Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland Onder Redactie vanDs. L. fiOUHA, Ds. H. V. LIMAN en Ds. A. LITTOOIJ. 5e Jaargang. Vrijdag 16 Augustus 1907. No. 8. UIT HET WOORD, Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. D. LITTOOIJ Az. De Goddelijke ingeving der Heilige Schrift. 1BDNNEMENTSPBUS per half jaar franco per post 70 cerfk Enkele nummers3 cent. Drukker-Uitgever MIDDELBUKG. DE GRONDSLAGEN ZIJN HECHT. Wie is het, die verdoemt? Christus is het, die gestorven is, ja wat meer is, die ook opgewekt is, die ook te rech terhand Gods is, die ook voor ons bidt. rom. 8 34. Wie zou kunnen veroordeelen, als God, de hoogste Rechter vrijspreekt. Daarmede is het pleit beslist, en ieder zou de zaak als beëin digd kunnen beschouwen. Paulus evenwel acht het nog niet genoeg. Hij wil de hope der geloovigen zoo in veiligheid stellen, dat er voor twijfel geen enkele grond overblijft. Hij heeft de uitverkorenen lief met geheel de liefde van zijne groote ziel, en daarom voorkomt hij elke bedenking, welke eens in 't hart mocht op rijzen, wetende, dat de kerke Christi dan al leen sterk is in den strijd, als zij in de vaste overtuiging staatuit Gods gunst kan geen creatuur mij rukken. Christus is het die gestorven is dit zegt veel. Hij is opgewekt, dit zegt nog meer die ook ter rechterhand Gods zit dit gaat nog verder Die ook voor ons bidt. Wat dunkt u van dese opklimming. Nu komt er licht, helder licht, zoodat wij voor ons denken de zaak rechtvaardigen kunnen. Tusschén God" en de uitverkorenen scheen de zaak hopeloos te staan aan vereeniging was niet te denken. Hij toch is de Heilige, die niets van zijne eischen mag laten vallen, en zij waren niet bij machte Hem deze voldoening te geven. Maar Christus stierf vraag niet hoe dit kon, want wij zullen nooit de wijze daarvan door zien vast staat het echter dat de eeuwige Zoon des Vaders in den dood ging. Welkeen zalig geheim. Hij die het zich geen roof be hoefde te achten Gode evengelijk te zijn, Hij aan wien geen smet, geen vlek kleefde, stierf aan het schandhout des kruises. Om dit te kunnen moest Hij zich vereenigen met ons, die van nature midden in den dood liggen. Huiveringwekkende gedachteDe Zoon van 's Vaders welbehagen wordt de Zoon des men- schen. Onze zonde werd Hem toegerekend Hij droeg onze ongerechtigheden zij waren op Hem gelegd en zoo kwam Hij onder het vonnis des doods. Wie kent niet de geschie denis van zijn lijdenwie zag Hem niet weg zinken in de wateren des doods wie ontroerde niet, als hij een' Jozef van Arimathea en Nikodemus het lichaam van Jezus zag weg dragen naar het graf. Over Hem als den Zoon des Vaders had de dood geene heerschappij, en ook had Hij in zjjne menschelijke natuur nooit iets gedaan, waarom Hij sterven moest, maar wijl Hij als Borg alle goddeloosheid van de gekenden des Heeren op zich genomen had, al hunne misdaden, kleine en groote verbor gene en openbare, kon Hij niet alleen, maar moest Hij sterven en dientengevolge kan God hen nu ook beschouwen als niet straf waardig, want in Hem hebben zy de bezoldi ging der zonde ontvangen. Doch daar blijft het niet bij. Van korten duur is het. De derde morgen brak aande schoone Paaschzon lichtte aan de kimmen het zegel werd verscheurd, de steen wegge- wenteld de Vader zelf heeft den Zoon we der gebracht uit den dood, en Hem doen uit gaan uit het graf. Niet in de diepte kon Hij blijven, want de dood vermocht Hem niet te houden. Des Vrijdags had Christus met een krachtige stem geroepenHet is volbracht, maar de Vader had gezwegen en zoolang Hy zweeg, bleef de vraag open of de Rechter