FEUILLETON. Twee Familiën Het zaad zal Hem dienen, Uitredding en nieuwen druk. Zeeuwsche Zending. Het erfrecht onder het Oude Testament. II. meer. Dat is veranderd sedert de Fransche Revolutie. Dibk. Van die beweging moogt ge geen kwaad zeggen. Zy heeft wat verouderd was, opgeruimd, en vele goede dingen tot stand gebracht. Kees. Wat zyt ge er gauw bij om vóórhaar in de bres te springen. Het verwondert echter mij niet, waar zelfs een man als Thorbecke haar de groote noemde. Veel moeten wij voor bijgaan. Doch op één punt moet ik de aandacht vestigen. Zij heeft beproefd om de volkeren los te maken van God en Zijn woord, van Christus en Zijn Kruis. Jan. Ontzettend. Wat een boosheid. Dan staat zij voor mij gebrandmerkt in den 2e psalm. Dibk. Daartegen moet ik opkomen. Zij is een storm, wilt ge een on weder geweest, dat de lucht van allerlei giftige gassen zwanger gezuiverd heeft. Kebs. Ik begrijp je zeer goed. Doch nog eens wij kunnen thans niet over alles uitweiden. Op dit ééne leg ik den nadruk. Daartoe be perk ik rnjj. Helaas, dat velen in den lande deze haar diepste gedachte opgenomen en verbreid hebben. Tegen haar gaat de strijd op staatkundig terrein. Jan. Mij is het thans helder. Dus van die dagen af zijn er, die uit de Kabinetten van de ministers, uit de vergaderzalen van raden en staten den Bijbel verwijderen en niets meer weten willen van het licht, dat God door Zijne Profeten en Apostelen ontstoken heeft in onze donkerheid. Kebs. Zoo is het. Allen daarentegen, die nog geloofden in eene Bizondere Openbaring, zijn daartegen in verzet gekomen, steeds weer en hebben gezegd, dat kunnen wij niet toe staan. Gods eere moet tot haar recht komen ook op het publieke terrein van het leven. Jan. Daar houd ik het ook mee, en ik stem het dus toe, dat Dr. Kuyper niet de uitvinder van de antithese is. Kees. Dit moet ieder toestemmen, die een weinig van de geschiedenis weet. Het is zoo duidelijk als het licht. Tot welke Kerk iemand behoort, doet er in 't geheel niet toe. Indien hij gelooft, dat 's Heeren woord een lamp voor den voet en een licht op 't pad is, moet hij zich stellen tegen de politieke partijen, die bedoelen om het zijn plaats te ontnemen. Dibk. Maar hoe kunnen de liberalen dan altijd zeggen, dat Dr. Kuyper de schuld heeft van de tweespalt in ons volksleven Kbes. Vraag hen dat zelf. Laten zij zich verantwoorden, als zy kunnen. In den diepsten grond zijn z\j het en hunne voorvaderen, die de antithese in 't aanzijn hebben geroepen. Jan. En weg gaat zy niet meer, tenzij d0 een of de ander het opgeeft, en daarom is al dat roepende antithese is dood en begraven, een ydel spel zonder eenige waarheid. Kees. Gy zoudt ook kunnen zeggenhet gefluit van den vogelaar om den argeloozen vogel in dat net te lokken. Dibk. Ga niet verder. Het kan waarlijk zoo wel. Ik wil nog wel eens beproeven, of ik geen wapenen kan vinden om je beter te kunnen bestrijden. Jan. Je zult lang moeten zoeken. Tegen feiten valt niet te redeneeren. Kebs. Het zal mij genoegen doen. Ik ben ten allen tijde bereid om je te woord te staan. Bouma. of door PEKAH. HOOFDSTUK V. Dit een en ander had tengevolge dat Berend, wanneer hij 's avonds thuis kwam, ook niet meer zoo klaagde over zijn werkkring en zijn omgeving, maar in opgewekte stemming ver keerde en hierdoor werd ook zijne vrouw op gewekter dan te voren. Trouwens, dit is ook altijd de eigenschap van het geestelijk leven. Dat leven deelt zieh