Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redaetle van: Os. L. BOOMA, Ds. H. V. LAMAH en Ds. A. UTTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 12 Juli 1907.
No. 3.
UIT HET WOORD.
Met roede werking van onderscheidene Predikanten.
ABOMHEMERTSPRIJS
Drnkker-DitgeYer
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER ID YERTENTIEN
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
UIT MET LETEN.
Het Essenisme.
rkblad.
per half jaar franco per post 70 cent.
Enkele nummers3 cent.
MIDDELBURG.
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
DE WELDADEN VOOR VERSLAGENEN.
Want u komt de belofte toe, en
uwen kinderen, en allen, die daar
verre zijn, zoo velen als er de Heere,
onze God, toe roepen zal.
Hand. 2 39.
De apostel Petrus eischte tweeërlei van de
schare, die verslagen van hart was en vroeg:
Mannen, broeders, wat zullen wij doen? Hij
drong er toch op aan dat zij veranderd van zin
zouden worden, en dat zij zich zouden laten
doopen in den Naam van Christus. Ware
vernieuwing van hart was noodig, maar even
zeer een openlijke belijdenis, dat zij voortaan
den Christus toebehoorden. Wettische lieden
zijn zeer op het uitwendige gesteld, zij leggen
zich toe op den vorm en bekommeren er zich
al zeer weinig over het binnenste. Als het
uiterlijk maar in orde is, dan meenen zij, dat
het al wel is. Dit is een eenzijdigheid, waar
tegen ieder op zijn hoede moet zijn. Wij rusten
dan in het werk zonder dat het komt tot de
rechte verootmoediging voor God, en morgen
of later zullen wij ervaren, dat deze grond niet
bestand is om het huis onzer zaligheid te dra
gen. Het is dus wel zaak om zich er voor te
wachten, want wij zouden ons te laat kunnen
beklagen. Dit is naar mijn hart zeggen an
deren, wijl wij overtuigd zijn, dat een stipte
wandel nog geen bewijs is van ware godsvrucht,
en het is te vreezen, dat velen zich misleiden.
Zij hooren en spreken dan ook liefst van in
nerlijke verandering, en meenen dat het uiter
lijke bijzaak is. Dit komt vooral uit in hun
oordeel over de Sacramenten. De kinderen
worden nu eenmaal gedoopt, dat is regel, maar
over de waarde daarvan denken zij haast niet.
Gemakkelijk kunnen zij het Avondmaal ver
zuimen, want dit behoort ook tot het uiterlijke.
Ook met hen, die zoo ernstig schijnen, is de
apostel het blijkbaar niet eens. Hij toch eischt
niet alleen een inwendige verandering maar
evenzeer een zichtbare gehoorzaamheid. Hoe
komt dit? Wel eenvoudig omdat God in Zijne
wijsheid deze twee vereenigd heeft, en wat Hij
samengevoegd heeft, mag niemand scheiden.
Ook moeten wij ons derhalve wachten voor
minachting van de uiterlijke zijde van het
christelijke leven. Beide moeten tot hun recht
komen het innerlijke en het uiterlijke. Wij
behooren het volle woord des Heeren te aan
vaarden en wij mogen er niets van loslaten.
Aan dezen tweevoudigen eisch is tweeërlei
belofte verbonden, een belofte, welke- de zor-
gelóoze niet op prijs stelt, maar die voor een
verslagen hart kostelijk is. Vergeving der
zonde en de gave des Heiligen Geestes. Ver
geving der zonde, wie beschrijft hare waarde
en wie beseft volkomen hare beteekenis Wat
brood is voor een hongerende, wat water is
voor een dorstige, dat is vergeving der
zonde voor een verbrijzeld hart. Zij is de
meest onmisbare weldaad voor een schuldige,
want wat zou er van hem worden zonder haar.