der gansche aarde bevredigd was by de opstanding echter werd de plechtige stilte ver broken, en duidelijker dat het met hoorbare stem geschieden kon, luidt de bekrachtiging: het is zoo, het is waarlijk zoo. Ja, wat meer is Die ook opgewekt is. Wat ligt hier niet in. De Christus is van onder den vloek weder te voorschijn getreden, en beschouw Hem vrij is er iets van de zonde aan Hem blyven kleven kunt ge nog iets van de goddeloosheid, welke zich aan Hem gehecht had, bespeuren, of staat Hy daar niet veeleer als het onbe- straffelyke en onbevlekte Lam. Fier en frank mag Hy het hoofd opheffen voor zijn God, die ofschoon de hemelen niet zuiver zyn in zijne oogen, geen de minste onreinheid in Hem vindt. Wel was Hy met de misdadigers ge rekend, maar al het smartelijke, al het ver achtelijke is onherroepelijk voorbij. Neen het verwondere ons niet, dat de Apostel zoo hoog jubelt, als Hy denkt aan den Paasch- morgen, want in de opstanding van Christus ligt zulk eene kostbare weldaad. Mag ik het met een voorbeeld duidelijk maken. Het ge beurde my eens, dat iemand met mij sprak, die wegens diefstal enkele jaren in den kerker doorgebracht had. Hy vertelde, dat hy in de gevangenis tot God bekeerd was. Maar nog altyd bleven de gevolgen van zyn vroeger leven hem kwellen. Hy had de straf geboet, aan de burgerlijke wet had hy genoeg ge daan niemand had iets meer van hem te eischen edoch zijne medeburgers vertrouwden hem niet meer. Ieder vermeed hem, en wilde niets met hem te doen hebben. Dat laat zich verstaan, zegt ge, en ik ben het met u eens, maar denk dan ook eens even na. Is het zoo ook niet met den geloovige Deze is immers in den Borg gestraft, met Hem is hy in den kerker des doods en des grafs geweest en zoo doende moge hij vry zÜn van 3e schuld, maar is hij daarmede ook niet voor altijd der ver achting prys gegeven. En wat baat vrijheid zonder eere Niemand kwelle zyne ziel noode- loos. Op den derden morgen trad onze Heiland te voorschijn in zyne smettelooze heiligheid, in zyne ongeschonden gerechtigheid, en daar aan hebben zy deel, het is de hunne. Zoo schoon geteekend is het in het visioen by Zacharias. Jozua's vuile kleederen worden ver wijderd, en inplaats daarvan worden hem reine, zuivere aangetrokken. Als het anders was, zou Christus niet toe gelaten zyn tot het Paleis des Vaders, maar nu is Hem gegeven alle macht in den hemel en op de aarde. Eens verguisd, thans verhoogd, eens met smaad overladen, thans deel hebbend aan alle heerlijkheid eens ver van het huis des Vaders, thans toegelaten tot 's Heeren on- middelyke nabijheid, en in die toelating zyn zy mede toegelaten, en wie zou dus beweren durven, dat er nog iets schandelijks aan hen kleeft. Doch nu wat is er Christus op den troon des Vaders, doch is Christus in het mid denpunt der hoogste heerlijkheid, in de open baring zyner Majesteit o ik versta u ge wilt zeggeninstede van te vervroolyken, kan het ons doen duizelen. Hebt gij reeds ge zien, wat er op volgtDie ook voor ons bidt Dit verspreidt zulk een vriendelijk licht, en stemt het hart tot kalmte. Ik weet het ook wel, er is dikwerf zulk een machtig onder scheid tusschen wat wy in Christus hebben en wat wy in ons gevoel zyD, en vandaar is het hoogst moeielyk voor ons geloof ons op te heffen tot de hoogte, waarop de Apostel staat, maar ik weet ook, dat er ryke troost ligt in het beeldChristus aan de rechterhand Gods bidt voor ons. Onze consciëntie klaagt ons aan, dat wy tegen alle geboden zwaarlijk ge zondigd hebben, ons twijfelzuchtig hart fluis tert: gij zult nog wel eens in de handen der vijanden