voor I Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ I I 1 I 1 I 4e Jaargang. Vrijdag 19 April 1907. No. 48. Drukker-UItgever I I UIT HET WOORD. I 1 A. van 70 cent. 3 eent. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. J PRIJS DER ADVERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. het ver men- Met medewerking van onderscheidene Predikanten. ABQNNENEHTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers VARIA. De Vrijmetselarij. II. Voor den aandachtigen lezer kwam het, in hetgeen wy de verledene week schreven, ge noegzaam uit, dat Ds. van Raalte, onder wiens leiding vele Nederlanders naar Amerika gin gen en langen tijd bleven, met hen die scheid den van de Hollandsche Gereformeerde Kerk 'in Amerika, niet meeging. Hjj leefde in en met deze Kerk tot zjjn dood toe. Dat deden ook voor en na hem verscheidene predikanten en lidmaten der Christelijke Afgescheidene en van de Christelijke Gereformeerde Kerkals mede van de Gereformeerde Kerken. Ook is er meer dan een predikant en lid maat der Afgescheidene Kerk teruggegaan naar de Hollandsche Gereformeerde Kerk. Andere emigreerende broeders en zusters brachten er, toen zij uit Nederland waren aangekomen, hunne attestation. Zij, die in de Hollandsche Gereformeerde Kerk bleven of er weer heen gingen of pas uit Nederland gekomen er hunne attestation afgaven, zagen er op, dat de grond slagen dezer Kerk niet ondermijnd, veel minder weggenomen waren. Het was er, gelijk het in Nederland was in de dagen van Voetius en Lodestein, die, zoowel als Anna Maria van Schuurman en de Labadie vele redenen hadden tot klagen over den zeer vervallen toestand der Gereformeerde Kerken in Nederland, maar daarom toeh, naar het oordeel der twee eerstge- noemden, geen gegronde redenen hadden om zich, gelijk de Labadie deed, af te scheiden en voor een seheurkerk, zooals zij meenden, te gaan ijveren. Het was, huns inziens, eene quaestie van toepassing, van getrouwe uitoefe ning van opzicht en tucht. Hervorming naar en op de aloude grondslagen was toen in de Nederlandsche Kerken en in den tyd van Van Raalte c s. in de Hollandsche Gereformeerde Kerken in Amerika zeer gewenscht. Elke plaatseljjke Kerk had en behield in hun nen tijd daartoe het recht. De Kerken, die het lidmaatschap van geheime genootschappen on- vereenigbaar achtten met het lidmaatschap der Gemeente van Christus konden hun, die beide waren en wilden blijven, dit langs kerkdijken weg beletten. Verreweg de meesten, die in Nederland bij de Christelijke Gereformeerde Kerk behoorden, sloten zich echter bij de Afgescheidene Kerken in Amerika aan. Wijl deze Kerken ook in Amerika zelf ver menigvuldigden, kreeg deze kerkengroep er reeds eenige beteekenis. In de eerste tijden is hun ook het bezit van hunne Kerkelijke goederen betwist geworden. De Hollandsche Gereformeerden en de Afge scheidenen voerden, vooral in het Westen, waar verreweg de meeste emigreerenden henengin gen, jaren aaneen een soms feilen strijd over de scheiding. 1 I I J 1 Zooals de verledene week gezegd is, werden onze Kerken alhier, voor ’92, wel eens aange zocht om uitspraak te doen over de al of niet wettigheid der Scheiding, doch zij deden dat niet, omreden zij zich daartoe noch bekwaam, noch geroepen achtten. Maar met het oog op de vrijmetselarij meenden zy dat te mogen en te moeten doen, gelijk de Notulen barer Synode van 1885 ons dat mededeelen. Reeds op de Synode in 1877 te Utrecht ge houden, kwam van Zuid-Holland het voorstel in: „De Synode bekrachtige het oordeel der Prov. Verg, dat geen vrijmetselaar lid van onze Kerk zal zijn.