1 Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOÜMA, Ds. H. V. LAMAN en Os. A. LITTOOIJ. 4e Jaargang. Vrijdag 31 Mei 1907. JSTo. 49. UIT HET WOORD. Drnkker-Uitgever 1 A. van het ware beginsel wordt Littooij. 70 cent. 3 cent. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. „hij zal zijn geljjk een frissche boom In vetten grond geplant bij eenen stroom, Die op zpn’ tjjd met vruchten is beladen, En sierljjk pronkt met onverwelkte bladen Hjj groeit zelfs op in ramp en tegenspoed Het gaat hem wel, ’t gelukt hem wat hjj doet*. Bcuma. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER AD YERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. lingen* d.i. van het oplezen van het wezenlijk dorre hout (om van de onware en valsche voorstellingen, vooral ten opzichte van Dr. Kuyper en zjjn Kabinet zoo menigvuldig gegeven niet eens te spreken) wordt be reikt, zal zij in de handen klappen van vreugd, en om de onnoozelheid onzer kiezers voor de prov. Staten zal ze dan lachen. Want de Redacteur der Middelburgsche Courant, hoewel hjj van het tegenovergesteld beginsel uitgaat, als wij gelooven en voorstaan, weet toch even goed als wij, dat alle men- schen fouten begaan en ook weleens verkeerd heden doen. Maar hjj en zijne partij laten de mannen, die fouten begaan, wanneer zij maar tot de vrijzinnigen behooren, daarom niet los en varen. De vrijzinnigen weten wel, dat door hen niet te stemmen in de kaart der tegen standers wordt gespeeld, zjj worden er alzoo door geholpen. Deze onnoozelheid willen zjj wel dat de onzen aan den dag zullen leggen, maar zij zelven wachten er zich voor, zij ver- goeiljjken de fouten hunner medestanders, uit partijbelang. De schat nu in en door aarde vaten gedragen. V A B I A. „Sprokkelingen.” De Middelburgsche Courant is schier week in week uit aan het sprokkelen. Met arends- oogen ziet ze uit of er op het erf van de anti revolutionairen geen dor hout gevallen is. Vindt zij zulk een takje dan wordt het uitge bazuind, wanneer het niet reeds een ander blad dat uit de antithese leeft, heeft gedaan. Het geschiedt dan daarenboven op de meest verdachtmakende wijze. Fouten die (bij dor hout vergeleken) door een persoon of een cor poratie, behoorende tot onze partij, zÜn begaan, en die door velen die tot hare partij behooren insgelijks zijn gemaakt, worden opgeblazen en gegeneraliseerd menigmaal zoo, alsof wij èenen hoop van leugenachtige en bedriegelijke men- schen zijn. Daarom wordt dan tegen allen ge waarschuwd, en de vrijzinnigen worden samen aangemaand, om toch tegenover ons op hun hoede te wezen en op den uitkijk te staan. In dezen geest schreef de Middelburgsche, wijl er te Grijpskerke een man op de kiezers lijst was gebracht, die er naar het oordeel van het Kantongerecht niet op hoorde. Hjj was ziek geweest, had in dien nood eenige onder steuning genoten voor onderhoud en om den docter te betalen, en daarom mocht hjj niet op de kiezerslijst staan. In zoodanige gevallen nu is er en wordt er verschillend geoordeeld over de bepalingen der kieswet. Maar laten wij aannemen, dat hier metter daad een fout is begaan, maakt dan toch De Middelburgsche daar niet een schandelijk mis bruik van Dat wij belijders van den Christus der Schrif ten geen fouten begaan of geen gebreken hebben, is door ons nooit gezegd of beleden. Wel het tegendeel, de eeuwen door. Wjj weten en belijden, dat wij maar een beginsel hebben van het doorzicht en de gehoorzaamheid, waar toe wij geroepen zijn en waarnaar wij staan. Ons Christelijk beginsel is, dat wij, die in Christus