Weekblad voor de Gereformeerde Kerken i: Onder Eedaetie vanDs. L. BOUMA, Ds. H V. LiMiN en Ds. i. 5e Jaargang. Vrijdag 19 Juli 1907. UIT HET WOORD, Met medewerking van onderscheidene Predikanten. 1B0HNEMENTSPRMS Drokker-DitgeYer A. D. LITTOOIJ Az. PRIJS De Inspiratie of de Goddelijke ingeving der Heilige Schrift. Zeenvsc per half jaar franco per post Enkele nummers 70 cent. 3 cent. MIDDELBURG. van 15 re, FAMILIEBER HET RECHT OP DE BELOFTE. Want u komt de belofte toe u en uwen kinderen en allen die verre zyn, zoovelen als er de Heere onze God toeroepen zal. Hand. II 39. De Apostel Petrus verklaart, dat aan die schare op den Pinksterdag de belofte van de vergeving der zonden en van de gave des H. Geestes behoort. Aan deze uitspraak mogen w\j niet twijfelen, omdat zij afkomstig is van een man, die onder de leiding des Geestes stond. Niemand mag dan ook aan haar tornen, en voor ons bewustzijn moet zij staan blijven in al hare vastheid. Doch wij mogen wel onderzoeken, op welken grond deze uitspraak steunt en dit moet niet al te moeielijk zijn, aangezien de Apostel het blijkbaar niet noodig oordeelde er iets ter nadere verklaring aan toe te voegen. Hij ging alzoo van de gedachte uit, dat die schare bij eenig nadenken zelve wel kon uitmaken, waar de grondslagen van dit recht lagen. Dadelijk is het duidelijk, dat wij ze niet zoeken mogen in deze verslagenen zelf, want zp waren zondaars, schuldig aan den dood van den Messias. Wanneer ge hen dan ook op zichzelf beschouwd, hen neemt zooals zij waren, dan zijn het lieden, die alles verbeurd hebben, op wie de vreeselijke bedrei ging van toepassing was. Wilde God met hen handelen naar het strenge en stricte recht, zij hadden niets te wachten behalve dood en vernieling. Rusten kan dit recht ook niet in hun verslagen hart, noch in hunne begeerte naar verlossing. Daarom kunnen wij gerust zeggen, dat de Apostel Petrus er niet aan denkt, om te verklarenomdat gij zoo schuldig en zoo verslagen zyt, hebt gij recht op de be lofte. Te meer is dit helder, wijl hij niet alleen dit recht aan hen toekent, maar ook aan hunne kinderen en aan allen die verre zijn zoovelen als er de Heere God toeroepen zal. Die kinderen toch misten deze verslagen heid des harten en evenzeer die allen, welke verre waren. Dit punt moest eerst in 't licht gesteld wor den, omdat wjj zoo genegen zpn steeds iets in ons zelf te zoeken, waarop wij het gebouw onzer zaligheid zouden kunnen laten rusten en er zoovelen zijn, die nooit een oog krijgen voor de onwrikbare vastheid van de belofte. Treurig zou het er uitzien, als wij het funda ment, waarop het recht tot de belofte steunt, in ons zelf hadden, want dan zou het wanke len naar alle kanten. Stel u eens voor, dat het recht tot de belofte wortelde in de ver slagenheid des harten, dan zou het meerdere vastheid verkrijgen, indien de verslagenheid toenam, maar ook weer in vastheid verliezen, bijaldien deze werkzaamheid van ons zieleleven atnam. Die verslagenheid is gelijk alles in ons aan wisseling en verandering onderworpen, en kan dus onmogelijk opleveren een stevigen bodem, waarop de mensch zich verlaten kan. Vandaar moogt ge het wel waarlijk als een geluk beschouwen dat God in Zijne wijsheid en goedheid een anderen grondslag gezocht heeft, waarop Hij het recht tot de belofte heeft gebouwd. In ons zelf is alles wankelend. Het een na het ander ontzinkt u. Wp moeten niet enkel op alle onze wettische werken den dood schrijven, maar ook erkennen, dat het met ons geloofsleven menigmaal zeer droevig gesteld is. De verslagenheid grijpt den zondaar soms aan en brengt hem tot waarachtige verootmoediging, en wij willen dit als eene groote weldaad rekenen, maar er komen ook tijden, waarin wij helaas zoo weinig van die wezenlijke droefheid naar God in ons vinden, zoodat wij klagen moeten over de hardheid en de ongevoeligheid van ons hart. In ons zelf kan bij gevolg het recht tot de belofte niet gevonden worden, en om die reden moeten wp om ons heen zien. Wanneer ge dit met eenige nauwgezetheid doet, dan kunt ge het nergens anders vinden dan in het ver bond, dat God met Abraham opgericht heeft. Er is maar tweeërlei verbond. In het eerste, het werkverbond kan het recht tot de belofte voor die schuldige Joden niet zijn, want in dit opzicht is het krachteloos geworden door het vleesch. Het heeft wel eene belofte en het gaf aan den mensch ook wel het recht op die belofte, maar de zonde heeft den mensch van