mee en werpt vruchten af. Menigeen, die door Gods Geest in het hart gegrepen was, en aanvankelijk in genade leerde roemen, kwam in omstandigheden waarin het scheen, dat die vlam des geestes in hem uit gedoofd was; maar hoorde hy dan weer eens van Gods groote genade en van het werk des Heiligen Geestes in anderer hartkwamen er dan weer eens anderen, die van Gods groote daden met levendigheid en opgewekt heid getuigenis gaven, dan werden ze by vernieuwing opgewekt, het sluimerende leven werd wakker gemaakt, en by vernieuwing IV. (Slot). Zeeland behoeft niet achter te staan bij de andere provincies in arbeid voor de Zending. Dat behoeft ze niet om de groote welvarend heid, die haar kenmerkt. In de laatste tientallen van jaren zyn in Zeeland, evenals in schier alle andere provin cies, de uitgaven voor het dagelyksch levens onderhoud zeer veel gestegen. By den arbeider zoowel als by den boer en den burger is de levensstandaard belangrijk naar de hoogte gegaan. Zeker, er moet ook heden ten dage door menigeen overlegd en gerekend worden om rond te komen. Soms is er een tobben om eerlijk door- de wereld te komen. Maar dit heeft dan dikwijls daarin weer zyn reden, dat men zich hoogere eischen stelt voor kleeding, spijze, verfraaiing van woonkamer of huis enz. Niet dat dit kwalyk kan genomen worden, want de eischen des tyds laten zich niet zoo maar op zy zetten Wie geen zonderling wil zyn, moet met zyn tyd mee, zy 't ook op eenigen afstand. Doch met dit al, wordt er dan toch in onzen tyd zooveel meer uitgegeven voor de huishou delijke benoodigdheden dan vroeger. We zullen er maar niet eens op wyzen, hoe de grootere welvaart velen er toe verleidt om ver boven hun stand te leven. En als we nu eens vragen, of de uitgaven voor Gods Koninkrijk even sterk naar de hoogte zyn gegaan, dan die voor het dagelyksch leven, dan zal ieder moeten erkennen, dat dit niet het geval is. Indien dit zoo ware, dan zou er twee- of driemaal zooveel moeten op gebracht worden dan een 40 jaar geleden. Want by den grooten vooruitgang in welvaart, komt ook nog de sterke toename van het ge tal der belijders der waarheid. Het kan daarom aan geen twijfel onderhevig zyn indien de stijging van de uitgaven voor de belangen van Gods Koninkrijk gelijken tred hield met de stijging van de onkosten voor het levensonderhoud, dan zou er geld in overvloed zyn voor de Zending. Wellicht kon Zeeland dan wel twee missio naire dienaren uitzenden. Waarlijk het ligt niet aan de machtdat Zeeland nog geen eigen zending heeft, maar aan gebrek van wil, van liefde en van dankbaarheid aan God. Het is m. i. zondig om te zeggenZeeland kan geen eigen Zending hebben. Indien Zee land dit zei, dan zou ze net doen als sommige menschen, die als het op het versieren van het lichaam of huis aankomt, altoos ryk genoeg zyn, maar altoos even arm zyn, als ze tot het geven voor christelijke nooden en behoeften worden aangespoord. De godin der mode kan alles van hen gedaan krijgen, maar de God des hemels en der aarde, hun Schepper en gestadig Weldoener, sturen ze met een leugen achtig „ik kan niet meer geven" van de deur. En wat ze nog offeren voor kerk, armen of school, geven ze om van de zaak af te wezen precies gelyk men een bedelaar wat geeft om van hem af te wezen. o, Schreit het niet ten hemel, dat sommigen alle hunne finantieele krachten inspannen om eenig belangrijk voorwerp te verkrijgen, het welk louter tot hun genot moet