gelooven volmaakt moeten zijn en na dit leven ziillen wezen, doch dat wjj het in dit leven niet kunnen zjjn, om de zonde, die naar Gods bestel, ons nog altjjd aanhangt. Het wil len is bjj de oprecht geloovigen wel, maar het volbrengen moeten zij, met Paulus zeggen, vinden wij niet. Aan dwaling van het ver stand en aan zonde van het hart maakt zich hier de beste nog dikwerf schuldig. Wjj strui kelen allen in vele. Doch het is den geloo- vige leed, het smart hem dat hjj er den Heili gen Geest door bedroeft, de zaak van God door schaadt, de mannen van de antithese, d.i. van hen die tegen het Christelijk beginsel zjjn, er stoffe door geeft, om tot dat overdreven en schandelijk uitbazuinen te komen, en ook, dat hjj er bet leven van zjjn leven door ondermjjnt en er zich door onder de verberging van Gods aangezicht doet komen. Maar de antithese- mannen weten wel, dat onder hunne partjj- genooten de fouten en de verkeerdheden, die zjj bij de onze ontdekken, en waarover zij, uit politieke berekening, jubelen en die zjj den lande verkondigen, gansch zeer menigvuldig zjjn. Vaak heb ik gezegd en ook wel geschreven, dat de statistiek der gevangenissen dit steeds bewees en nog zou kunnen bewijzen. Het ligt voor de hand, dat, wanneer het doorzichtig doel der Middelburgsche met haar „sprokke- Het beginsel. Op het beginsel komt het bjj verkiezing in de eerste plaats aandaarom gaat de strjjd. Immers de gewezen Minister Staal is door de vrijzinnigen losgelaten. In dezen zin nam., dat over hem en zjjne oorlogsbegrooting, die niet behoorlijk was toegelicht, en over „het bljjvend gedeelte*, waaromtrent de noodige voorziening niet had plaats gehad, thans de strjjd bjj de stembus niet loopen zal. Dit wilden en zeiden zjj eerst. Doch dit durf den de vrijzinnigen blijkbaar later niet aan. Geen wonder, want hoe langer hoe meer kwam het uit, dat de eerste Minister noch de minister Staal zich konden verdedi gen, inzake deze oorlogsbegrooting en tegen over de gemotiveerde verwerping dezer begrooting door de Eerste Kamer, en het dientengevolge door het Ministerie gevraagde ontslag. Daarbjj kwam, dat de oud-liberalen, die de vrijzinnigen niet kunnen missen, met de onzen tegen deze begrooting, tegen het on gemotiveerd wegzenden van „het bljjvend ge deelte* en ook tegen het niet wel gegrond vra gen om ontslag waren. Om deze redenen moesten de vrijzinnigen wel afzien van het aangaan van den strjjd bij de stembus op deze punten. ’t Is daarom dat zjj de anti-these weer op den voorgrond stellen en dies zeggen en schrjjven daarom gaat het en loopt de strjjd, die bjj vernieuwing moet gestreden worden. En ’t is waar, dat daarom de strjjd gaat. Hjj gaat om het voor of tegen den Christus, het Christendom en de beginselen der Heilige Schriften. Hjj is dus van zeer groote beteekenis. Daarom ging het de eeuwen door en gaat het, tengevolge van den afval, hoe langer hoe meer. Neen, de antithese is niet dood. Was het zoo, dan zouden en moesten zjj, die anti, dat is, die tégen den Christus, het Christendom en de beginselen der Heilige Schriften zjjn, zjjn uitgestorven, of zij, die inplaats van tegen voor de theses, dat is de stelling, voor de erkenning van de beginselen der Heilige Schriften zjjn, in ons dierbaar vaderland zijn weggestorven. Ten opzichte van het laatstgenoemde zeggen en mogen wjj zeggen, Gode zjj dank, zoo is het niet. De tegenstelling, de antithese is niet doodZjj, die voor de thesis, de stelling zjjn, dat met het Woord Gods moet gerekend wor den, op elk gebied van het leven, zjjn, God zjj vallei stroomen de