het lichaam van Christus en leden in het bijzonder" (12 vers 27), nadat hy reeds met het oog op het avondmaal in hfdst. 10 vers 17 betoogd heeft: „Want één brood is het, zoo zyn wy velen één lichaam dewijl wij allen eens broods deelachtig zyn." In Efezen keert dat beeld des lichaams niet minder dan driemalen terug, 1 vers 23, waar de heilige schrijver van de gemeente Christus' lichaam is en de vervulling desgenen, die alles in allen vervult, 4 vers 12 waar gezegd wordt van de apostelen, profeten, evangelisten, herders en leeraars, dat ze gegeven zyn tot volmaking der heiligen, tot het werk der be diening, tot opbouwing des lichaams van Chris tus. En nog eens in 5 vers 30Want wy zyn leden Zyns lichaamsom Zyn vleesch en van Zyn been. Waarbij ten slotte ook nog gevoegd kan worden een drietal plaatsen in den Zendbrief aan de Colossensen. Christus heet daar (1 vers 18) het Hoofd des lichaamsnamelijk der ge meente, uit hetwelk (2 vers 19) het geheele lichaamdoor de samenvoegselen en samen bindingen voorzien en samengevoegd zynde, opwast met goddelyken wasdom. En Paulus stelt zichzelven voor (1 vers 24) als vervullende in zyn vleesch de overblijfselen der verdruk kingen van Christus, voor Zyn lichaamhetwelk is de gemeente. En nu is het wel waar, dat de Kerk op an dere plaatsen voorkomt onder het beeld van een gebouw of tempel, maar zelfs bij deze beeldspraak laat de Schrift altoos weer uitko men, dat dit niet bedoeld is als een levenloos niemand uwer kan daarin verandering bren gen. Maar dit een en ander is oorzaak, dat ik tegenwoordig misschien wel wat in 't oog- loopend stiller ben dan gewoonlijk". Toen Berend dit alles meegedeeld had, zeide zyn broer Hendrik „Ik bewonder uw geduld BerendHet is goed dat de Directeur my niet vóór had, want dan zou het zóó niet af- geloopen zyn. Ge behoeft ook dit weet ik van zeer naby en uit goede bron, gy be hoeft ook volstrekt niet bevreesd te zyn, dat men u zal ontslaan want er behoeft weinig met hem te gebeuren, of hy wordt zelf door het bestuur der fabriek ontslagen. Laat ik u maar zeggen, dat ge hem volstrekt niet be hoeft te ontzien, want indien het bestuur al deze dingen wist, dan zoudt ge in het vervolg geen last meer van hem hebben. Doch ik zal zorgen „Toch zeker niet dat hij ontslagen wordt viel Berend zyn broer vragend in de rede. „Denk aan 's mans huisgezin. Hy heeft een vrouw en kinderen, en deze zouden daaronder zeker het eerst en het meest lyden". „Ik zal zorgen, dat het bestuur al deze din gen te weten komt", vervolgde Hendrik. „Ik zeide zoo even reeds, dat ik uw geduld bewon der, want ik geloof waarlijk niet, dat men, wanneer men zyn plicht doet, dergelijke pla gerijen behoeft te dulden. Ik weet, dat het gebouw. Zoo bijvoorbeeld in Efezen 2 vers 19 tot 21. Daar worden de medeburgers der heili gen en huisgenooten Gods gezegd gebouwd te zyn op een fundament. Maar als om toch voora te laten uitkomen, dat hy niet van een „insti tuut", maar van een organisme spreekt, stelt de heilige schrijver de gemeente voor als een tempel, die opwast op de wyze als een lichaam. En evenzoo doet Petrus in zyn eersten Zend brief. Hy noemt de geloovigen steenen, maar dan levende steenen. Hij noemt ze een gees telijk huis, maar tegelijk een heilig priesterdom. „Zoo wordt ook gy zei ven als levende steenen gebouwd tot een geestelijk huis, tot een heilig priesterdom". (I Petr. 2 5). Er is dus geen twijfel aan, of de Kerk, gelijk zy in de Heilige Schriften voor ons treedt, is een organisme, voorgesteld als een lichaam, waarvan Christus het Hoofd is. En niet minder duidelijk is het, dat met dit organisme de zichtbare en georganiseerde Kerk bedoeld is. Reeds by de eerstgenoemde