Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Onder Redactie vanOs. L. BOUHA, Ds H. V. LAHAN en Os. A. LITTOOIJ.
5e Jaargang.
Vrijdag 5 Juli 1907.
No. 2.
UIT HET WOORD.
-
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
1B0NHEHEHTSPRUS
Drukker-UitgeYer
A. D. LITTOOIJ Az.
PRIJS DER ADYERTENTIEN
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
DE ANTITHESE.
Zeenvsch
rkblad.
per half jaar franco per post
Enkele nummers
70 cent
3 cent.
MIDDELBURG.
PETEUS' WIJZE KAAD.
En Petrus zeide tot henBekeert u
en een iegelijk van u worde gedoopt
in den naam van Jezus Christus tot
vergeving der zonden en gij zult de
gave des Heiligen Geestes ontvangen.
Hand. II 38.
Aan .welke menschen geeft de apostel dezen
raad? Het staat er zoo duidelijk. Als zij dit
hoorden, werden zij verslagen in het hart. Petrus
had de schare beschuldigd, dat zij den Messias
der vaderen aan het kruis gehecht en gedood
had. Op sommigen hunner maakte het indruk,
zy moesten het erkennen, dat die beschuldiging
waar was, zij konden er niets tegen inbrengen,
hunne consciëntie stemde met den apostel in.
Dientengevolge stonden zij voor hun besef
schuldig aan eene vreeselpke zonde, en zp
wisten geen raad om zich uit dezen pijnlijken
toestand te redden. Wat moest er van hen wor
den, als zij zoo verschijnen zouden voor den
Rechter des hemels en der aarde, die zonder
aanzien des persoons oordeelt. De vrees had
hen aangegrepen als een gewapend man en
hun hart was gewond, verslagen en verbroken.
Zagen zij op zich zelf, dan moesten zij alle
hoop laten varen, doch wie weet, misschien
was er nog wel een weg van ontkoming. Zij
waren bereid om alles aan te wenden, voor
geen moeite zouden zij terugschrikken, zij wil-
den alles doen, eiken last dragen, indien er
slechts redding mogelijk was. Dit blijkt uit
hunne vraag: Wat zullen wjj doen, mannen
broeders
Het is zeker van groot belang voor ons, dat
deze verslagenen van hart deze vraag hebben
gedaan, omdat zij aanleiding gegeven heeft,
dat de apostelen daarop geantwoord hebben.
Altijd toch komt deze vraag in het verslagen
gemoed op en ieder, die bij het licht van
's Heeren woord zijne zonde leert kennen zal
een dergelijke vraag doen. Werd er nu al door
op zulk een vraag hetzelfde antwoord gegeven,
dan zou het minder gewicht in de schaal leg
gen, maar dat is het geval niet. In dezen tijd
zou menigeen, die zulk eene vraag hoorde,
dadelijk genegen zijn te zeggenGij behoeft u
deswege niet zoo te verontrusten, het is wel
waar, dat uw schuld groot is en dat de Rech
ter voor de deur staat, doch daartegenover staat,
dat Jezus Christus in de wereld gekomen is
om zondaren zalig te maken. Zijn bloed reinigt
van alle zonde, en die tot Hem komt zal Hij
geenszins uitwerpen. Gelooft dat en gij zijt
opeens uit alle moeilijkheden, en een liefelijke
rust zal uw hart vervullen. Heeft de apostel
ook zoo geredeneerd?
Anderen ook in deze omgeving zouden
een geheel anderen toon aanslaan. Zij zouden
zich ongeveer op deze wjjze uitlaten. Wat
vraagt ge nu al naar redding Zoudt ge door
eigen inspanning u uit uwe engte willen
redden Hoe komt ge er toe De menseh
kan niets. Het moet eerst nog geheel anders
bij u worden. Alvorens ge vraagt naar red
ding moet ge veel dieper overtuigd worden
van uwe zonde en van uwe geestelijke onmacht.