beken van het levende water en maken dezen bodem vruchtbaar, en besproeien de wortelen van zjjn leven. Misschien zegt gedit is duideljjk, dit versta ik, maar nu ben ik toch verlangend te weten, in welk opzicht zulk een verootmoedigde ge lijkt op den den? Op mjjne beurt zou ik nu wel willen zeggen denk eens even na, en het is m(j, als of ik het reeds aan uw oog zie, dat gjj zeggen wilt: ja het is mjj op eens helder. Die den richt zich op, streeft naar boven, zoekt het licht, hfi schjjnt maar één drang te kennen om hooger te rjjzen. Andere hoornen breiden zich naar alle zjjden uit, be minnen de breedte, maar de den heeft wat boven is lief. Zeker gjj hebt het goed begrepen en nu behoef ik slechts nog enkele woorden te gebruiken, om u aan het verstand te brengen wat ik bedoel. De christen wortelt in de vallei, daar vindt hij zjjn bodem, maar uit die diepte ziet hjj omhoog, hjj heft gedurig zijn hand en hart naar boven, hjj zoekt de dingen die boven zijn, waar Christus is zit tende ter rechtehand Gods. Diep overtuigd, en hjj wordt het van dag tot dag meer, dat het hier beneden niet is. Hjj weet dat hjj het licht, dat afstraalt van ’s Heeren aangezicht, niet ontberen kan, en daarom richt hjj steeds weer den blik naar boven en gaan zjjne be geerten uit naar den Heere, die alleen zijne nooddruft vervullen kan. Uit het leed en de ellende heft hjj het hoofd opwaarts en rust niet, vóór hjj in de nabijheid zijns Gods rust gevonden heeft voor het hol van zpn’ voet. Veel moge hem naar de aarde trekken, zoodat hjj soms klagen moet: Wat kleeft mjjne ziel aan het stof, ai zie mjjn nood, herstel mjj, doe mjj naar uw woord herleven, op den duur wordt de innerlijke drang van het nieuwe leven hem toch weer te machtig en op de vleugelen van het gebed verheft bjj zich boven het stof, boven de wolken, groeien en bloeien, vruchten dragen kan hjj enkel, als het hem gebeurt zich met heel zijn lot te stellen onder de schaduw des Almachtigen. Voorts beide de den en de mirt door hun bljjvend groen zjjn een beeld van een onver- gangkeljjk leven, dat de christen ontvangen heeft. O ik weet het ook wel, de kracht van dit leven blinkt hier niet in den luister welke wjj zoo gaarne zien zouden. Daar is meer een dorst naar dan een rjjke openbaring van leven, en ieder, die de eerste beginselen ontvangen heeft verstaat, hoe de dichter er toe kwam om te biddengun leven aan mjjne ziel, want het kan soms zoo wezen, dat hjj er bjjna niets van bespeurt. Stel u eens voor, dat iemand een mirteboom uit zjjn vaderland meevoerde en hem plante in onze streken, waar hjj geen geschikten bodem en passend klimaat heeft, zoodat hij een kwjjnend leven leidde en hjj riep u daarbij en richtte ver volgens op deze wjjze tot u het woordeen mirt beweren zjj, is een beeld van frisch en duurzaam leven, maar kunt gij dat aan dien boom zien, immers gjj zoudt dadelijk de fout van deze redeneering bespeuren en uitroepen Maar die boom aardt hier niet, hjj kwjjnt hier weg, hij is geheel in verval. Gjj moet hem zien zooals hij is in zjjn eigen land en dan zult ge u over zjjne levenskracht verwonderen. Zoo is het met het nieuwe leven van een christen. Het is eene plant, die nooit aan onze lucht went, en nimmer in dezen dampkring zich toonen zal in hare kracht. Om te beoor- deelen welk een glans hjj ten toon spreiden kan zoudt ge hem moeten kunnen gadeslaan, als hjj eenmaal de omgeving krjjgt, waar hjj past. Er zit in zijn leven een onvergankelijke kracht en eens als de woekerplant der zonde verwijderd is zal het zich ontplooien in al zjjne