Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanOs. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. 5e Jaargang. Vrijdag 23 Augustus 1907. No. 9. UIT HET WOORD. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. De Goddelijke ingeving' der Heilige Schrift. Den koning zien. nwsch ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post .70 cent. Enkele nummers3 cent. GEEN VREUGDE OVER DE GEBROKEN ROEDE. Verheug u niet, gy gansch Pale stina! dat de roede, die u sloeg, ge broken is. Jes. XIV 29a. Dit woord van den profeet Jesaja is ge richt tegen gansch Palestina. Wij gebruiken dezen naam vaak om het geheele land Kanaan aan te duiden, doch de Heilige Schrift doet dit nooit. Zy noemt dit land met verschillende woorden, als het heilige land, het land der belofte, het land der Hebreeën, het beloofde land e. a. Eerst nadat de Romeinen vasten voet in Kanaan gekregen hadden, is het gewoonte geworden van het met den naam Palestina aan te duiden. Wanneer Jesaja hier echter spreekt over Palestina, dan denkt hy aan dien smallen kunstzoom in het Zuiden van Kanaan, welken de Philistynen eeuwen achter elkander bewoond hebben, en naar hen genoemd is, Er was te dien tyd vreugde in hunne wo ningen, en wy kunnen het wel verklaren, want de roede, welke hen pijnlijke slagen toegebracht had, was gebroken, zoodat zy daarvan, naar zy dachten, niets meer te vreezen hadden. Wy kunnen derhalve gemakkelijk verstaan dat er blijdschap by hen was. Die blijdschap was na tuurlijk, zy kwam van zelf op, het zou ieder zoo gaan. De profeet echter kreeg in last om hen daarover te bestraffen, en om die reden ryst de vraag op, waarom verdiende zy die afkeuring? Heel moeielyk is het niet, om een adtwoord op die vraag te vinden. Het is be kend, dat de Philistynen reeds vroeg zich in dat land gevestigd hadden. Toen het volk Israel onder de leiding van Jozua Kanaan binnentrok en de oorspronkelijke bewoners verdreef, heeft het de vyf steden der Philistynen ongemoeid gelaten, Wat hen daartoe bewogen heeft is niet geheel zeker. Is het ontzag geweest voor deze kloeke en dappere mannen, die in hunne vaste steden voor die dagen sterke vestingen had den Of gedachten zij aan het verbond, dat eerst Abraham en later Izaak met den Koning van deze volksstammen gesloten hadden Mis schien hebben deze beide overwegingen bij hen gegolden. In elk geval, zy hebben den strijd niet tegen hen aangebonden en waren blijk baar voornemens om hen in het beloofde land te dulden. Doch de Philistynen waren daarmede niet tevreden. Wel hadden zy niet kunnen ver hinderen, dat de kinderen Israels het beloofde land in bezit hadden genomen, doch het was niet naar hun zin en zoodra zij gelegenheid kregen om dit volk schade te berokkenen gin gen zy er toe over. Op deze wyze ontstond de vijandschap tusschen hen en Israël, welke telkens een nieuwen kryg in 't aanzijn riep, en die van geslacht tot geslacht in hevigheid toenam. Zy gunden aan het nakroost van Jacob het land niet, zy wilden het zelf onder hunne heerschappij hebben, en zy voelden zich sterk en dapper om den stryd op leven en dood te wagen. Menigmaal hebben zy aan Israël zware slagen toegebracht, en hem in zyn nationaal bestaan bedreigd, zoodat zy zich vleiden met de hoop, dat zy nog eenmaal hun doel zouden bereiken. Yan lieverlede was er in deze vijandschap nog een element bijgeko men. Zy hadden hun eigen goden, maar reeds in de dagen der aartsvaders was hun gebleken, dat Abrahams God zeer machtig was, en toen zy nu in dien strijd om Kanaan moesten ondervinden, dat God tegen hen maar