tekst, Rom. 12 vers 5 is alle misverstand uitgesloten. Blijkens vers 68 bedoelt Paulus daar met de leden van Christus' lichaam vooral de leeraars, de ouderlingen en diakenen, dus de ambtsdragers in de georganiseerde Kerk. En evenzoo by de twee plaatsen uit den eersten Corinther brief. In 10 vers 17 spreekt de Apostel van de gemeente, aan het Avond maal vergaderd, en in Hoofdstuk 12 van de dingen, „die den gemeenschappelyken gods dienst raken, zooals deze in de vergadering der gemeente gehouden werd". Van de andere aangehaalde Schriftuurplaat sen hopen we de volgende week eenzelfde strekking aan te wijzen. G. Doekes. TWEETAL te Ezinge: ds. H. H. Binnema te Munnikezyl ds. N. Duursema te Pieterburen. BEROEPEN te Waardhuizends. G. Dijkstra te Gees; te Heemse (A): ds. J. Tonckens te Langeslag te Harderwijkds. J. J. Berends te Maassluis. AANGENOMEN naar De Wilp ds. J. G. R. v. Mourik te Wyckel. BEDANKT voor Charloisdr. J. Ridderbos te Oosterend voor Waarder: ds. J. Sybesma te Hattem. Ds. K. R. M. van Hummelen, van Bieze- linge overgekomen, aanvaardde 1.1. Zondag zyn dienstwerk te Hoogkerk, met eene predikatie over 1 Cor. 1 22 25. Als bevestiger trad op ds. M. Hummelen van Houwerzyl. Ds. R. Middelveld, van Hyum overgeko men, deed Zondag zyne intrede te Nieuw-Bui- nen, met eene predikatie over 1 Cor. 4 5. Ds. W. Foekens van Stadskanaal bevestigde Z.Eerw. met eene leerrede over Hand. 1 8b. Ds. C. Vermaat, van Paesens overgekomen, deed Zondag, na bevestigd te zyn door ds. H. van Dyk, van Gaast, zyne intrede te Makkum, met eene predikatie over 1 Cor. 4 1 en 2. Woensdag 4 September a.s. wordt D.Y. de 19de Centrale Diaconale Conferentie ge houden te 's Gravenhage, in de Westerkerk. Het Bestuur stelt eene reorganisatie van het Bestuur voor, door deze uit te breiden tot 10 leden. Uit elke provincie Limburg uitgezonderd bestuur over u goed tevreden is. De gevolgen van zyne handelwijze komen dan ook geheel voor zyne rekening. Het spreekwoord zegt „al te goed, is eens anders gek". Ook Berend's vrouw en zyn broer Jacob stemden hiermee in, doch verder werd by deze gelegenheid over die zaak niet meer gesproken". Jacob zou bij Berend logeeren en tevens ook de fabriek eens bezichtigen. Deze wees hem op enkele dingen in de samenstelling der fabriek, die met een kleine moeite te veranderen wa ren, en waardoor de arbeid nog kon vereen voudigd ea bevoordeeld worden, en waarvan Berend ook in zyn eigen belang nog party kon trekken. Na een verblijf van twee dagen keerde Jacob weer naar Nieuw-Zandbergen terug. Intusschen gingen enkele weken voorbij waarin de vérhouding tusschen Berend en den Directeur vooral niet verbeterde, maar integen deel al meer onhoudbaar werd. Berend's broer Hendrik had met enkele landbouwers van Grensdorp gesproken over hetgeen hy van zyn broer vernomen had om trent de plagerijen van den Directeuren van af dien tjjd was 't er vooral dezen laatste om te doen, het Berend onmogelijk te maken lan ger op de fabriek te blijven. Ofschoon hy maar volstrekt niet kon begrij pen, hoe het mogelijk was, dat men all® din- één lid. Het Bestuur, die candidaten stelt, noemt voor Zeeland het dubbeltal P. J. de Kruyter, van Middelburg, en M. Quakkelaar, van Goes. Het Agendum is samengesteld als volgt 1. Wat is het oordeel der Conferentie over het geven van voorschotten, naar aanleiding van een daarover gehouden referaat en wat in ons Correspondentie-blad daarover geschreven is? Diaconie der Geref. Kerk te Enschede. II. In het vorige jaar werd door de Diac. Vergad. van Amsterdam eene Commissie benoemd, om haar te dienen van advies inzake de vraag welk standpunt de Geref. Diaconie heeft in te nemen ten opzichte van de