omkomen hef o christen uw oog omhoog, vertoef daar in heilige verwondering, want de hoogste macht en de teederste liefde PRIJS DER 1DVERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. hebben zich vereenigd tob hun behoud. Chris tus bidt: dus zal uw geloof niet ophouden; Hy bidt: dus zal de vyand tegen u niets ver mogen Hy bidtdus zyt gij achter dit schild voor alles veilig. Bouma. VARIA, Gelyk ik reeds deed uitkomen zal op Ethisch standpunt de een voor woord van God in de Schriften houden wat voor den ander louter woord van menschen is. Wat nu eigenlijk geloofd moet worden, waarop wy ons kunnen en moeten verlaten, is op dit stand punt niet met zekerheid te zeggen. In stryd met de Ethischen, die zeggen, zeide ik in de zevende stelling, dat wy niet voraus- setzunglos, d. w. z. zonder van voren iets vast te stellen, zonder aan te nemen dus dat de Schriften het woord van God zyn maar dat wy het Woord, ons door en in de H. Schrift ge geven, mogen, kunnen en moeten gaan beoor- deelen. In plaats van te beginnen met het te toetsen aan ons verstand, ja al is dit door den H. Geest verlicht, en alzoo uit te maken wat in de Schriften al of niet woord van God is, moeten, zeggen wy Gereformeerden, het aan nemen, gelyk het zichzelf aan ons aandient. Het nu dient zich aan ons aan, de Schriften namelijk in zyn gehèel genomen, als het Woord van God. Het luidt: „Al de Schrift is van God ingegeven". Geheel dienovereenkomstig wordt dan ook geloof in de Schriften van een ieder geëischt. Niet door één, maar door twee boven natuurlijke werken Gods, ontvingen de men- schenkinderen het onwaardeerbare geschenk hun in de Heilige Schriften gegeven. Wy ont vingen het èn door de Revelatiegeschonken aan, èn door de Inspiratie van de mannen Gods, die de Bijbelboeken schreven. En het is tengevolge van het tweede won der Gods, dat wy in de oorspronkelijke ge schriften het volstrekt onfeilbare Woord Gods ontvingen. Wy kunnen niet alleen de Reve latie, de Openbaring, maar ook de Inspiratie, de Ingeving van al het oorspronkelijk in de Heilige Schriften geschrevene, een wonder Gods heeten. Immers, zooals reeds gezegd werd, is, sinds den val in zonde, alle menschenwerk, zelfs van de allerheiligsten, onvolmaakt en vol gebrek. Zij kunnen niet leveren, hetgeen waaraan wy behoefte hebben en waarop wy, als op een onfeilbaar Woord van God afkun nen gaan en ons verlaten, in den tyd en voor de eeuwigheid, dat kan alleen Hy, die Zelf Onfeilbaar is. Daarom eischt dan ook hetgeen ons in dezen noodig is, gelijk ook reeds gezegd is, wyl onvoorwaardelijk geloof in de Schriften ons geboden wordt, deze geheel eenige, wonder volle, aanbiddelijke werkzaamheid des Heiligen Geestes. Met heilige, diepe erkentenis des har ten mogen wy dan ook wel stilstaan by dit onmisbare, zegenrijke werk van God den Hei ligen Geest, ons inzonderheid mede gedeeld, bij 2 Timotheus 3 16 en 2 Petrus 1 21. De woorden van den Heiligen Geest gedreven* zien, gelooven wy met onze randteekenaren en vele anderen, ook op het werk des schryvens, dus ook op het spreken door en in de Heilige Geschriften. Gedachtig aan de woorden van den Dichter Des Heeren werken zyn zeer groot, wie ooit daarin zyn lust genoot, doorzoekt die ijverig en bestendig, willen wy dit wonderbare werk des Heiligen Geestes, neen, niet doorgronden, want dat kunnen wy niet, maar wèl wat nader beschouwen. Op de vraag waarin het bestond, gaan wy eenig antwoord geven. Ten 9e. Het wezen dezer geheel eenige inspiratie bestond in de eerste plaats in het van God den Heiligen Geest ontvangen gebod en in den heiligen aandrang om te