Wie een gezicht van zijn zonde heeft, maar
geen oog voor de vergeving zal der wanhoop
in de armen zinken. Heerlijk is alzoo de
weldaad, welke de Apostel Petrus belooft aan
deze lieden, die raad bij hem zochten, en ieder
die den weg bewandelt, welke hij hier aan
wijst, zal ondervinden, dat zijn woord waarheid
is. Wanneer ge waarlijk haar begeert, luister
dan naar zijn woord, en gij zult boven bede
en denken ontvangen, wat gij zoo dringend
behoeft. Nog meer. Gij zult ook de gave des
Heiligen Geestes ontvangen. Immers daarop
vestigt hij eveneens de aandacht. De dag was
destijds aangebroken, waarop God het verlan
gen der oude Kerk vervulde. In stroomen
was de Geest uitgegoten en Petrus opent het
uitzicht, dat allen deze kostelijke gave ontvan
gen zullen, die zich waarlijk losmaken van
alle banden die verkeerd zijn om zich over te
geven aan den Heere, hun God. Neen, wij
zullen niet beproeven u duidelijk te maken,
hoe groot deze gave is, want die gaat ver
boven ons vermogen. Wie de gave des Geestes
ontvangt, die heeft lust, kracht, troost, vrede
en zaligheid en kan gemoedigd voortreizen in
het vroolijk bewustzijn, dat hem niets ontbre
ken zal. Deze gave toch kan hij nooit meer
verliezen. Zij blijft hem bij. Roem en eere,
geld en goed, gezondheid en leven kunnen ons
ontvallen, maar niemand kan ons ooit dezen
Geest ontnemen. Waar Hjj eenmaal Zjjn wo
ning kiest, daar blijft Hij immer en altoos en
Hij zal er voor zorgen, dat wij over alle moei
lijkheden heen eenmaal het land der ruste
beërven. Zijn eerste werk zal zijn om het
verslagen hart heen te leiden naar den balsem
Gileads, opdat het heeling voor al zijne wonden
verkrijge.
Op welken grond echter heeft de Apostel
zulk een toezegging kunnen doen Het is
wel der moeite waard, dat wij daarop letten.
Hij zegt niet, omdat gij zoo verslagen zfjt,
omdat gij zulk een vurige begeerte naar ver
lossing hebt, omdat gij zoo bereidvaardig zijt
om de kennisse Christi alle dingen schade en
drek te achten, kunt gij er op rekenen, dat gij
de vergeving der zonden en de gave des Hei
ligen Geestes zult ontvangen, hij spreekt er
met geen woord over maar dit is de eenige
grond: U komt de belofte toe. Hij verklaart
hiermede, dat deze Israëlieten recht op de
belofte hebben, dat die belofte aan hen behoort.
Wij behoeven geen oogenblik in het onzekere
te verkeeren, bij de vraag op welke belofte de
apostel het oog heeft. Hij denkt blijkbaar aan
de belofte van de vergeving der zonde en van
de gave des Heiligen Geestes. Deze belofte was
neergelegd in het verbond der genade en ge
predikt aan de kerk der oude bedeeling. Hoe
duidelijk en hoe vaak had God haar laten af
kondigen, en op haar vestigde Petrus thans
hun oog. Eerst heeft hij door zijn woord hen
bepaald bij hun zonde, hij had hen gedrongen
om eens naar binnen te zien, hij had als met
een pijl hen getroffen, maar nu richt hij hun
oog op eene belofte, welke God gegeven had.
Het is goed, ja noodzakelijk, dat een zondaar
gedenkt aan zijne overtreding, dat hij in hei
lige radeloosheid leert uitroepenWat moet
ik doen, doch het is even noodzakelijk, dat hij
ook buiten zich zelf ziet en een oog krijgt voor
de belofte des Heeren. Het bewustzijn van
zonde brengt donkerheid over zijn ziel, het ont
neemt hem alle hoop, het doet hem den dood
schrijven op al zijn werken, en nu is de be
lofte er om licht in deze donkerheid te ont
steken en zijn ziel te doen uitgaan naar Hem,
die Zijn woord vervult en Zijn verbond ge
denkt. O hoe donker kan het zijn voor ons
oog, wanneer wij overtuigd worden van onze
zonde en onschuld, en hoe kan elk steunsel
ons ontzinken, doch wanneer de belofte zich
aan ons vertoont, dan herademen wij, ofschoon
wij nog den vrede missen, want zij spreekt
ons van de vergeving, welke er bij God is en
van die gave des Heiligen Geestes, welke God
op het ootmoedig en aanhoudend smeekgebed
schenkt.