dienen of alleen wordt aangeschaft om met anderen te kunnen meedoen, terwyl men voor kerk, school, zen ding enz. zoo bitter weinig over heeft. Niet dat we er iets tegen hebben, dat een mensch wat uitgeeft voor zyn genot. Salomo werden ze dan in Gods heiligdommen inge leid. Zóó ging het ook Berend en zyne vrouw, en zóó ging het ook den heer Falkenstein. Intusschen waren de koude, gure en regen achtige dagen voorby gegaan, en waren de zomersche warme Junidagen gekomen. Nu moest Berend met den heer Falkenstein eiken dag naar buiten, en langs de schoone buiten singels om de stad of in de heerlijke plant soenen van Hoogstad kon men nu dagelijks Berend vinden achter het wagentje waarin de ongelukkige en hulpbehoevende heer Falken stein door hem werd voortgereden. En wan neer ze dan onder de schaduw der groote linden of zware beuken eenigen tyd uitrustten, dan wees de heer Falkenstein Berend op zooveel schoons in de natuur, dat deze er naar ver langde eiken dag maar te kunnen uitrijden. Hierdoor werd Berend geheel met zyn nieuwe betrekking verzoend, en werd het hem lang zamerhand als had hy altoos dien werkkring gehad en nooit den voorhamer gehanteerd. De omgang tusschen hem en den heer Fal kenstein werd daarenboven ook al meer ver trouwelijk en zelfs met sommige geschiedenis sen, die voor de bloedverwanten van den heer falkenstein altoos geheimen waren gebleven, werd Berend bekend gemaakt. Dit was vooral toen de herfst naderde en Berend weer byna geheele dagen bij den heer Falkenstein in de heeft gezegd: „Ik heb gemerkt, dat er niets beters voor hen (de menschen) is, dan zich te verblijden en goed te doen in zyn leven. Ja ook, dat ieder mensch ete en drinke, en het goede geniete van al zyn arbeid. Dit is een gave Gods". Maar wat we zoo stuitend vinden is, dat sommigen handen vol uitgeven voor de mode, voor hun genot en gemak, of voor de ver fraaiing van hun huis, en zoo schriel zyn voor den dienst van God. Indien ze nog tot de schapen van den goeden Herder kunnen gerekend worden, dan zyn ze in allen geval schapen met leelyke gebreken. Schapen, die het liefst hun wol aan een vreemde afstaan. Als toch de goden, mode en zingenot, komen, zyn ze als schapen, die stem- meloos zyn voor degenen, die hen scheren, maar komt hun eigen Heere en Herder, Jezus Christus, hun iets vragen van de wol huns voorspoeds, die let welHy zelf heeft doen wassen, dan gelijken ze veel op een schreeuwend varken, dat aan de ooren naar zyn bestemde plaats gesleurd wordt, waartegen het zich met al zyn kracht verzet. En al is het nu dat men voor mode en zingenot niet overdadig veel uitgeeft, laat ons toch niet zoo spoedig zeggen ik kan niet meer geven. In betrekking tot elke andere tekortkoming stemt ieder goed Gereformeerd belijder toe, dat hy niet slechts onmachtigmaar vooral ook onwillig is om in volkomenheid voor den Heere te leven; ja, dat zijn onmacht uit zyn onwil is voortgekomen, zoodat, alvorens de onmacht verdwijnt, eerst de onwil moet omgezet worden. Maar als het nu op het geven aankomt, dan treft men maar hoogst zelden een onwillige aan, dan zyn de meesten louter en enkel onmachtig. Tekortkomingen in de milddadigheid, uit oorzake van gebrek aan goeden wil, aan liefde en ijver voor den dienst van God, treft men schier nooit aan. „Ik ben onmachtig, ik kan niet meer geven" is meestentijds wat men aan den vrager of rechtstreeks óf onder een omhaal van woorden te verstaan wil