schrijven, voorts in de bijzondere leiding by het onderzoek van wat Hy wilde dat zy schrijven zouden, en öök in de gansch aparte ingeving, besturing en bewaring voor het begaan van fouten by het schrijven, die tengevolge hadden, dat zy schre ven hetgeen de Heilige Geest wilde, dat zy schrijven zoudendeze nu was alzöö, dat zy geen woord, ja geen letter verkeerd, te veel of te weinig geschreven hebben. Waar het enkelvoud moest wezen, zooals by Galaten 3 16, waar het op ééne letter aan kwam, schreven zy geen meervoud. Wy ge looven daarom niet slechts in eene zakelijke of woordelijke, maar zelfs in eene letterlijke in geving der H. Schrift. In den dienst en het werk des schryvens ge bruikte de H. Geest de schrijvers evenwel zóó, dat hun eigen aanleg, hun stijl en taal niet op non-activiteit werden gesteld, maar in den dienst des schryvens werden gebruikt. Vandaar dan ook, dat de uiteenloopende aanleg, het verschil in stijl en taal uitkomen in hunne geschriften. Wat de wijze aangaat, waarop de Heere hen in het werk, in het gewichtvolle werk des schryvens gebruikte, deze was niet dynamisch dat is niet slechts door inwendige levende kracht en door de verlichting, die ook een Da Costa en andere vromen ontvingen, werden de schrij vers geleid, zooals de Ethischen wel zeggen en schrijven, maar gelyk herhaaldelijk gezegd is, met eene geheel eenige verlichting en leiding werden zy begiftigd. Evenmin kunnen wy zeg gen dat zy mechanischd. i. werktuigkunstig, plaats had. Gelyk een bloot werktuig, dat geen leven, geen begrip noch verstand heeft, heeft de Heilige Geest de schrijvers in dezen zoo heerlijken arbeid niet gebruikt hetgeen door de natuurlijke geboorte en door de zaligma kende genade Gods was verkregen, stelde de H. Geest niet op non-activiteit, niet buiten wer- kelyken dienst, zoodat zy als bloote pennen des Heiligen Geestes waren, en dus niet onderzoch ten, overdachten, inleefden en niet in de hun eigen taal en stijl schreven, hetgeen door hen geschreven is. Zooals leerlingen opschrijven alles wat alleen de leermeester gedacht en onder zocht heeft en hun voorzegt, alzoo heeft dit werk des schryvens niet plaats gehad. Ware het zoo mechanisch, zoo bloot werktuigelijk geschied, dan moesten ook allen dezelfde taal en styl hebben, namelijk, die van Hem, die dicteerde, dat is in casu van den H. Geest. Neen, gelyk de ziellooze steenen waarop de zedelijke wet is geschreven en de ezelin van Bileam sprak, zyn de schrijvers niet gebruikt. Ook niet als Bileam, die uitspreken moest, wat hy eigenlijk niet wilde zeggen, schreven zy. Organischdat wil zeggen met hetgeen hun eigen was en bleef, zijn deze heilige mannen Gods opgenomen in dit eenige, gewichtvolle werk des schryvens. De Heere ontnam hun niets van hetgeen Hy hun door Schepping en Herschepping had gegeven, maar Hy gaf hun daarenboven een ingeving, besturing en leiding die buitengewoon en eenig was. Tengevolge, van dit geheel eenig, van God den H. Geest uitgaand werk, is en heet Hij de Autheur der H. Schriften en is al het geschre vene voor ons Woord van God, en luidt het: Hoort wat de Geest tot de Gemeente zegt. 't Is waar dat onze ouden vaak zeiden, dat zy waren „de pennen des H. Geestes". Doch dit was zoo, wanneer daarmee, gelijk voor de hand ligt, bedoeld werd de persoonlijke, zelfbewuste en redelijke pennen des Heiligen Geestes. Want ook, onder 's Geestes leiding onderzochten en overdachten zy wat zy schreven, zooals Lucas in zyn Evangelie, hoofdstuk 1 14 ons leert. „De schrijvers moeten wegvallen", schreef

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1