Ge moet niet denken, dat het zoo gemakkelijk
gaat. Op die manier gaat het in 't geheel
niet. Ge schijnt te meenen, dat de zondaar
met groote schreden den weg naar den hemel
kan afleggen, en dat het een kleinigheid is
om van zijn zonde bevrijd te worden. Voor
u is het te hopen dat ge nog veel radeloozer
wordt. Van alle doen moet ge afzien, en als
het eerst eens recht donker op uw pad wordt,
zoodat ge er geheel aan wanhoopt, dat er ooit
licht komt, dan kan het wezen, dat het Gode
behaagt op uw arme en stervende ziel met
ontferming neder te zien.
Wie zielen vangt, is wijs, heeft Salomo ge
zegd, en wijl velen naar het schijnt van de
gedachte uitgaan, dat er heel weinig beleid
bij te pas komt, zoo mogen wij wel dankbaar
zijn, dat wij het antwoord van een ontfeilbaar
gezant op deze vraag bezitten. Petrus heeft
noch het eerste noch het laatste gezegd. Hij
handelt veel voorzichtiger. Hij pleistert niet
met booze kalk, hij geneest de wonde niet op
het lichtst. Verre blijft het van hem om deze
verslagenen op een valschen grond gerust te
stellen. Hij kent niet het ziekelijke medelijden,
dat er aanstonds bij18, is om den menseh elke
pijn te sparen, want hij is te diep overtuigd
van de ontzettende macht, welke de zonde heeft
en niet gaarne wil hij aan die menschen hun
bange onrust ontnemen zonder dat zij in de
eenige veilige schuilplaats aangeland zijn. Het
is helaas te vreezen, dat velen zich in dezen
tijd troosten met een woord, met een belofte
zonder te bouwen op het eenige fundament
Christus Jezus. Overal zijn er, die vandaag
nog zoo arm zijn, dat zij geen penning bezit
ten om ook maar het kleinste deel van hun
tienduizend talenten schuld te betalen, en die
morgen rijk zijn. Is het wonder, dat zij u de vraag
in het hart doen opkomenhoe zijn zij toch
op eens aan al dat kapitaal gekomen Let
gij er op, mijn lezer, en stel u nooit tevreden
met iets, wat geen wezen heeft, want denk
beeldige rijkdom zal u niet baten in den dag,
den grooten dag des Heeren. Zorg, dat ge
u zelf niet redt, al is het volgens den raad,
welken anderen u geven maar zoek naar de
aanwijzing der Apostelen uwe zaligheid in den
rechten weg.
Doch Petrus is het blijkbaar ook met de
anderen niet eens. Hij zegt niet, gij vraagt te
vroeg naar redding; gij moet eerst beter ont
dekt zijn aan u zelf, geen woord er van, neen,
hij dringt er op aan, dat zij zich bekeeren
zullen. Bekeering, niet uitwendig allereerst,
maar inwendig een vernieuwing van hart en
gemoed eischt hij, een verandering van zin is
noodig. Zij hebben gevraagdMannen broe
ders, wat moeten wij doen, welnu, hij wijst
het hun duidelijk aan. Tot dusver ging hun
geheele leven een verkeerde richting uit, om
dat hun diepste overleggingen niet deugden.
Dit moet anders worden. Hun innerlijk leven
moet een geheel anderen inhoud verkrijgen.
Zij moeten er naar staan, dat het daar in orde
kome. Daaraan voegt hij toeen een iegelijk
van u worde gedoopt tot vergeving der zonden.
Bij de inwendige verandering moet ook nog
komen een daad, welke voor iedereen duidelijk
is. Zij moeten openlijk breken met het joden
dom, dat zich op een hellend vlak bevindt en
den afgrond tegemoet snelt, en zich scharen
b\j hen, die den Naam van Jezus belijden.
Petrus vraagt niet weinig, maar veel, zeld
zaam veel. Voor een jood was het eene zaak
om heel zijn volk en al zijn leidslieden los te
laten en zich te voegen bij de volgelingen van
den Nazarener, dien de overigen beschouwden
als een misleider der schare. Zullen zij voor
dezen stap niet terugdeinzen, zullen zij zich
niet afwenden Daarover verontrust de Apostel
zich niet. Het is hem niet om de toejuiching
van menschen te doen, maar om hun ziel.
