Het. erfrecht onder het Oude Testament.
Eli Samuel.
hunne gebeden tot de zon, wijl ze in haar zien
de representant van het goddelijk licht.
Ook schijnen ze een bijzondere dogmatiek
gehad te hebben, althans men moest bij de
intrede in de orde zweren de leer onvervalscht
over te leveren en de boeken te bewaren.
In „de geschriften des vredes" zochten ze
wat tot nut van lichaam en ziel dientvooral
stelden ze een bijzonder onderzoek in naar de
heelkracht der kruiden en de eigenschappen
der steenen. Gezondheid werd bij hen hoog
gewaardeerd. Ook deden ze aan bezwering van
booze geesten.
Veel lieten ze zich voorstaan op hun profe
tische gavedoor Schriftstudie en reiniging ont
vingen ze het charisma van in de toekomst te
lezen. Volgens Josephus moeten ze daarin zelden
hebben mis getast. Sterke staaltjes worden
door hem medegedeeld.
Ben nog vreemder element is hun dualisti
sche anthropologie. De mensch bezit in een
vergankelijk lichaam een onsterfelijke ziel. Deze
ziel is oorspronkelijk een aetherisch wezen,
maar dat door zinnelijke liefde gevallen is en
nu in het lichaam als in een kerker vertoeft.
Na ontbinding keert ze weer naar haar vorige
regionen met vreugde terug.
De goede zielen genieten een leven aan gene
zijde van den Oceaan, waar zachte zefirs waaien.
De booze ziel gaat naar een killen, duisteren
hoek vol eindelooze smart.
Laman.
IV. (Slot.)
Hoe samengestelder het leven wordt hoe in
gewikkelder de wetten zijn. Geef een niet ge
studeerd man in handen „Nauta, het Wetboek
voor iedereen". Daar vindt hij een groote ver
zameling van wetten, heel nauwkeurig bepalend
wat elk Nederlander moet doen en laten.
Maar zij zijn voor hem bijna niet te verstaan.
De taal is wetmatig, afgemeten en stroef. De
eene wet verwijst naar de andere. En zelfs wie
gestudeerd heeft zal niet voor zijn genot in zoo'n
wetboek zich thuiswerken. Alleen de rechts
geleerden verstaan al deze wetten. En ook
onder hen is nog wel een of ander waarvan
Horatius zong dat „'tsub judice lis est", wjj
zouden zeggen, waarover het de geleerden niet
eens zijn.
Natuurlijk kan het Oude Testament ons geen
schema van recht geven dat voor ons meer
samengesteld volksleven volkomen geschikt is.
Men behoeft slechts weinig van Israels leven
te weten om dit te verstaan. In Kanaau ge
komen, had ieder zijn eigen grondbezit, en leefde
ieder om te zorgen voor het dagelijksch brood.
Een Israëliet had zijn grond, zijn knechten,
zijn huis, zijn ossen en ezelen, zijn gereedschap
pen, zijn koren en most meestal in overvloed.
Maar van een kapitaal aan geld, van effecten
en waarden aan papier was geen sprake. Men
woog het goud en zilver reeds tijdens Abraham.
Vandaar dat het goed ook lang zoo gemakke
lijk niet kon ontvreemd worden. Wat kon een
vader aan den grond doen Die bleef vanzelf
aan zijn plaats, want de verkoop was zeer
moeilijk en altijd slechts tijdelijk.
De opbrengst werd tot levensonderhoud be
steed en het werkelijke bezit bleef wat het was.
Daardoor kon ook aan den vader meer vrij
heid verleend worden.
Daar kwam nog een ander element bij. Israel
was een volk met ééne godsdienstige overtui
ging. Niet altoos werd Jehovah's wet in eere
zonden. En dezen brief geopend hebbende,
las hij tot zijn groote verbazing, en tot zijne
teleurstelling tevens, dat uit de tweehonderd
zeven sollicitanten ook hij benoemd was tot
Politieagent te Hoogstad. Hy moest derhalve
zich op een bepaalden datum vervoegen aan
het Commissariaat en zich aan een keuring
door twee doctoren onderwerpen.