* „In de discussie worden vooral drie motieven aangegeven voor het gevoelen, dat geen vrij metselaar lid onzer Christelijke Gereformeerde kerk mag zijn. Het eerste motief is ontleend aan het mis bruik, dat door de mafonnerie van den eed wordt gemaakt. Ieder die lid wordt, moet zweren, dat hij niets openbaren zal van hetgeen hem zal medegedeeld worden. En het is niet geoorloofd, dat wij ons verbinden tot iets, waarvan wij niet weten wat het is. Het tweede motief is ontleend aan het feit, dat de orde der vrijmetselaren niet slechts eene materieële, maar ook eene zedelijke strekking heeft, en dat deze in den grond eene onchris telijke is. Het derde motief gaat uit schijnsel, dat vele erkend ongodsdienstige schen tot de orde toetreden, die geen hart hebben voor het Evangelie des heils. In één woord, het specifiek christelijke wordt in de orde miskend en verloochend. Na rijpe overweging komt de vergadering tot het eenstemmig besluit om het oordeel der Prov. Verg, van Z. Holland te bekrachtigen. Een vrijmetselaar, die in gemeenschap met de orde blijft, zal geen lid onzer kerk zynwil hij lid worden of blijven van de gemeente, dan moet hij alle gemeenschap met de orde afbreken, en den kerkeraad daarvan op vol doende wijze doen blijken.* Uit de Notulen der bovengenoemde Zwolsche Synode (1885) blijkt ons, dat niet minder dan vier provinciën de zaak der vrijmetselarij in betrekking tot de Amerikaansche kerken aan hangig maakten. Het luidt toch in art. 81 „Gelderland. De Synode bespreke den kerke- lijken toestand in de Ver. Staten van N. Ame rika, en oordeele of onze Kerk hare zusterlijke gemeenschap met de D. R. Church kan en mag bestendigen. Noord-Brabant. Zou het niet noodzakelijk zijn, onze betrekking met de Reformed Church in Amerika te herzien, wijl deze blijkbaar Vrij metselaars duldt? Zeeland. De Synode spreke zich uit, over de gemeenschap met buitenlandsche kerken, welke leeraars en leden dulden, die zich bjj geheime genootschappen hebben aangesloten, en welke kerken daarenboven vervolgen, die daartegen in verzet komen. Utrecht. De Synode spreke, indien moge lijk, uit, of zy de Dutch Reformed Church in N. Amerika, die Vrijmetselaars in haar midden duldt, nog langer als zusterkerk kan erkennen.* Art. 82. Daarop wordt voorgelezen een schrij ven van den afgevaardigde der Reformed Church van N. Amerika, Rev. Dr. Paul D. van Cleef, die, verhinderd ter vergadering tegen woordig te zjjn, zich thans vergenoegen moest met toezending van de gedrukte Minutes of the General Synod of the Ref. Ch. in N. A. vergezeld van eenige opmerkingen zijnerzijds, de kwestie aangaande het al dan niet dulden der Vrijmetselaren betreffende. Genoemd schrij ven, in de Engelsche taal tot deze Vergade ring gericht, wordt door Ds. Brummelkamp Jr. HERLEVEN NA STERVEN. Gy dwaas, hetgeen gij zaait, wordt niet levend, tenzij dat het gestor ven zij. 1 Cor. XV 36. De bestrijders van de opstanding zijn meestal zeer ingenomen met zichzelf. Inzonderheid laten zjj zich voorstaan op hun verstand. Zij zijn eigenlijk de menschen, die zich niets laten wijsmaken, zij gelooven maar niet alles, wat anderen zeggen, zij denken eerst eens grondig na, vóór zij iets aannemen, zij loopen niet aan de leiband. Zelfstandig beoordeelen zjj elke zaak, zij vleien zichzelf, dat zij een uitnemend verstand hebben, en vandaar dat zij zoo uit de hoogte spreken over lieden, die een anderen weg bewandelen, die een anderen