Minder mag hij niet eischen, daarvan is hij
overtuigd en hij weet tevens, dat hij eenmaal
beoordeeld zal worden niet naar de uitkomst
van zijn werk, maar naar zijn trouw. Dat wij
in zijne voetstappen wandelen, want wij mogen
niets laten vallen van het woord des Heeren.
Alleen een volledige overgave des harten brengt
den zondaar tot het heil en tot den vrede»
alleen als hij geheel eenswillens met zijn God
is zal hij den waren vrede beërven.
Denk daaraan ook voor u zelf en zoek die
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van I5 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
ware verootmoediging,
bereid maakt.
welke ons tot alles
Bouma.
VARIA,
Van de kennisse Gods.
Bü den heer Kirchner te Amsterdam ver
scheen Van de Kennisse Gods door Dr. A.
Kuyper Jr., bedienaar des Woordste Vlissingen.
Op stevig papier, in flinke letter en gemak
kelijk leesbaren druk verscheen dit werk. De
inhoud ervan is rijk. In twaalf hoofdstukken
is hij ingedeeld. Na de inleiding en een woord
vooraf volgt de behandeling van de onbegrij
pelijkheid Gods, van de openbaring Gods, van
de onnatuurlijke verschijnselen (het atheïsme
en het materialisme), de natuurlijke Godskennis,
de bijzondere openbaring, het bestaan Gods,
het wezen Gods, de namen Gods, de deugden
Gods, de heilige drieëenheid en als slothoofd
stuk Uit Hem en door Hem en tot Hem zvjn
aüe dingen
'tls een Leesboek over een zeer gewichtig
deel der Gereformeerde waarheid, n.l. over de
kennisse Gods, waarin de academische studiën
van de Calvinistische Dogmatici, de hoogleer
aren Bavinck en Kuyper op populaire wjjze
worden behandeld, Het heeft overeenkomst met
het Leesboek van wijlen ds. Gravenmeijer doch
in dit werk is geprofiteerd van de studiën der
evengenoemde Dogmatici, 't is daarenboven door
een gereformeerd theologisch Doctor geschreven
en ook door iemand, die als leeraar van huis
uit tot de Gereformeerde Kerken behoort.
Het is zóó geschreven, dat ieder die meeleeft,
het kan begrijpen. Een kunstwoordenboek heeft
hij er niet bij noodig, dewijl de wetenschappe
lijke termen en woordeD, die er in gebruikt
worden, er in onze taal uiteen en over gezet
zijn.
Wjj danken den hooggeachten broeder voor
den omvangrijken, verdienstelijken en noodigen
arbeid aan dit werk besteed. Het is ons aan
genaam het van ganscher harte te mogen en
te kunnen aanbevelen. Voor studenten, die de
studie der theologie aanvangen, voor onder
wijzers, die de kennisse Gods moeten voort
planten, voor jongelingen, die in vereenigingen
elkander oefenen in de leer der godzaligheid,
voor ouderlingen, die over de zuiverheid der
leer oordeelen en haar ook wel eens onder
wijzen moeten, voor allen, die in de kennisse
Gods wenschen onderwezen te worden en er
belijdenis van te doen, raden wij aan zich dit
werk van dr. K. aan te schaffen, het te lezen
en te herlezen.
Littooij.
jfflaiiMMBMiMii
Jan. Nu wij weer bij elkander zijn, moeten
jelui niet meer over allerlei praten, want ik
ben niet van plan om nog eens te komen.
Kees. Ge moet maar zeggen, hoe ge het
hebben wilt. Of het daarom zoo komt, kunnen
we afwachten.
Diek. Met Jan ben ik het eens. Op den
duur wordt het vervelend om zoo vaak over
hetzelfde te spreken.
Kees. Het zal dan het beste zijn, dat ge
maar spoedig opgeeft de gronden, waarop je
uitspraak steunt.
Diek. Dat is nou ook wat. Dit heb ik al
lang gedaan. Maar ge zegt, dat ze van geen
waarde zijn.