voor Israël was ontwaakte in hun hart een bittere haat tegen den levenden God. Mannen als Goliath durfden dan ook Hem openlijk te lasteren, en wat zy uitspraken leefde in de ziel van het gansche volk. Drnkker-Oitgever Wy behoeven geen geschiedenis te schrijven van de oorlogen, welke er tusschien die beide volkeren gevoerd zyn en evenmin stil te staan bij de verschillende verklaringen, welke er ge geven zyn over bovenstaande woorden. De een zal by de roede denken aan bepaalde personen, door wie de Heere de Philistynen versloeg, de andere aan het huis van David, dat met kracht had voortgezet wat onder den richter Simson en den eersten koning Saul begonnen was. Dit doet er in 't wezen der zaak ook niets toe, om dat hoe ook uitgelegd, voor allen vaststaat, dat de vreugde der Philistynsche steden voort vloeide uit de machteloosheid van Israël. In 't sterfjaar nu van Achaz, den koning van Juda, was er blijdschap in alle tenten der Philistynen, want zoo oordeelden zy het volk, dat ons den voet dwars zet, verzwakt steeds meer. Onder de regeering van David en Salomo hadden zy niets meer in te brengen, maar daarna was gekomen de scheuring des rijks, welke hun verademing gebracht had. De hoop was her leefd en nu hadden zy met vreugde gezien, hoe beide rijken al meer achteruitgingen. Juda scheen aan den rand van den ondergang ge komen te zyn, want het had de inzettingen van Mozes veracht en Gods knechten miskend. Waarlijk, de roede was gebroken. Daarin had den zy gelijk. Maar Hy, die de roede ter tuch tiging weleer gebruikt en nu zelf gebroken had, leefde nog en was nog in het volle bezit van Zyne macht. En dit vergaten de Philistynen, daar rekenden zy niet mede, en tot hun schade zouden zy deze fout later in hunne rekening ontdekken. Instede van zich te verheugen was er oorzaak voor hen om zich te verootmoedigen en zich van hunne vijandschap te wenden tot IJem, die hen be streden had en die voortgaan zou, indien zy niet ophielden Zyn grooten Naam te lasteren. Dat elk volk, elk geslacht, elk gezin, ja ieder persoon het ter harte neme. Als tegenheden ons deel zyn, en als zy door menschen over ons gebracht worden, dan is het ons zoo eigen om tegen hen te toornen, terwijl wij vergeten, dat het God is, die alle dingen in Zyne hand heeft. In zulk een geval baat het ons niet, al vermindert de kracht onzer tegenstanders, want de Heere vindt altijd een roede, wanneer Hy ons treffen wil. Het eenige, dat noodzakelijk is, en dat op den voorgrond moet staan, is dat wij vrede zoeken te sluiten met onzen God, die om onzer zonden wil ons tegenkomt. Hy wil ons door tegenheden niet verpletteren maar verootmoedigen en door verootmoedigingen groot maken. Zyn weg leidt door de diepte naar boven, en wie zyn weg, hoe donker en moeilijk hy ook zy, op Hem wentelt, zal on dervinden, dat Hy niet altyd den toorn be houdt. Bouma. VARIA. Met de erkenning vau de Goddelijke ingeving der H. Schriften, ja van de leer der Revelatie en der Inspiratie, is gansch niet in strijd het werkzaam zyn in en met de tekstcritiek. Met de dankbare erkenning van beide toch is er evenwel voor de laatste plaats. Immers wy nemen de mogelijkheid aan dat de oorspronkelijke tekst, by het af- en overschrijven niet volkomen juist is weergegeven, zelfs, dat er zeker abuizen zul len zyn begaan en zjjn gebleven, wyl alle gewoon menschelyk werk zeer onvolkomen is. Bijaldien dit, naar het wys bestel van God, niet het geval had moéten zijn, had de Heere allen, die, de door de profeten, evangelisten en apostelen geschre vene Schriften (voorzoover zy ze onder 