Berend koi* zijne oogen nauwelijks gelooven
hij las en herlas de brief nog eens, en nog
eensmaar het stond er duidelijk inhij werd
opgeroepen.
Hjj deelde nu ook heel deze geschiedenis
aan zjjn broer mee, en deze meende ook,
evenals Berend's vrouw, dat hij in 't geheel
niet geschikt was voor politieagent.
„Och", zeide Berend, „geschiktheid zou ik
%t' misschien nog wel voor hebben, maar ik heb
er in 't geheel geen lust in. Het is zoo'n slaaf
achtig leven. In een oogenblikkelijke opwel
ling heb ik gesolliciteerd, zonder er goed over
na te denken. Daarenboven is er ook de Zondag
aan verbonden. Voor meer dan ééne betrek
king heb ik om die reden al bedankt. En nu
zou ik deze aanvaarden Neen, dat doe ik niet."
„Wat dit laatste betreft, namelijk de ver
bondenheid op Zondag, zou, dunkt my, geen
bezwaar zijn", hernam zijn broer. „De veilig
heid voor de burgerij moet zoowel op Zondag
als in de week gewaarborgd worden en daarom
gehouden, toch erkende ieder als 't er op aan
kwam Gods recht om te beschikken over het
volksleven. In 't burgerlijke wierp dit een dam
op tegen allerlei kwaad. Men mocht offeren aan
andere goden, met naijver op de Heidensche
volken zien, toch bleef het burgerlijke leven
zich houden aan Jehovah's voorschrift. En de
goederen bleven in dezelfde geslachten.
Er kon ook van verkoop om nog een andere
reden geen sprake zijn. De handel was ruil
handel, en ging door de handen der Kanaanieten
wier gemeenschap uitdrukkelijk door den Heere
verboden was. By alle vermenging waarover
telkens moet geklaagd worden, blyft de Israëliet
toch altijd trotsch op zyn afkomst. En er was
een klove diep en breed genoeg om in burger
lijke zaken het goed geheel en onverminderd
den nakomelingen over te geven.
Eindelijk de zonde in Israel droeg een geheel
ander karakter dan in onze maatschappij, vooral
vóór den tyd der Koningen. Niet alsof zy
minder schuldig zou gesteld hebben, minder in
strijd zou geweest zyn met Gods wet. In dat
opzicht is alle zonde geljjk. Wy bedoelen ge
heel iets anders. Op het platteland zyn de
menschen van nature boos, en boos zyn ze ook
in steden als Amsterdam en Londen. Toch
neemt het kwaad in die wereldsteden een veel
verfijnder en daarom gemeener vorm aan. Daar
vindt ge geraffineerde booswichten, die booze
stukken uitvoeren waarin al het genie wat God
den mensch gaf in verkeerde richting is ont
wikkeld. Soms wekken zulke schurkenstreken in
hooge mate uwe bewondering.
Op die lyn ligt nu ook wat wy zeiden van
het onderscheid tusschen de zonden van Israel
en die van het tegenwoordige leven. De zonde
was niet zoo gestoken in een geniaal kleed,
kwam niet voor in zoo verfijnden en daarom
zoo gemeenen vorm. Dientengevolge was de
erfenis der kinderen in 't algemeen beter aan
den vader toevertrouwd dan onder ons. Zoolang
de natuurlijke liefde tot zyn kroost leeft, is
niemand beter bewaarder van der kinderen goed
dan de vader. En komt hy, buiten zjjn schuld,
in armoede, van wie kan hy nader iets ont
vangen, is het dan niet het zyne waarvan hy
nooddruft neemt?
Ten slotte het leven in Israel was aangelegd
op een hooger doel, n.l. om den Israëliet te
leiden tot de wetenschap Jehovah is uw erf
deel. Hier was 't dagelijksch brood voldoende,
als de Heere tegelijk maar hun deel was. De
richting van ons volksleven ontwikkelt zich
geheel anders en bij "ver de meesten is de ge
dachte des harten „geef mij aardsche schatten,
en wat bekommer ik my dan verder om den
Heere". Het stoffelijke is alles, het geestelijke
telt niet mee. Vandaar een veronachtzamen van
de geestelijke schatten die de ouders nalaten.