dit recht voor eeuwig beroofd, en daarom kan niemand na den val op dit recht bouwen. Krachteloos is het om ons te zegenen en te beweldadigen, het kan ons alleen treffen met zpn geduehten vloek. Van die zijde is er geen- de minste hoop meer, en elk recht ook het allergeringste heeft de mensch verloren. Als Petrus zonder eenige aarzeling verzekert, dat zp recht hebben op de belofte, kan hp der halve niet zien op het recht, zooals het in het eerste Verbond vastgelegd was, maar moet hp het oog hebben op het recht, zooals God dit naar Zijne vrije genade gegeven heeft in het tweede Verbond, dat Hp aanstonds na den val heeft geopenbaard en later in Abrahams dagen een bepaalden vorm heeft gegeven. Dat wp ons hierin niet vergissen, kan ook afgeleid worden uit de bijvoeging „en Uwen kinderen", want dit is niets anders dan de herhaling van het eigen woord des Heeren tot den AartsvaderU en Uwen zade. God heeft dit verbond opgericht met Abraham, maar niet met hem alleen. Het gold evenzeer zpn zaad. Dit werd er uitdrukkelijk bij gezegd. Er valt bp gevolg niet aan te twijfelen. Het was niet eene zaak, welke met Abraham een einde nam, neen, maar het ging door van het eene tot het andere geslacht. Eeuwen waren heengegaan, geslachten waren gekomen en verdwenen, veel was er veranderd, maar het Verbond was gebleven. Wel waren duizenden ontrouw geworden, wel hadden velen zich in eiken tijd niet gestoord aan de belofte, maar God zelf had Zpn Verbond gehouden en steeds plaatste Hij die belofte voor het oog van Israels volk. Treurig zag het er destijds uit, want onder de leiding van de Pharizeeën was schier het geheele volk afgeweken van den rechten weg, zoodat zp de Hope Israëls hadden verworpen. Het volk in al zpn rangen en standen stond diep schuldig en zocht enkel in uitwendige dingen heil. Het zou dan ook niet lang meer duren, of de oordeelen Gods zouden over het land der belofte en de heilige stad losbreken. Maar aan den hemel van hun leven schitterde nu nog de ster der belofte in onverzwakte kracht. Daarop wees de Apostel hen en hield hen voor, dat zp in weerwil van al wat er gebeurd was nog recht op de belofte hadden, opdat zp met haar in de hand tot God zouden gaan en van Hem begeeren vergeving van zonden en de gave des Heiligen Geestes. Zonder het nader aan te wijzen zeggen wp nu alleen, dat dit woord ook uw oog vestigt op die heerlijke en groote belofte en noodigt u uit om er in 't geloof gebruik van te maken. In u zelf zpt gp diep schuldig, geheel bedor ven en hebt ge mitsdien elk recht op eenige weldaad duizendwerf verbeurd, maar nochtans behoeft gij niet te wanhopen, indien gp ziet op de belofte en de toezegging uws Gods, waarin alles vervat is, wat gp behoeft voor dit en het volgend leven. Bouma. VARIA, Vóór eenige weken besprak en beval ik aan het door Ds. C. Oranje te 's Gravenhage be werkte geschrift, getiteld„Schriftgezag", bij die gelegenheid deelde ik mede, dat ik juist van plan was over dat onderwerp eenige arti kelen in dit Blad te schrijven, maar dat ik, nu hierover zoo'n uitnemende brochure was uitge geven, daarmee wat wachten zou. Ieder toch kan thans wat uitnemends daarover lezen. Daarna werd het schrijven over dit onder werp door mp uitgesteld, omdat de Commissie, die onze Zeeuwsche predikanten-conferentie moest voorbereiden, mp opdroeg, een referaat over de Goddelijke ingeving der Heilige Schrift in eenige omschreven stellingen te leveren op en ten behoeve dezer Conferentie. Na dit op mp te hebben genomen wilde ik niet vooruit- loopen op hetgeen ter conferentie, D. V., zou voorgedragen en besproken worden. Nu dit geschied en de vaeantiereis genoten is, wensch ik de stellingen daar uitgesproken en bespro ken, en daarna in dit Blad opgenomen, nader uiteen te zetten en hiermee thans aan te 3 vangen. De inspiratie of de Goddelijke ingeving der Heilige Schrift waarvan het Schriftgezag het gevolg is is het onderwerp waarover onze artikelen hoofdzakelijk handelen en dat er daarom boven staat. Dat dit onderwerp belangrijk, ja van het hoogste gewicht is, beseft, gevoelt en erkent een ieder, die er recht bp stilstaat, het indenkt, en het zich eigen maakt, ja zoo belangrijk, dat hp, met het oog op de Goddelijke ingeving der H. Schrift, zeggenkan: „Ik roem in God; ik prijs het onfeilbaar Woord Ik heb het zelf uit zpnen mond gehoord". Niet in de eerste plaats dus uit den mond van om maar eenige Bijbelschrijvers te noemen van Mozes, Jesaja, Paulus