Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Ds. L. BOÜBA, Ds. R. W. LIMAN en Os. A. LITTOOIJ. 5e Jaargang. Vrijdag 9 Augustus 1907. No. 7. UIT HET WOORD» Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEMENTSPRIJS Drakker-Dilgever A. D. LITTOOIJ Az. PRIJS DER AD YERTENTIEN De Goddelijke ingeving der Heilige Sclirift. Zeenvsch per half jaar franco per post .70 cent. Enkele nummers3 cent. MIDDELBURG. van 15 regels 80 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 5 regels 50 eent, iedere regel meer 10 cent. GEEN GROND TOT BESCHULDIGING. Wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkorenen Gods God is het, die rechtvaardig maakt. Rom. 8 33. B\j uitverkorenen denken wij aan hen, wier namen vóór de grondlegging der wereld ge schreven zijn in het Boek des levens. De Heere heeft hen in zijne beide handpalmen gegra veerd daarom zijn ze van eeuwigheid tot eeuwigheid veilig. „Die Hij te voren verordi neerd heeft, deze heeft Hij ook geroepen, en die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij ook ge rechtvaardigd, en die Hij gerechtvaardigd heeft, deze heeft Hij ook verheerlijkt". Paulus denkt aan hen deze velen staan als voor zijn oog in welk een heerlijk licht ziet hij hen; hoog zijn zij bevoorrecht en zijn hart wordt vol, en wat in zijn binnenste zich verdringt, roept hij uit: «wie zal beschuldiging inbrengen tegen de uitverkoornen Gods?" De Apostel bedoelt nietdeze uitverkoornen zijn vlekkeloos rein in zich zelf; er is niets verkeerds aan of in hen te vinden, zij zijn vol komen en zonder eenig gebrek, want de Heilige Schrift leert dit wel anders «wij struikelen allen in vele"«indien wij zeggen, dat wij geene zonde hebben, zoo verleiden wjj ons zelf, en de waarheid is niet in ons." Ja, dit kan de Apostel niet bedoelen, want op deze wijze zou hij met zich zelf in strijd komen. In het vorige Cap. toch heeft hij zoo bitter geklaagd over de zonde, die in hem was, over de wet, welke hij in zijne leden vond, tengevolge waar van hij deed, wat hij niet wilde, en de slotsom was dat, als hij het goede wilde, het kwade hem bijlag. Neen dit is het niet, maarwie kan, wie durft, wie zal hen voor de vierschaar dagen wegens bedreven misdaden en hen aanklagen in de verwachting, dat hij gehoor zal vinden en een veroordeelend vonnis uitlokken. En als ge dit nu indenkt, hoe stout klinkt deze uit daging u dan te gemoet. Het staat er zoo on bepaald, er is nergens eene beperking te ont dekken. Is dit niet stout? Blijf er eeD9 bjj. Geene enkele zonde sluit hij uit. Welk een veld opent zich hier. Toegestemd moet immers uitverkoornen hebben zich soms zelfs na hunne roeping aan zware misdaden schuldig gemaakt. Wie herinnert zich niet een David, op wiens register echtbreuk en moord met zwarte letters geschreven staan een Petrus' die, ofschoon hij zoo ernstig gewaarschuwd was, niettemin zijn Heiland driemalen verloochend heeft. Doch ik behoef geen namen meer te noemengij kent de treurige vlekken op 't leven van de heiligen van den O. en N. Dag, en daarbij a^e &e~ roepen uitverkorenen willen zelf zich gaarne begeven op de plaats der overtreders, en belijden, dat zjj gedaan hebben, wat afkeurenswaardig is. Nochtans wie heeft den moed om hen wegens deze afwijkingen te beschuldigen? Bovendien hoe groot is de schare, door God gekend, en nu staat er nietwie kan tegen dezen of genen, maar wie kan tegen de uit verkorenen tegen één of twee of allen eenige beschuldiging inbrengen en onder hen scholen toch te allen tijde groote zondaren. Paulus weet dit. Niettemin hij deinst er niet voor terug om het ten aanhoore van hemel en aarde, van