Want de genade is geen erfgoed. Maar 't is
toch een groote gunste Gods, zoo wy uit God
vruchtige ouders geboren zyn, zoo wy een
waarlijk Christelijke opvoeding genoten, zoo wy
deugdelijk .onderwijs ontvingeren goed voor
bereid werden voor onze levenstaak. Uit de
ouderlijke woning brengt menig kind ryke
schatten" mêe.
En naarmate wjj dat goed waardeeren, zullen
wij meer met gelatenheid de beschikking over
aardsche goederen den'ouderen overlaten. Want
al hebben de stoffelijke dingen hun waarde, de
christen zief toch hooger en zoekt vooral de
dingen die boven zyn,
In onzen materialistischen tijd schijnt alleen
waarde te hebben wat de mensehen wegen en
meten kunnen. Het onzichtbare, 't geestelijke,
zou ik daarvan geen bezwaar maken. Maar ik
zou de gedachte niet kunnen verdragen, dat
ik er was, om met allerlei soort menschen, en
gewoonlijk met menschen van het minste soort
gedurig in aanraking te komen. My dunkt,
Berenddat zou u ook wat tegenvallen".
„Ik geloof het ook", zeide Berend. „Maar
in elk geval moet ik nu maar weer terug-
keeren naar Hoogstad. Wellicht word ik wel
afgekeurd, en dan ben ik met eere van de
zaak af. Eu zoo niet, dan kan ik altijd nog
bedanken".
Na een verblijf van slechts twee dagen
keerde Berend weer naar Hoogstad terug, en
begaf zich den dag na zijn thuiskomst naar
het Commissariaat van Politie, waar hy werd
goedgekeurd, en hem aangezegd werd, dat hem
binnen een paar dagen zijne officieele aan
stelling zou ter hand gesteld worden en hjj
dan den eersten der volgende maand in functie
moest treden.
Berend zeide niets en keerde huiswaarts
Onder al de menigvuldige zorgen zjjns levens
was hjj nog nooit zoo bezwaard geweest als
nu, nu hy door deze boodschap van zjjne zor
gen ontheven had kunnen worden.
En toen een paar dagen later de officieele
aanstelling hem thuis bezorgd werd, had hy
die met zulke bevende vingeren aangenomen, als
ware het een onbetaalbare rekening geweest.
'thoogere, 't eeuwige wordt miskend. Arbeid
is alleen 't werken met de handen, niet meer
't denken met 't hoofd. Goed is alleen 't aard
sche, niet 't hemelsche. Een erfenis bestaat
alleen in stoffelijke goederen, 't onstoffelijke is
niets waard.
Daartegenover komt een eereplaats toe aan
het Christelijk idealisme. Want door het geloof
aanmerken wy niet de dingen die men ziet,
maar de dingen die men niet ziet. Want de
dingen die men ziet zyn tijdelijk, maar de dingen
die men niet ziet zyn eeuwig.
Eeuwig is ook des christens erfenis.
Zwijndrecht. Hoek.
De geschiedenis van ElVs geslacht doet in
elk gezin een ontzaglijk ernstige prediking
weerklinken.
De prediking: „Die My eeren,zal Ik eeren,
maar die My versmaden, zullen licht geacht
worden".
De prediking van de rechtvaardigheid Gods.
Rijk zyn de beloften en toezeggingen. Groot
de zegeningen die de Heere schenken wil,
maar ook Zyn dreigingen en oordeelen zyn
waarachtig.
Gij kent het huisgezin van Eli.
Een zwak vader, die zijn zonen niet eens
zuur durfde aanzien. En dat waar het Heilig
dom zoo zeer werd ontheiligd. Zyne zonen toch
stalen het offervleesch, en bedreven ongerech
tigheid, en wat deed de vader toen het gerucht
tot hem doordrong?
Waarom doet gij al zulke dingen, dat ik
deze uwe booze stukken hoore van dit gansche
volk? Niet, myn zonen, want dit is geen goed
gerucht, dat ik hoor; gy maakt dat het volk
des Heeren overtreedt.