en Petrus. Belangrijk was en is het dogma der Schrift-Inspiratie al de eeuwen door, en het is het in het bijzonder nadat de hooggeachte professor Dr. Gunning vóór een kwart eeuw het loochende en bestreed en nü, tot ontsteltenis van velen, Dr. Cramer en Dr. Gerritsen, predikanten der Hervormde Gemeente te 's Gravenhage, dit deden. Dr. Cramer deed het in vier preeken, op zettelijk daarvoor gehouden, en daarna uitge geven en Dr. Gerritsen in eene brochure, ter verdediging van Dr. Cramer, geschreven. Ds. C. Oranje schrijft met het oog op deze geschriften in zpn bovengenoemd geschrift: „Wie, gelpk wp, belijdenis doen van de let terlijke inspiratie der Schrift, dat wil zeggen den ganschen Bijbel voor waarachtig en onfeil baar houden, staan volgens dr. Cramer „op het standpunt des ongelöofs". Ja, gp moogt het gerust nog eens overlezen, het is zoo, al gelooft gij uw oogen niet. Aldus leest gij in de tweede „preek" „De theorie van de letterlijke ingeving der Heilige Schrift is eene theorie des onge- loots, gemaakt door eene kerk, voor welke het levende Woord Gods ging verdwijnen, zoodat voor den Geest, die levend maakt, in de plaats kwam de letter, die doodt. Het dogma der In spiratie was eene ontruiming van het Woord Gods, die alle werking daarvan belemmerde en verhinderde". En dit verwijt wordt ons naar het hoofd geslingerd door den man, die in zpn vierde „preek" zich niet ontziet te zeggen „Gij suit moeten toestemmendat wij van geen enkel woord en van geen enkele daad van Jezus met volkomen zekerheid kunnen zeggenzóó heeft Jezus gesprokendat heeft hij gedaan Het werd bij het hooren en lezen van zulke dingen velen vreemd te moede. Een zoo open lijke Sehriftverwerping, en dat van den kansel jrerretsen, insgelpfcs tot de „ernBugo predikanten van Den Haag gerekend, schreef in deze zelfde dagen zpn brochuref De „Schrift- critiek" in hare beteekenis voor den tegen- woordigen tijd". Ongetwijfeld doet de lezing van dit geschrift minder ergernis opkomen dan die van Cramers preeken. De toon is hier veel waardiger, de inhoud ook veel zaakrijker. Maar met dat al, en ondanks zpn vele reserves, ook Dr. Gerretsen komt toch tot de conclusie, dat het uit moet wezen met het „uitwendig Schrift gezag", dat wp het moeten „wagen met de Schriftcritiek", en dat wp daarbij grootelpks zullen „winnen". Daar is in dit alles voor vele zielen iets ver bijsterends, iets benauwends. De Schrift moet verworpen, maar men doet het zoo gemoedelijk, zoo vroom, zoo herhaaldelijk er bp verzekerend dat de ware godsvrucht bij die Schriftverwerping geen gevaar loopt, men blijft dan ook bp dat omverstooten van het Schriftgezag zoo innig en dierbaar over Christus, over het geloof, over den Heiligen Geest, over wedergeboorte en bekeering spreken, dat de ongeoerende licht m de war geraakt. Zouden dan werkelijk, zoo vragen sommigen, ja, zoo vragen zelfs velen zich af, zouden dan werkelijk de wetenschap pelijke onderzoekingen van den laatsten tpd de onhoudbaarheid van ons ongeloof aan het licht brengen Dreigt er een nieuwe aanval op het Christendom, die wellicht onze belijdenis der eeuwen zal ontwrichten Of is het inderdaad waar, wat door anderen beweerd wordt, dat thans slechts op de kansels wordt gebracht, wat onder de deskundigen al lang bekend was, maar dat men tot dusver de „gemeente" nog niet durfde zeggen Wat dit laatste betreft, zoo is het inderdaad. Terecht beweerde Dr. Cramer, dat hp „niets nieuws" verkondigde. Maar wat vroeger alleen onder de „theologen" besproken en voor de „gemeente" angstvallig verborgen werd, dat verkondigt men nu op de daken." Met het geloof in het bestaan van God en het geven der bovennatuurlijke openbaringen Gods staat de leer der Inspiratie of Goddelijke ingeving der H. Schrift in het nauwste ver band. Daarom luidde dan ook ter conferentie mpne eerste stelling, die ik thans ten behoeve onzer lezers, evenals de volgende stellingen, nader bespreken ga, als volgt „Bp de Atheïsten, de Pantheïsten, de Deïs ten, de Naturalisten en de Evolutionisten kan er geen sprake zpn van de Inspiratie of God delijke ingeving der Heilige Schriftenomdat zp öf niet gelooven in het bestaan van een transcendenten God, öf niet gelooven in een God, die bovennatuurlijke openbaringen geeft en die bovennatuurlijk inwerkt op de men- schenkinderen, in casu dus ingewerkt heeft, op de schrijvers der Bijbelboeken". Littooij. (Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1