's Geestes geheel eenige leiding hebben geschreven) by het af- en overschrijven, ja by het gedurig weer af- en overschrijven, zelfs de eeuwen door, öök PRIJS DER ADYERTEHTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. AMILIEBERïCHTEN van 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. die geheel eenige, wondervolle leiding des H. Geestes moeten geven. Zelfs na het uitvinden van de boekdrukkunst had Hy in dat geval de letterzetters, in elk geval hen, die de cor rectie hadden, en die er de laatste hand aan legden, ja aan die allen had Hy, voor en by het afdrukken van de Bijbels, insgelijks deze eenige wonderbare leiding des H. Geestes moe ten schenken. Een zoodanig voortdurend won der te verheerlijken aan allen, die later, die voor en na, aan den Bijbel werkten, behaagde blijkbaar den Heere niet. Hy achtte dit niet noodig en goed. Want ontegenzeggelijk is er, zonder fouten te begaan, by het veelvuldig af- en overschrijven en later bij het drukken, niet gearbeid. Dit immers blijkt uit de vele kleine verschil lende lezingen, die wy in de handschriften der derde, vierde, vijfde en latere eeuwen aantref fen, alsmede uit de vele gedrukte Bybela, waarin ,wy ze dientengevolge ook aantreffen. Gelijk de steenen tafelen, waarop de Heere zelf de wet schreef, zyn ook de oorspronkelijke, eerste handschriften verloren gegaan. Het is Gods wil niet of in het ryk der natuur of in het rijk der genade hetgeen Hy ons geven wil, zoo gesneden en gebonden, zoo zonder eenigen voortdureuden arbeid ons te geven. Regel is, dat .wat Hij ons geven wil en wy noodig hebben, alleen in den weg van inspanning en noesten vlijt wordt verkregen. Aan het origineel mankeert niets, maar het daarin gegevene moet gezocht en door veel- vuldigen arbeid ontdekt en gevonden worden. Hoeveel is er niet door en in de Schepping ge geven, dat eerst nu ontdekt en gevonden wordt. Denkt ten bewijze slechts aan de luchtscheep vaart. Professor Doedes wekte in zyn tijd dan ook ernstig op tot het naarstig zoeken van den oorspronkelyken onder 's Geestes leiding ge schreven Bijbeltekst. Hy geloofde en beweerde, dat het vinden er van tot de mogelijkheden behoorde. Verschillende regelen gaf Z.H.G. dan ook aan die daarby in acht genomen en waar naar gewerkt kon en moest worden. Is dit het doel by de beoefening der tekst critiek dan is ze niet af te keuren, maar wel aan te bevelen. Maar helaas de tekstcritiek is nu jaren aaneen eene afbrekende, inplaats van eene opbouwende, eene critiek die, instêe van het Woord Gods aan te nemen gelijk het zich aan ons aandient, met er aan te twyfelen be gon, met het te toetsen aan de diep verduisterde rede voortging, en voortschreed met hoe langer hoe meer, aan alles wat geschreven is te twijfe len eene critiek, waarbij zeïfg velen niets over hielden, den geheelen Bijbel ten slotte als Woord van God verwerpende. Gelijk de ethischen nü doen, zyn ook de modernen begonnener is daarom reden om te vreezen dat ook hun einde niet veel van dat der modernen zal verschillen. By de opbou wende critiek is en moet het, zooals gezegd is, te doen zyn den oorspronkelyken tekst te zoeken en te vinden. Hoewel het waar is, dat de Heere het niet noodig oordeelde, het oorspronkelijk onder 's Geestes geheel eenige leiding geschrevene, door een voortdurend wonder, volstrekt onge schonden te bewaren, evenwel staat het vast dat Hy, die ons Zyn Woord gegeven heeft, door Zyn voorzienig bestuur, voor die onge schondenheid gansch bijzondere zorg heeft ge dragen. Trouwens dat te doen lag voor de hand, dewijl het 't zaad der