Engelen en duivelen uit te roepen waar is iemand, hij kome hij trede te voor schijn, en diene zijne aanklacht in. Wie durft, toone zich. Maar gaat dit niet al te ver? Lijdt de Apostel ook aan opwinding of ingebeelde vroomheid, welke hem belet om zich zelf te beheerschen of de werkelijkheid te zien? Heeft hij in't ge heel niets vernomen van de machten, welke tegen de christenen in 't krijt treden, en hen voor allerlei vierschaar dagen Hoe, zou Paulus het niet weten Ontgaan is het hem niet, welke aanklacht zijne broederen naar het vleesch tegen hen in dienden. Deze oordeelden, dat het afvalligen van God waren, ver werpers van Zijne wet, ver achters van Sion. In hun oog was het eene secte, maar die gelukkig weinig ingang vond, en overal op tegenspraak stuitte. Niemand echter verontruste zich hierover. Paulus weet er alles vanmenigmaal heeft hij het zelf uit gesproken en zoo ernstig meende hij het, dat hij er door gevangenis en zwaard kracht aan wilde bijzetten. Ook de Heidenen hadden hunne grieven. Met wantrouwen werden de christenen bespied, en wijl zij geen beelden hadden in de plaatsen van hun' eeredienst, beschouwden de wijzen dezer wereld hen als atheïsten. Godverzaking, ziedaar wat hun ten laste gelegd werd. Aller wegen begon die meening veld te winnen, en lang duren zou het niet meer, of men zou hen veroordeelen als schadelijk voor de maatschappij en een pest voor het gemeene best. Men achtte hen gevaarlijk voor de rust van den staat en hen te laten leven was verraad aan het alge- meene welzijn. Er zijn nog meer, die iets in te brengen hebben. Met hoeveel majesteit heeft de wet het uitgesproken: «Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al wat geschreven staat". En de uitverkorenen zijn er niet in gebleven. In dezen zelfden brief heeft de Apostel net glashelder aangetoond, en aan het slot van zijn redebeleid het vonnis geveldde gansche wereld is ver doemelijk voor God. En gij weetdie wet is de uitspraak van Hem, die niet liegen kan nooit heeft Hij iets gesproken, dat Hij niet besten digen zal. Ontzettende aanklagerIeder hunner is 10,000 talenten schuldig, terwijl niemand hunner een enkelen penning ter betaling heeft. Doch wjj gaan niet verderwant waar zou den wij eindigen, als wfj in geregelde orde de aanklachten wilden verhalen, welke tegen de uitverkorenen ingebracht worden?Desniettemin in 't midden van al die beschuldigingen klinkt fier de taal der uitdaging; wie zal beschuldi ging inbrengen Weet ge, wat de groote vraag is: niet of vele beschuldigingen u naar 't hoofd geslingerd worden of vele aanklagers tegen u optreden, maar wat de rechtvaardige Richter over u oor deelt. Zou Paulus het met het oog op dien God durven herhalen Hij is de vlekkeloos Heilige, in wiens oog de hemelen zelfs niet zuiver zijn. Zoodoende kan hjj geen enkele vlek in zjjn schepsel dulden. Hjj moet u verdoemen, tenzjj gjj met eene volmaakte gerechtigheid of heilig heid voor Hem verschijnen kunt. Daar gaat niets af. Met iets gedeelds kunt gij voor Hem niet bestaan. Als de Apostel nu gezegd had: ik doe al wat in mijn vermogen is, meer kan ik toch niet, en hoewel ik veel tekort kom, zoo hoop ik, God zal daaraan om Jezus' wil niet gedenken, dan zouden wij genoegzamen grond hebben aan de waarheid van deze uitspraak te mogen twijfelen. Zoo spreken velen wel, maar zij kennen den levenden God nietzij hebben Hem nog niet gezien in zjjne onkreuk bare rechtvaardigheid, zij dragen hunne men- schelijke voorstellingen op God over en dringen dus niet door tot Hem, die geducht is in den raad zijner heiligen. Maar zoo is het hier niet. Met den