Jan. Dit zult ge zelf moeten toegeven. En
ik veronderstel, dat ge nu wel beter beslagen
op 't ijs zult komen. Het is tenminste noodig,
want als de een beweert: zoo is het, en een
ander die bewering tegenspreekt, dan moet
natuurlijk uitgemaakt worden, wie het aan 't
rechte eind heeft.
Kees. Dat is juist, en daarom moet Dirk
nu aantoonen, of hij recht heeft met zijne
stelling, dat Dr. Kuyper de uitvinder van de
antithese is. Begin maar, wij zullen aandach
tig luisteren.
Diek. Wat ik reeds aangevoerd heb, behoef
ik toch waarlijk niet te herhalen.
Jan. Kunt ge dan geen andere bewijzen
bijbrengen
Diek. Neen. Die heb ik niet. Ik ga af
op wat de liberale bladen zeggen.
Kees. Het wordt tijd, dat ge dan ook eens
nagaat, wat de anderen te zeggen hebben,
want er zijn haast geen menschen, die geheel
onpartijdig zijn.
Jan. Zie, zoo mag ik het hooren. Mij hin
dert het altijd, wanneer iemand meent, dat de
mannen, die tot zijn eigen partij behooren,
alleen knap en deugdzaam zijn. Dit noem ik
enghartigheid van de ergste soort.
Diek. Hoe gij het noemt, gaat mjj niet aan.
Toestemmen zult ge toch wel, dat er in de
partijen van links vele zeer ontwikkelde men
schen zijn.
Kees. Daarover behoeven wij niet te spreken.
Als ik er u een dienst mee doen kan, dan
wil ik graag bekennen, dat er onder hen niet
alleen zeer ontwikkelde, maar ook hoogstaande
mannen zijn, die een ideaal voor oogen hebben,
dat zij met alle macht zoeken te verwezenlijken.
Jan. Ja, ja, dat geloof ik ook. Er zijn in
die kringen velen zelfs, die met warmte ijveren
voor verbetering van allerlei treurige toestanden.
Diek. Het verblijdt mij, dat ge dit zoo gul
erkent. Ik heb weieens gedacht dat er onder
u weinig waardeering gevonden werd voor wat
wij bedoelen en zoeken.
Kees. Dan ziet ge, dat ge u daarin vergist.
Wanneer ge voortaan meer acht geeft op wat
er van onze zijde gezegd en geschreven wordt,
zal het je steeds duidelijker blijken. Aan beide
zijden zijn er velen, die naar hun beste weten
het goede voor ons land en volk zoeken.
Jan. Wij kunnen wel aannemen, dat dit
misverstand uit den weg geruimd is, en daarom
wijl Dirk niets meer te zeggen heeft
moest Kees ons nu maar nader inlichten.
Kees. Geheel bereid. Om te weten, hoe
de antithese in onze politiek gekomen is, moet
ge u even herinneren, hoe het in ons vader
land was vóór de 19e eeuw.
Diek. Niet best. Dat weten wij allen. Er
was misschien nog meer twist en partijschap
dan tegenwoordig. Wel als wij het daarover
moeten hebben, komen wij nooit aan 't eind.
Jan. Ge doet me schrikken. Ik dacht, dat
we er zoo waren. Maar als het nog lang
duren moet, ga ik heen, w, nt zooveel tijd heb
ik niet.
Kees. Wat laat ge u spoedig schrik aanja
gen. Wie beweert, dat wij het over al die
twisten moeten hebben. Hoewel het volkomen
waar is, dat ons volk destijds zeer verdeeld
was, toch was er ééne gedachte, welke allen
vasthielden.
Diek. Welke was dat Ge maakt me inder
daad benieuwd, want ik stel mij altijd voor,
dat de partijen van toen elkander veel feller
en bitterder hebben bestreden dan die van
onze dagen.
Kees. Daarin kunt ge wel gelijk hebben.
Maar allen geloofden, dat de overheid Gods
dienaresse was, en dat zij naar Zijn wil het volk
moest regeeren en beschermen.
Jan. Nu is dat tegenwoordig dan anders.
Dit moet dunkt me ieder toestemmen. Wie
dit ontkennen durft, heeft met alle geloof ge
broken.
Kees. Neen, dat is tegenwoordig zoo niet