geven. Zeker, er zyn er die lofwaardige milddadig heid openbarendie schier boven vermogen goedwillig zyn. Maar dit zyn enkelen ze zyn de uitzondering, die den regel bevestigen. En dit lezende, moet men pok weer niet te spoedig denken, dat men zelf zulk een uitzon dering is. Wie dit zoo gemakkelijk van zichzelf gelooft, is het waarschijnlijk niet. Laat ons toch waar zyn in betrekking tot onszelf, en alzoo onszelf ook durven veroor- deelen, indien er reden voor is. Laat dan ook Zeeland zichzelf durven ver- oordeelen en zeggen, dat het niet aan de macht scheelt, dat Zeeland nog geen eigen Zending heeft, maar aan den wil, wijl er geene genoeg zame liefde en ijver voor de uitbreiding van Gods Koninkrijk het hart verwarmt. Als we de berekening van één der deputaten voor de Zending, Ds. van der Kooi, nagaan, dan zien we dat elk belijdend lid der Zeeuwsche Kerken slechte 5 cent per maand heeft op te brengen om geld genoeg te hebben voor het uitzenden van één missionair dienaar. En zou dit niet kunnen Niet kunnen in het welva rende Zeeland Ongetwijfeld. Daarom hebben we ook o. i. de hulp van de Noord-Brabantsche Kerken niet noodig. Dat de Provinciale Synode besloot die hulp aan te vragen, viel ons tegen en nog meer, kamer moest doorbrengen, des te aangenamer, temeer omdat de heer Falkenstein Berend had voorgesteld, om wanneer ze in huis moesten blyven, Berend hem dan maar eens een en ander voorlezen moest. Naast Gods Woord, waaruit Berend eiken morgen een gedeelte las op aan wijzing van de heer Falkenstein, had hy zich op advies van Berend verschillende Christelijke werken aangeschaft, zooals Brakel „de redelijke godsdienst"P. Broes „de peinzende Christen" P. Immens „degodvruchtige Avondmaalganger"; John Bunjan „Des Christenreize naar de eeuwig heid" en „de heilige oorlog" en andere boeken. Deze werden nu dagelijks gelezen en herlezen, ook tot groote winst voor Berend zelf, en tot kennelijke geloofsversterking van den heer Falkenstein. Des Zondags mocht Berend twee maal naar de kerk gaan en moest dan ook van de prediking, die hy gehoord had, zooveel hem mogelijk was aan zyn heer vertellen, terwyl hy om de veertien dagen des Zondags in zyn eigen huiselyken kring mocht blijven. Op een dier sombere herfstdagen trof Berend den heer Falkenstein in een zeer zwaarmoedige stemming aan. En dit viel te meer in het oog, omdat juist in de voorafgaande dagen, hy met zooveel blijdschap had geroemd over het heil dat hy in Christus gevonden had, en nadat Berend hem Christenreize van Bunjan had voorgelezen. dat er geen besluit werd genomen om toch eindelijk eens het tijdstip vast te stellen, wanneer een missionair dienaar zal worden uitgezonden. Indien er besloten was om alle Kerken te verzoeken, dit jaar de volle bijdrage op te brengen, dan had er geld genoeg geweest om het volgend jaar een dienaar uit te zenden en de groote uitgaven, die er in den beginne zyn, te dekken. Waarom zyn we toch dikwijls zoo voortva rend, zoo moedig, zoo vol durf als het onze natuurlijke zaken geldt, terwyl we zooveel bangheid, vrees en angst openbaren, als het betreft eenige zaak van Gods Koninkrijk Laten wy allen, gij en ik, die vraag beant woorden als we in onze binnenkamer neder- geknield zyn en ons hart in oprechtheid voor het aangezicht onzes Gods uitstorten. K. Oussoben. Allereerst komt nu in aanmerking de vraag of kinderen buiten echt geboren, ook in aan merking kwamen als erfgenamen. Wie de ge schiedenis van Jefta zich herinnert heeft het antwoord spoedig gereed. Toch leide men hieruit niet te veel af. Wy lezen in Richt. 