in uit zicht gestelde nieuwe Armenwet. Een zeer uitvoerig rapport werd daarover dezer dagen door deze Oommissie uitgebracht. Wyl echter eenige uitspraak ten aanzien van de door de Commissie voorgestelde punten zonder meer, weinig resultaat heeft en er alles voor te zeggen is, dat wat met betrekking tot deze zaak door de Gereformeerde Diaconie van Amsterdam werd besloten, worde overwogen en besproken in breeder kring, besloot zy om voor de op 4 Sept. a. s. te houden Centr. Diac. Conf. in te zenden de volgende MOTIE: De Cent. Diac. Conf., gehouden te 's-Graven- hage, den 4 Sept. 1907, is van oordeel A. 1. dat een gewijzigde Armenwet de moge lijkheid dient te openen, dat de arme op voldoen de wyze wordt geholpen 2. dat de vrijheid der Diaconiëu, om te hel pen wien en hoe zy willen, door die wet niet mag worden beperkt; 3. dat de bedeelende armenzorg van de burgerlijke overheid slechts aanvullend dient te zyn 4. dat de regeling eener niet-decisieve doch uitsluitend consultatieve samenwerking, in plaatsen van meer dan 10000 inwoners, aan beveling verdient; 5. dat het instellen van een Centraal-register, bevattende de namen en woonplaatsen der ondersteunden, alleen te raadplegen door ge machtigden van instellingen tot wien een arme zich om hulp wendt, noodig wordt geacht 6. dat ten aanzien van meer ondergeschikte punten het concept der nieuwe Armenwet kan worden afgewacht. B. 1. dat dient te worden geijverd voor het in leven roepen van een wet ter bestrijding van het schandelijk en misdadig pauperisme en 2. dat moet worden aangedrongen op eene wettelijke regeling van de ziekteverzekering en de invaliditeits- en ouderdoms-pensioneering. III. Nut en wenschelykheid van de provin ciale organisatie onzer Diaconiën. Het Bestuur. IV. „Diaconale vertegenwoordiging". Inleider: Dr. S. O. Los van Hilversum. STELLINGEN: A. De Diakonieën hebben behoefte aan Class, vertegenwoordiging tot a. het verkrijgen van Classikale adviezen, die bruikbaar zyn in de praktijk b. het steunen van behoeftige Diakonieën c. het beslechten van geschillen tusschen Diakonieën onderling; d. het regelen van gemeenschappelijke aetie van Diakonieën, o. a. mandelige huishouding. B. De uitspraak der Geref. Kerken in synode (acta 1899 Art. 131) volgens welke het organi- seeren van afzonderlijke meerdere vergaderin gen voor diaconale zaken in stryd wordt geacht met het verband en de samenwerking der gen zoo nauwkeurig wist, wijl hy er na onder zoek van overtuigd was geworden, dat Berend zelf met de eigenaars of met het bestuur in 't geheel niet over den Directeur of diens han delwijze jegens hem gesproken had, werd hem toch hoe langer zoo meer duidelijk dat alles bekend was geworden. En nu begon hy ook te begrijpen dat dit wel eens tengevolge kon hebben, dat hij zelf ontslagen werd, en dit wilde hy toch tot eiken prijs voorkomen. Maar wat dan te doen om Berend weg te krijgen Het was voor den Directeur niet zoo ge makkelijk hierop iets te bedenken. Doch iemand die eens anders ongeluk zoekt peinst daartoe op allerlei middelen en ontziet ook zelf de laagste praktijken niet. En zoo iemand was ook de Directeur. Iets te vinden op Berend's werk was hem onmogelijk, wyl alles wat tot zyn werk in de fabriek behoorde, onberispelijk en in de beste orde was. Daarom zou hy beproeven iets te vinden op zijn persoon. Maar ook dit ging zoo gemakkelijk niet, want ook op het persoonlijk leven van Berend waren, althans voor den directeur, geen aanmerkingen te maken. Doch wat gebeurt Op zekeren morgen kwam de half-dronken melkrijder, waarover we tevoren reeds schreven» aan de fabriek met zyn melkwagen, maar nu

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 2