heerlijkheid, want Voor eenen doorn zal eendenne- boom opgaan, voor eenen distel zal een mirteboom opgaan en het zal den Heere wezen tot een naain.tot een eeuwig teeken, dat niet uitge roeid zal worden. Jbs. 55 13. II. Het is niet zeker, welke boom bedoeld wordt, wanneer er gezegd wordt, dat er voor eenen doorn een denneboom zal opgaan, omdat het woord in het oorspronkelijke gebezigd op ver schillende wjjze vertaald kan worden Wij zullen ons echter met deze taalkundige kwestie niet bezig houden, want het zou aan de meeste lezers geen bate brengen. Er komt nog bjj, dat velen ook niet zoo goed het onderscheid tus- schen de verschillende soorten van boomen kennen, en het niet aangaat hier een les in de plantkunde te geven. Bovendien den boom, in onze vertaling genoemd, kennen wjj allen. Wat een schoon gezicht levert een dennebosch op. Hoe aangenaam is het geruisch, wanneer de wind het in beweging brengt. Welk een welriekende geur verspreidt het en met welk een genot ademen wjj de lucht in, die met deze geur vervuld is. Ons oog rust met wel gevallen op die slanke boomen, die zich zoo recht en zoo statig naar boven verheffen. De donkergroene kleur hunner naalden trekt ons aan, en zelfs in den strengen, doodschen winter blijven zjj ons een beeld van het leven. Kunt gjj machtiger tegenstelling denkeneen woestjjn waarin enkel doornen tieren en een schoon bosch van reusachtige dennen, zooals in het Schwartzwald gevonden worden. Niet zoo bekend is ons de mirt. Toch kost het ons niet al te groote inspanning om er ons eene voorstelling van te vormen. Hjj groeit in den regel in het dal, dat bevochtigd wordt door het frissche water van beekjes. Daar staat hjj beschut tegen den storm, welke de lendenen van de bergen in de nabijheid striemt. Al raast de orkaan rondom de toppen dier reuzen de mirt behoeft niet te vreezen. Altjjd groen is zjjn blad, en in elk jaargetij ontwikkelt hjj zich. Het zjjn bekoorlijke plekjes, waar de mirten groeien, en de moede wandelaar zoekt in de schaduw dier boschjes verkwikking en verfrissching. De bevolking weet ze dan ook te waardeeren want zij geven aan hun land- schap eene eigenaardige schoonheid. Wat een verschilhier een verwilderd veld overdekt met schadelijke distelen, en daar een vrucht baar da], waar in de schoone mirt zoo heerljjk bloeit. Wjj zullen niet haarfijn uitpluizen, hoevele trekken van gelijkheid een den en een mirt hebben met het volk van God. Alleen zeggen wijdie beide boomen zjjn hier een beeld van den wedergeboorne, zooals de doorn en distel den onbekeerde teekenen. De mirt groeit in de laagte enkel in streken, welke overvloed van water hebben, en is het ook zoo niet met den zondaar, die vernieuwd werd door den H. Geest. Niet op de hoogten dezer wereld slaat hij zijne wortelen uit, neen in het dal der boetvaardigheid en der verootmoediging is zjjne plaats. Hjj is niet hooggevoelend, want hjj heeft zich zelf leeren kennen als een arm, verloren, doemwaardig zondaar, die in zich zelf niets goeds bezit en deswege vernedert hij zich voor het aangezicht des Heeren. Hoe klein, hoe gering is hjj in zjjne eigen oogen, hoe verfoeit hjj de bedorvenheid zjjns harten, en hjj beljjdt, dat hjj nietig stof en zondige asch is. Aan alle zelfverheffing is hjj gestorven, en hjj tracht niet door een hoogen borst en pralende woorden de aandacht op zich te vestigen, liever houdt hij zich als de tolle naar op den achtergrond, waar hjj zich zelf veroordeelt en aanklaagt. Maar juist in deze i ■f I Zeeuwsch Kerkblad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1