wedergeboorte is, en omreden het als richtsnoer van het leven en ook tot opbouwing in het geloof der Zynen tot aan het einde der dagen dienen moet. Daarenboven blijkt het, door dat het, na zoo veelvuldig te zyn af- en overgeschreven en te zyn gedrukt, toch, door wien en van welken codex (oud handschrift) dit af- en overschrij ven ook geschiedde, over de geheele wereld, en na zoovele eeuwen, nog ééne en dezelfde leer ons openbaart en bekend maakt. Waar er verschil wordt gevonden, daar is dat niet in de hoofd- maar in de nevenzaken. Het ver schil gaat meest over namen van menschen en over getallen. Tengevolge van deze bijzondere zorge Gods kunnen wy dan ook van de ongeschondenheid der H. Schrift gewagen. Ook de eenheid volgt en moet volgen, uit de Goddelijke ingeving der H. Schriften. Uit de Goddelijke ingeving van al de H. Schriften, moet ze volgen, wijl het steeds was één en dezelfde Geest. Ieder onbevooroordeeld onderzoeker wordt dan ook door deze eenheid verrast en getroffen. Ze ligt voor de hand, want het is van Mo zes tot Johannes één en dezelfde Geest, die leidde, bekwaamde, bewaarde en onder zyne geheel eenige hoede schrijven deed. De wil van God tot onze verlossing heeft Hy ons ge openbaard, in en door al de Schriften. Dat Hij, de Drieëenige God uit loutere genade door en in Christus ons aanneemt en zalig maakt; wie Hij is en zyn zal voor de verlos ten en wie zij voor Hem behooren te wezen, alsmede, hoe het hun vergaan zal, in het leven hier en hiernamaals, die zich van Hem afkoe ren het is in 'tOude- en in 't Nieuwe Testa ment, in al de eeuwen waarin de H. Schriften geschreven werden, en in weerwil der verschil lende bedeelingen, 't is immer en overal het zelfde, het is één Woord, één weg, één eenigen troost, ééne waarschuwing, één slot, één einde Vreest God en houdt Zyne geboden, want dit betaamt alle menschen, en„Die in Hem gelooft, heeft het eeuwige leven, maar die niet gelooft, is aireede veroordeeld*, 't Is van het begin tot het einde des Woords„Hoort wat de Heere zegt". Verder volgt er uithare genoegzaamheid, omreden er niet aan getwijfeld mag worden of de Goddelijke Autheur zyn werk af en vol komen heeft gemaakt. Den ganschen raad Gods tot onze verlossing heeft Hy ons in en door de H. Schriften ge openbaard alles wat wy noodig hebben te weten tot zaligheid. Daarom is hetWy hebben het profetische woord, dat zeer vast is; en gy doet wel, dat gy daarop acht hebt, als op een licht, schy- nende in eene duistere plaats, totdat de dag aanlichte, en de morgenster opga in uwe harten. Dewijl dit Zyn werk compleet is, hebben wy geene nieuwe openbaringen, die ook onder 's Geestes geheel eenige leiding zullen en moe ten opgeschreven worden, meer te wachten. 't Is miskenning van 'de genoegzaamheid der H. Schriften, wanneer wy, gelijk de Apostolische Broedersdoen, van een voort- durenden en nieuwen Apostolischen tyd, waarin het werk der revelatie wordt voortgezet, bazelen. En het is satanische miskenning van de genoegzaamheid der H. Schriften en satanische bedriegery bijaldien de menschen gelooven, dat zy door doodenbezwering openbaringen van God verkrijgen. Het zijn booze geesten, die soms verschijnen en de misleide menschen van het Woord van God aftrekken. Het spiritisme is leugen van den leugenaar van den beginne. De H. Schrif ten zyn het, die van Mij getuigen, zegt de Heere. Littooij. UIT HET LEVEN. De dag komt al nader en nader, waarop onze geliefde koningin zich aan haar trouwe Zeeuwen zal vertoonen. Oud en jong is er blij

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1