11 niet anders dan dat de zonen van Gilead Jefta uitstieten en hem als bastaard deel aan de erfenis ontzegden. Van een bepaling in deze materie is geen sprake. Maar het lag in den aard der zaak, dat onwettige kinderen geen wettige erfgenamen konden zyn. Tegelyk kan hier dan even besproken wor den wie als onwettige kinderen werden aan gemerkt. Naar het ons voorkomt werden de kinderen van een tweede vrouw volstrekt niet als onwettig beschouwd. Trouwens hoe zou dat ook mogelijk zyn. Wy laten de quaestie van het huwelijk met meer dan ééne vrouw onbesproken, en zyn overtuigd dat hierin onge twijfeld zonde lag. Maar even zeker is 't ook, dat het besef der godvruchtige aartsvaders daarin van het onze verschilde. Even zeker is, dat Abraham er nooit aan gedacht zou heb ben Ismael een onwettigen zoon te noemen, en dat Jacob zyn twaalf zonen allen op gelyke wijze voor zyne kinderen hield. Maar Jefta was een hoerekindstond buiten Gileads gezin, werd van jongsaf door zyn broe ders veracht en moest eindelijk het wettig kinderrecht missen. In de tweede plaats komt in aanmerking het recht van de dochters. Dienaangaande vindt gij ook geen stellige bepaling in de Wet van Mozes. Naar het gewoonterecht ontvingen de dochters geen erfdeel; slechts ontvingen zy onderhoud uit het familiegoed en by haar huwelijk kregen zy een geschenk, een uitzet. Othniel, zoon van Kenaz, krijgt Aschsa ter vrouwe, en zy vraagt Kaleb, een land met vruchtbare waterwelliugen. Zy ontvangt het. Weer is volstrekt niette bewijzen, dat dit een vaste regel was, maar wy zyn toch geneigd aan te nemen, dat by een huwelijksplechtig heid de welgestelde Israëliet zyne dochter niet ledig wegzond. Men make zich van Israels leven geen verkeerde voorstelling. Er waren geen kapitalisten. Opeenhooping van geld en aaneentrekken van land behoorde in den patriarchalen tyd tot de onmogelijkheden. En de erfenis bestond dus in roerende goederen, die de bruidegom meestal terstond overvloe dig bezat. Berend bemerkte al spoedig die zwaarmoe digheid, en waagde het daarom ook te vragen naar de oorzaak daarvan. Eerst kon hy hierop geen antwoord van zyn heer los krygen, en scheen het wel, alsof hy die oorzaak maar liever verborgen wilde houden doch eindelijk sprak by tot Berend„Gy hebt mij wel eens verteld, dat het u zulk een groot genot is, dat ge met uwe vrouw samen den Heere moogt dienen. Wanneer dat nu eens niet het geval was, Berend hoe zoudt ge dan daar onder gesteld zyn „Het is moeilijk, mynheer daarop een ant woord te geven" hernam Berenddoch ik geloof, indien ik onder zulke omstandigheden verkeerde, dat ik niet zou ophouden aan mijne vrouw de dierbaarheid van Christus en den zaligen dienst des Heeren aan te prijzen en te bidden dat we samen in de wegen des Heeren mochten wan delen. Maar, zooals ik zeide, het is niet ge makkelijk uwe vraag te beantwoorden, omdat ik in zoo'n geval nooit heb verkeerd. „Gy zoudt nu nog in het gunstige geval verkeeren, Berenddit te kunnen doen, want gij bezit uwe vrouw nog. Maar by my is dat geheel anders. Myne vrouw is reeds sedert eenige jaren van by my weggenomen. Zy was in menig opzicht een voorbeeldig mensch, die zeer veel voor anderen over had, en uiterlijk onberispelijk, en ook wel godsdienstig was. Doch

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 2