blik op de zaken hebben, die andere voorstellingen waar- deeren. De Apostel echter denkt er anders over, hij ziet niet hoog bij hen op, hij heeft geen eerbied voor hun oordeel, en hij is er dus niet op uit om hen te prijzen. Zonder te aarzelen verklaart hij, dat zy dwazen zijn, men schen die geen verstand hebben, die het althans niet gebruiken. Doch het is- niet genoeg, dat wij zijn krasse beschuldiging kennen, noodig is het ook, dat wij de gronden nagaan, waarop zjj rust. Dwaas noemt Paulus hen, die de opstanding der dooden ontkennen, want waaraan ontlee- nen zij het recht daartoe Dit zeggen zy zelf. Hoe zullen de dooden opgewekt worden? Zy kunnen zich geen voorstelling vormen van de wijze, waarop zulk een gebeurtenis plaats zal hebben. Maar is dit nu een reden? Dan zijn er vele zaken, die niet bestaan kunnen en die er toch naar aller overtuiging zijn. De mensch bestaat uit lichaam en ziel, diejinnig met elkander vereenigd zijn. Ieder weet, dat het lichaam op de ziel inwerkt, en de ziel op het lichaam. Maar stel nu eens een onderzoek in naar de wijze, waarop de stof een’werking kan uitoefenen op den geest, dan zult ge voor een vraag komen, waarop niemand u een antwoord kan geven. Dat beide deelen van het menschelijke leven tot elkander in betrek king staan, is vast, maar waar raken zij elkan der, waar treden zij met elkander in verbin ding, waar grijpt de ziel het lichaam aan, waar houdt zü het vast en hoe kan zy dit doen Niemand weet het, niemand kan het u uit leggen, niemand kan het u duidelyk maken. Elk onderzoek in die richting gedaan is vruch teloos geweest. Hier moet de meest uitne mende in het verstand verklaren, dat hy het niet zeggen kan. Wy kunnen wel zeggen, dat de persoonlykheid van den mensch beide heeft lichaam en ziel, maar wie is die ons inlichten kan over de wyze, waarop zy deze beide omvat en in haar hand heeft. Als het nu een bewy's van een voortreffelyk verstand is om de op standing der dooden te loochenen, wyl wy niet weten, hoe zy eenmaal geschieden zal, dan zou daaruit volgen, dat iemand ook als zeer wys aangemerkt moest worden, die ontkende, dat er verband tusschen lichaam en ziel bestaat. Doch ieder zal zich wachten voor een derge- lyke bewering, wetende, dat allen hem wegens zyne dwaasheid zouden uitlachen. De Apostel had derhalve recht om de tegenstanders van de opwekking der dooden dwaas te noemen. Wy zouden nog vele andere zaken kunnen aanwyzen, waarvan ieder het bestaan kent zon der dat iemand de wyze weet, waarop zy ont staan en werken. De mensch staat niet voor eenige, maar voor duizende vragen, waarop hy vruchteloos een antwoord zoekt, en er is dus alle reden voor, dat de nauwkeurigste navor- schers zeer bescheiden zyn. Wie meent, dat alleen iets waarlyk bestaan heeft, ’t welk hy geheel doorgronden kon, geeft enkel blyk, dat ren kan. Goed beschouwd, vermag de mensch nog zoo weinig. By elke plant staat hy voor vragen, waarop hy geen antwoord weet, en daarom past het hem niet om zich aan te stel len, alsof hy geroepen is om te beoordeelen, wat onmogelyk is en wat niet. Beter is het daarom dat hy als een vlytige leerling acht geeft op Gods werken en woorden, om ze na te speuren. In dien weg zal hy steeds stof vinden om zich te verwonderen over Gods oneindige wysheid en macht, en in het gevoel van eigen geringheid zal zyn hart ’s Heeren lof bezingen en elke uitspraak van ’s Heeren mond eerbiedigen, o Het is zulk een voor recht om by het licht der waarheid God te kennen en Hem in al zyn werken te