Zie dan niet alleen op uwe zonde, op uwe
schuld, maar zie ook op de belofte, wijl zij u
aanmoedigt om te gaan tot den Ontfermer
Israels, die een Helper is in den nood.
Bouma.
Een gepast woord.
In „De Bazuin" geeft Professor Bouwman
zeer lezenswaardige artikelen over de Kerken
orde. In het nummer van 7 Juni handelde hij
over„Het gebed bij het openen en het slui
ten der vergaderingen" en ik veroorloof mij
de vrijheid een klein gedeelte hiervan weer te
geven, terwijl ik er een enkele opmerking aan
toevoeg. Ik heb het oog op het volgende
„Omdat men door deze gebeden (bedoeld zijn
de formuliergebeden) te gebruiken bewaard
wordt voor uitweidingen, die niet passen voor
de bizondere gelegenheden. Het is niet pas
send om bij het begin van een classikale samen
komst voor allerlei nood te vragen, maar het
gebed behoort te zijn voor de belangen van
zaken, die samenbrachten. Dit voorgaan in
eene vorgadering is iets anders dan het per
soonlijk gebed in de binnenkamer. In de bin
nenkamer legt de bidder zich neer voor het
aangezicht van z\jn Vader die in de hemelen
is. om voor Hem zijn hart uit te storten en
vervulling van eigen nood en behoefte, de ver
gelende, troostende, sterkende genade voor
zich in te roepen. In het persoonlijk gebed
komen in den regel eerst de persoonlijke be
hoeften en die van de zijnen en daarna die
van het Koninkrijk Gods aan het woord. Maar
in het voorgaan heeft de bidder zich ernstig
rekenschap te geven, welke bepaalde nooden
en behoeften op dien tijd, op die plaats, in
dien kring tot bidden dringen. God is een God
van orde. Het is geheel iets anders of iemand
als huisvader zijn gezin voorgaat in den ge-
bede, dan wel of hij geroepen wordt in een
kerkeraads- of classikale vergadering voor te
gaan. Wanneer iemand op eene vergadering
geroepen wordt te bidden, dan moet hij de tolk
zijn van die vergadering, dan moet hij zoo
bidden dat een ander met hem mede kan bid
den en daarvoor zijn de formuliergebeden bij
zonder geschikt gemaakt."
Tot zoover de Professor. Op zich zelf is het
duidelijk. Er is geen nadere verklaring noodig,
Voor allen, die geroepen worden in een ver
gadering voor te gaan, is hier wel iets te lee-
ren, want niet altijd houdt men zich aan den
hier gestelden regel. Mij troffen deze woorden
bij de gedachte aan wat zoo menigmaal in de
openbare samenkomsten der gemeente geschiedt.
Vraag het maar eens aan eene gemeente, welke
eenigen tijd vacant is geweest, en in wier
midden onderscheiden predikanten gekomen
zijn om het woord te bedienen. Er zijn onder
ons zaken, waarover verschillend gedacht wordt.
Nu dat mag. Het kan in 't geheel geen kwaad.
Zoolang de kerken zelve zich niet uitgesproken
hebben over het een of ander punt, dan heeft
ieder recht om er een bepaalde zienswijze op
na te houden. Gewoonlijk raakt dit dan ook
de dingen, die öf in het geheel niet voorko
men of niet duidelijk geformuleerd zijn in onze
belijdenisschriften. Ik wil op dit oogenblik er
niets van zeggen, hoe ik er over denk, dat op
dergelijke zaken zeer de aandacht gevestigd
wordt in de samenkomsten der gemeente, maar
wel uitspreken, dat het verkeerd is om vooral
in een publiek gebed te laten uitkomen, boe
daarover het oordeel is. Het is niet bevorder
lijk voor de stichting en het belemmert het
gemeenschappelijk gebed op niet geringe wijze.