waren God houdt Paulus, houden alle geroepenen rekening. Zij leerden Hem eerbiedigen, en van daar dat z\j er van afgezien hebben om door eigen machtinspanning ten hemel op tè klim men, vandaar dat zij al hunne gerechtigheden met afkeer van zich geworpen hebben, gelijk men een bedorven, een door en door bevlekt kleed van zich werpt. Het werd hun zoo duide lijk, dat zij zelf geen draad tot hunne zaligheid toebrengen konden, en zjj zijn voor 't aange zicht des Heeren verschenen met de bekentenis: wij zijn eeuwige straf waardig, en wij zullen nooit bjj machte zijn iets voor u te doen. Yan hunne zjjde stond het gansch hopeloos. En wat heeft God gedaan? Heeft Hjj hen schuldig verklaard. Neen, en nogmaals neen. God is het, die rechtvaardig maakt. De Heilige, de Rechtvaardige, de Alwetende, de Richter der gansche aarde rekent hen niet schuldig; voor Hem gaan ze vrjj uit. Bjj zulk eene uit spraak verstomt de helaanbidden de Engelen en wie onder de menschen durft nu nog tegen hen op te treden? Wie kan dit vonnis ver nietigen? Duizenden mogen de gerichtszaal binnenstormen en roepenzjj zijn schuldig zij mogen aanklacht op aanklacht stapelen de hoogste Rechter heeft gesproken en daar blijft het bij. Behoort gjj onder deze uitver korenen Bouma. VARIA, 'tls de vierde stelling, die ik de verledene week aan het slot van mijn artikel liet af drukken en ik vang dit artikel aan met haar nog wat nader toe te lichten. Wanneer niet geloofd wordt, zeide ik, aan de Goddelijke in geving der Heilige Schriften daaraan ge- looven de Ethischen niet hebben wij geen waarborg dat juist is weergegeven hetgeen de Heere den schrijvers dezer Schriften heeft ge openbaard sterker nog, dan ligt het zelfs voor de hand dat deze bovennatuurlijke waarheden en gebeurtenissen niet juist zijn weergegeven. Dat de Heilige Schriften ons bovennatuurlijke waarheden en gebeurtenissen mededeelen, er kennen en beljjden de Ethischen zoowel als de Gereformeerden en dat zeggen ons ook op menige bladzijde de Heilige Schriften zelve. Bijvoorbeeld in I Cor. 2 7, waar het luidt: «Maarwij sprekende wijsheid Gods, bestaande in verborgenheid, die bedekt was, welke God te voren verordend heeft tot heerlijkheid van ons, eer de wereld was"; alsmede in ICor. 2:9 „Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord, en in het hart des menschen niet is opgeklommen heeft God be reid" in 2 10 luidt het: „God heeft het ons geopenbaard." Namelijk wat Hjj te voren, d.i. van eeuwigheid, in den raad des vredes, door het verbond der verlossing, van Vader en Zoon, „verordend heeft", en wat Hjj bereid heeft en geven zal, dien die Hem liefhebben. Dien die Hem liefhebben, heeft Hij het èn voorwerpelijk èn onderwerpelijk, d.i. in de H. Schrift en in het hart geopenbaard. De verborgenheden, de heilgeheimen Gods worden „de dingen", die in de H. Schrift ge openbaard zjjn, daarom van ouds geheeten. Door persoonlijke verschijning, door eigene, mondelijke mededeeling begon dan ook God de Heere, ze te openbarenen wel dadelijk na den val, zoodra er dus behoefte aan was, ja nog in het paradijs. Deze verborgenheid der zaliging, tot „heerlijkheid van ons" doem- en vloekwaardige zondaren, begon Hij-zelf aan de gevallenen mede te deelen. Hij, Dien zij gekend hadden, deelde het, dunkt mij, om wijze en heilige reden allereerst, door van mond tot mond met hen te spreken, mede. Het was zoo ongedacht, zoo onnagaanbaar en ondoorgron delijk, dat H\j dit noodig keurde. Het overtrof toch ver, zeer ver alles wat door en in de gansche Schepping, in hemel en aarde dus, was geopenbaard. Het begrip zelfs van de niet-gevallen Engelen