Ziet daar hoe Eli zyn zonen Hofni en Pi
ne has bestraft
Zoo moesten althans Kinderen Belials" niet
worden behandeld. Daar had een heilige ver
ontwaardiging mogen opvlammen in het hart,
een heilige toorn vanwege het Heiligdom dat
onteerd, den Vadernaam die gesmaad, het Ver
bond dat ontheiligd, en de wrake des Heeren
die ingeroepen was.
Maar Eli bestraft ze niet eens, en laat ze
van kwaad tot erger voortgaan. En als hy oud
geworden is, en hy al die booze stukken van
zjjn zonen hoort, komt het hoogstens tot een
zwakke afkeuring van hun gedrag.
Het schijnt dat de vader zyne zonen in hun
jeugd maar heeft laten begaan, althans er is
eerst van een zachte berisping sprake, by de
vermelding van zyn ouderdom.
Zoo droeg Eli dan zelf ook de schuld van
de zonde zijner kinderen, daar hy den tyd had
laten voorbijgaan.
Nog heden ten dage worden er helaas, kin
deren gevonden, die den weg niet bewandelen,
die hun vader hun aangewezen heeft, en de
leer niet ter harte nemen, die hun moeder hun
op 't hart gebonden heeft. Kinderen, die de
wereld zyn ingegaan, en met volle teugen uit
de eene beker der lust na de andere gingen
drinken. Kinderen die hun moeder op 't harte
treden, en huns vaders naam bevlekken. Kin
deren door 't ouderoog met droefheid gade
geslagen en voor wie wellicht een gedurige
smeeking in de binnenkamer van het ouderlijk
huis opgaat.
Maar hoe menigmaal zjjn de ouders zelve
mede de schuld van de afdwaling hunner kin
deren. Zeker by de beste opvoeding kan toch
Zyne vrouw kon maar niet begrijpen, hoe
het mogelijk was, dat men uit zóóveel sollici
tanten haar man had kunnen benoemen, wijl
hy toch betrekkelijk vreemd was te Hoogstad.
Later bleek, dat hjj deze aanstelling te danken
had, in de eerste plaats aan de zeer gunstige
inlichtingen welke de familie van den heer
Palkenstein van hem gegeven had, en
ook aan zyn schoon en onberispelijk schrift
van zyn sollicitatiebrief. Na van alle zyden de
zaak bezien en biddend overwogen te hebben
was echter het eind van de geschiedenis,^'dat
Berend de aanstelling weer aan het commissa
riaat terug bezorgde en dus geen politieagent
werd.
Maar wat nu te doen?
Deze vraag deed zich al meer ernstig op, en
werd al moeilijker te beantwoorden.
Vernieuwde pogingen, die aangewend werden
een betrekking te krijgen, waardoor hy in het
onderhoud van zich en de zijnen kon voorzien,
mislukten de een voor en de andere na, zoodat
de nood hoe langer zoo hooger klom.
De laatste honderd gulden, die zyn broer
Jacob te Nieuw-Zandbergen in bewaring had,
werden opgevraagd, en dit was nu ook het
laatste redmiddel. Als dat op was, was alles
verteerd en wat dan
„Deze gedachte", zoo vertelde Berend later,
„drukte ons beiden, my en mijne vrouw zeer
een kind de ouderlijke vermaningen veron
achtzamen. En de uitnemendste opvoeding is
op zich zelve niet by machte om het hart van
een kind te veranderen, en te vernieuwen.
Maar tot een nauwgezette opvoeding zyn
ouders daarom verplicht, omdat de Heere die
van ons eischt. Van den Heere moet ook de
vernieuwing van het hart der kinderen komen,
maar Hy wil ook de ouders als middelen ge
bruiken in Zyne hand, om in hen te werken
wat naar Zjjn wil is. Daarom wordt aan de
ouders by den doop gevraagd, of zy het har
telijk voornemen hebben hun kinderen te on
derwijzen, of te doen en te helpen onderwijzen
in de leer der godzaligheid, omdat dit de weg
is waarin de beloften van het verbond Gods
aan de kinderen worden vervuld.
En waar deze opvoeding, deze leer, en tucht
naar 's Heeren woord achterwege gelaten
wordt, daar kan de wrange vrucht niet uit
blijven.
Het gevolg is dat de kinderen aan het gezag
van Gods woord en der ouders ontgroeien.