Wanneer ons de eere te beurt gevallen is om
den mond der gemeente tot God te mogen
zijn, dan mogen wij er niet toe komen om die
gelegenheid aan te grijpen, teneinde eens dui
delijk te laten hooren, hoe wij over de eene
of andere kwestieuse zaak denken. Wij mogen
in de verste verte niet den schijn op ons laden,
alsof wij het gebed gebruiken om sommigen
eens een les te geven.
Zie, dit meende ik eens te moeten zeggen.
Wat ik bedoel zal wel duidelijk genoeg zijn.
Anders zou ik het met een voorbeeld kunnen
ophelderen. In deze provincie hebben wij
eens eenige spanning beleefd, welke nu reeds
lang tot het verleden behoort, toen het Zeeuwsch
Kerkblad voor 't eerst uitgegeven werd. Ver
beeld u, dat iemand, die tegen de oprichting
daarvan was, in een openlijke samenkomst
daartegen gebeden had, niet waar, dit zou ieder,
die den ernst >an het publieke gebed kende,
afkeuren. Welnu, zoo zijn er zaken, die bui
ten het openbaar gebed moeten blijven.
Anders ontaardt het. En daartegen moeten
wij op onze hoede zijn. Met Professor Bouw
man zeggen wijIn het voorgaan heeft de
bidder zich ernstig rekenschap te geven, welke
bepaalde nooden en behoefte op dien tijd, op
die plaats, in dien kring tot bidden dringen.
Dit geldt ook het gebed in de gemeentelijke
samenkomst. Bouma.
II.
De oorsprong van den naam Essenen of
Essaeërs ligt tamelijk in het duister. De oudere
meening is, dat hij af komstig is van een woord,
dat het karakteristieke van deze secte aan
duidt als hierin gelegen, dat ze zich toelegde
op de geneeskunst. De jongere beschouwing
leidt den naam af van een Syrisch woord, en
vindt dan het kenmerk van deze orde in haar
„vroomheid". Dit laatste schijnt om meer dan
één reden juist. De „vroomheid" is iets essen
tieels bij de Esseërs, de artsenijkunde iets
bijkomstigs.
De oorsprong van het Essenisme zelf is ook
onhelder. In de 2e eeuw vóór Christus vinden
we de oudste sporen. Philo, Josephus, Plinius
zijn de zegslieden, op wier getuigenis we moe
ten afgaan.
Belangrijk is allereerst de organisatie der
secte. Ten tijde van Philo en Josephus wordt
het aantal Esseërs op een goede 4000 geschat,
die alleen in Palestina, vooral in de dorpen
moeten worden gezocht. Het stadsleven kon
hen niet bekoren om zijn onzedelijkheid. Toch
doet zich het verschijnsel voor, dat er geen
stad in Palestina is, of de Esseërs hebben er
eene vertakking. De voorstelling, alsof ze
slechts in de woestijn van Engedi bij de Doode
Zee hun verblijf hadden, moet dus herzien
worden, al kunnen we veilig aannemen, dat
ze daar hun grootste en aanzienlijkste kolonie
hadden.
De leden dezer congregatie vormden één
organisme en woonden samen in een gemeen
schappelijk verblijf. Aan het hoofd stonden de
bestuurders, die een volledige gehoorzaamheid
eischten en een min of meer priesterlijk
karakter vertoonden. Ze verdeelden den arbeid,
ontvingen het arbeidsloon, verzorgden de vreem
delingen, brachten de spijsoffers, openden en
sloten de gemeenschappelijke maaltijden.
Er was heel wat aan verbonden om als een
„vrome" onder deze „vromen" te worden opge
nomen. De candidaat mocht geen kwalen
hebben, niet te hoog op jaren en gaaf van
lijf en leden zijn. Gezonde en welgemaakte
lieden in de kracht van het leven waren alleen
welkom. De noviet ontving terstond de drie
kenteekenen der orde, het bijltje met schopje,
een schort en een wit kleed.
Nu begon het eerste proefjaar, waarna men
tot de wasschingen werd toegelaten. Twee
nieuwe proefjaren volgden en dan eerst kreeg
men plaats aan de gemeenschappelijke maal
tijden en werd men lid der orde, na den zwaren
eed te hebben afgelegd.
Deze eed is karakteristiek. Men zwoer zich