ging het ver te boven, zij waren daarom begeerig het in te 2ien. Dat het dus onnagaanbaar ver boven de ljjn van alle menschelijk denken lag en dus tot de heilgeheimen,de verborgenheden Gods behoorde, is onwedersprekelijk. Doch onwedersprekelijk is ook, dat, zonder de geheel eenige leiding des Heiligen Geestes, deze alle begrip en ver stand te bovengaande dingen niet juist kunnen opgeschreven en weergegeven worden. Dit kan nog onmogelijker dan dat een schoolknaap een hem voorgezegde, ingewikkelde, wiskundige som, zonder verdere hulp, volkomen juist kan ter neder schrijven. Hetgeen tot onze verlossing, ja, tot onze heerlijkheid verordend was, eer de wereld was, wilde Hij ons in geschrifte openbaren. Daarom is het „Gelooft de Schriften". Maar, zooals bleek, niet gelijk bij de aller eerste bekendmaking wilde Hij alles van mond tot mond mededeelen. Het geschiedde, gelijk het gezegd wordt in Hebreen 1:1, waar wij lezen „God, voortijds veelmaal en op velerlei wijze, tot de vaderen gesproken hebbende door de profeten, heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon". Op velerlei wijze gaf Hij de geheele boven natuurlijke openbaring, den ganschen weg des heils. Hij deed het immers ook door engelen, door droomen, door gezichten, door Urim en Thummim enz. De Revelatiede Openbaring, eischt de Inspi ratie, de Goddelijke ingeving, sprak ik als vijfde stelling uit. Ze eischt de Inspiratie, omdat, zooals gezegd is, zonder de geheel eenige leiding van den Heiligen Geest alle menschenwerk, ook dat der allerheiligsten, gebrekkig, onvolkomen, ja van verkeerdheden overvloeiende is, en het is in ieder opzicht en met het oog op alle heiligen „Het willen is wel bij mij, maar het goede te doen vind ik niet." Ze eischt de Goddelijke ingeving, omdat de Heere, althans in de oorspronkelijke geschriften, de openbaring van den weg des heils ons gewis geven wilde, zooals deze is en wij ze weten moeten en behoeven. Ze eischt ze, omdat Hij den schrijvers gebood „Schrijf dit in een boek", dit, wat Hij hun openbaarde, en dat konden zij niet, zonder de geheel eenige ingeving des Heiligen Geestes. Ze eischt deze Ingeving, omdat Hij wil dat wij in de Heilige Schriften gelooven zullen, als in het Woord Gods. Ze eischt ze, omdat de H. Schriften ons moeten wijsmaken tot zaligheid, en ze in alles ons tot onderwijzing, tot richtsnoer en maat staf moeten wezen. Dat nu kan alleen als de Schriften woord van God voor ons zijn. De Goddelijke ingeving ligt in het geven der Goddelijke openbaring als opgesloten en moet er mitsdien uit en op volgen. De Ethischen moeten dit tegenspreken, wijl zij in dé Goddelijke ingeving niet gelooven. Op Ethisch standpunt moeten de dienaren des Woords, ja eigenlijk moeten, vooral in een kring of in een land waar geen dienaren Gods zijn, de beminnaars van, de behoeftigen aan het waarachtige woord Gods, aan het Woord van Hem, dien zjj zoeken,zeiven uitmaken wat eigen lijk het Woord Gods is en er toebehoort, wat het Woord is, waarop zij en waarop een iegelijk zich in het leven en sterven kunnen verlaten. Hetgeen waartoe het Ethisch standpunt on tegenzeggelijk leidt, is het subjectivisme, in deze allerhoogste aangelegenheid, ten top ge voerd. Het is het subject zelve in de zaken des heils zulk eene plaats geven, dat het ons zeg gen moet, waarop wij ons verlaten kunnen in den tijd en voor de eeuwigheid. Tot de nadere toelichting van deze stelling behoort, dat de Ethische woordvoerders zeggen, dat de Heilige Geest op het gebed, in de waar heid, door God in den Bijbel gegeven, inleidt

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1