Menig ouder heeft er later de droeve gevol
gen van ondervonden, dat hy de teugels teveel
had gevierd, en niet strenger tucht had geoefend.
Een groote verantwoordelijkheid rust dus
op de ouders. Wel hebben zy dagelijks de
binnenkamer op te zoeken om voor hun kroost
te begeeren wat de Heere weet dat zy noodig
hebben. Vooral als de kinderen ouder zyn is
het moeilijk. Maar als jonge twijgjes moeten
ze daarvoor worden gebogen. Wie de kinderen
jong zynde maar laat begaan, blijft hen ouder
zynde geen meester.
Maar bij dit alles moet het voorbeeld komen.
Alle vermaan, alle terechtwijzing is vergeefs,
zoo de ouders zelf geen voorbeeld geven in een
godzaligen wandel.
De opvoeding gaat alzoo vóór vele dingen.
In de steden is de vader, die over dag in
werkplaats of fabriek is, des avonds vaak ook
nog weg, de eene avond naar deze vergadering,
de andere avond naar die bijeenkomst. Lid van
deze vereeniging en die bond moet hy nu hier,
dan daar wezen.
Dit kan intusschen groote schade berokke
nen aan de opvoeding.
Als een vader veel van huis is, werkt dit
niet goed in 't gezin. Zeker zal door allerlei
actie op politiek en maatschappelijk terrein,
ons Christelijk volk zich ontwikkelen, maar
't is toch het huisgezin in de eerste en voor
naamste plaats, waaruit een volk wordt ge
bouwd, en zijn levensbloed trekt. De deugd
der huiselijkheid, bizonder het eigendom van
ons Nederlandsche volk, kan voor ons Chris
tenen aan een opvoeding ten goede komen.
Waardoor de Kerk meer en meer wordt ge
bouwd, de veerkracht van geheel het Christen
volk wordt verhoogd, en hare kracht meer en
bljjkt op alle terrein des levens.
Aan Eli hebben wjj den naam toegevoegd
van Samuelniet als bedienaar van het Hei
ligdom te Silo. Niet als Richter, maar evenals
Eli als Vader.
Als vader gelijk Eli van twee goddelooze
zonen.
Wy lezen toch: 1 Samuel 8 3. Doch zyne
zonen wandelden niet in zyne wegen, maar zjj
neigden zich tot gierigheid en bogen het recht.
Er staat echter niet, dat Samuel zyne zonen
niet heeft opgevoed naar den eisch des Heeren.
Mogen wy alzoo aannemen, dat Samuel zyn
kinderen naar vermogen heeft opgevoed naar
's Heeren wil, dan leert ons dit dat ook vrome
ouders, goddelooze kinderen kunnen hebben,
ter neer, en toch, onder dat alles had noch hy,
nóch zijne vrouw er spijt van, dat hy zyne
aanstelling tot politie-agent terug gezonden
had. Vooreerst zag hy in, dat hij dan een zeer
gebonden leven zou hebben. Dit had hy ook
in zyne betrekking by den heer Falkenstein
wel gehad, doch hij was daar in een omgeving,
waarin hy ten minste ongestoord ook den
Heere kon dienen. Dit nu, zoo vertelde
hy had ik als politie-agent niet kunnen
doen, want over het algemeen waren deze
mannen in dien tjjd ruw en geheel ongods
dienstig en kwam hy dan dus in een omgeving
en onder collega's, waar hy groot gevaar liep,
dat zyn godsdienstig leven daaronder zeer
lijden zou. En dit was de tweede reden, waarom
hy blij was» alzoo gehandeld te hebben.
Dit alles neemt echter niet weg, dat de
toekomst voor Berend Lammerts en de zynen
hy had nu ook reeds drie kinderen don
ker scheen.
Ofschoon Berend met den godsdienst niet te
koop liep, wilde hy toch in geen omgeving
verkeeren, waar gevaren dreigden, dat hy er
zyn godsdienst aan wagen moest. Hy had
dienaangaande genoeg ervaring opgedaan, toen
hy als smid te Woudhorst woonde, zoodat hy
voor een herhaling daarvan steeds bevreesd
was.
(Wordt vervolgd).