verheer- lyken. Dit is het werk der Engelen, laat het ook uw bezigheid zyn. Bouma. hy nog nooit ernstig nagedacht heeft. Het is voor allen duidelyk, dat het lichaam in de groeve neergelaten geheel ontbonden wordt, dat zelfs de hardste beenderen tot stof vergaan, maar daarmede is nog iniet bewezen, dat er niets overblyft. Het strengst onderzoek heeft iets anders geleerd. Het'heeft ons de zeker heid verschaft, dat niets wat aanzyn ontvangen heeft geheel vernietigd wordt De gedaante der wereld gaat uitsluitend voorby. De vormen wisselen. Maar het wezen blyft. Dit is niet eene veronderstelling, maar een uitgemaakte zaak. Daarom ook is het dwaas om op hoogen toon te verzekeren, dat de opwekking der dooden onmogelyk is, aangezien de lichamen door het geweld van den dood verslonden worden. Dwazen zyn het die de opstanding der doo den als een ongerymdheid achten, te meer wyl zy geen rekening houden met de Almacht des Heeren. Wie is de mensch, dat hy perken mag stellen aan de macht van Hem, die de dingen, welke niet zyn, roept alsof zy waren. Is de geringe, nietige mensch bevoegd om te verklaren, wat kan en wat niet? Van wien heeft hy deze opdracht ontvangen De Sadduceeën dwaalden, omdat zy niet de Schriften noch de kracht Gods kenden en zoo gaat het deze lieden eveneens. Zy hebben geen oog en geen hart voor die alomtegen woordige en alvermogende kracht, die hemel en aarde mitsgaders alle andere schepselen uit het niet in het aanzyn geroepen heeft en nog steeds onderhoudt. Een os kent zyn bezitter en een ezel de krib zyns heeren, maar deze met rede begaafde menschen kennen hun Maker niet. Hoe dwaas zyn zy dus. In dit opzicht staan zy ver beneden het redeloos dier. Wy moeten ons door geen schyn laten mis leiden. Wel geven de tegenstanders voor, dat zy zeer hoog staan, dat zy mannen van de ontwikkeling zyn, dat zy uitmunten in ver stand en in denkkracht, maar bekommer u niet over hunne groote woorden. Snoevers zyn het, die hun eigen onverstand uitbazuinen. Er is geen korrel ware wysheid in alles, wat zy beweren. Wanneer zy eens wilden luiste ren en hun verstand gebruiken, zouden zy spoedig anders denken en spreken. Zy zouden in de school der natuur plaats nemen en aan schouwen de wonderlyke werking, welke daar voor aller oog geschiedt. Gy dwaas, hetgeen gy zaait, wordt niet levend, tenzy dat het ge storven is. Hier wordt eene waarheid geleerd, waarvan elk zich overtuigen kan. De landman strooit zyn graan uit op den akker, het wordt als ’t ware onder de aarde begraven. Doch hoe gaat het er mede. De vocht en de warmte werken op den korrel in. Nu zet hy zich uit. Hy ontbindt zich. Hy lost zich op. Schyn- baar gaat hy te niet. Er zal niets van over- bly’ven. Ondertusschen heeft de kiem haar kleine vezelen in de aarde vastgelegd en haar groei naar boven bevorderd. Als ge nauw keurig ziet, dan bemerkt ge, dat een teedere scheut door de harde aarde heenboort. Eerst alzoo een versterven, een ontbinden, en daarna herleven. Zoo geschiedt het elk jaar. Ieder kan zich daarvan overtuigen. Voor niemand behoeft het een geheim te zyn. Maar als dit zoo is, is er dan ook geen reden, om hen, die op grond van de ontbinding des men- schelyken lichaams beweren, dat de opstanding onmogelyk is, dwaas te noemen. Zy zullen er toch niet aan denken, om de ontwikkeling van de levenskiem uit de ontbinding van den zaadkorrel te loochenen, en daarin wordt ons een duidelyk beeld van de opstanding voor oogen geplaatst. Wees dus op uwe hoede. Laat u door geen redeneering van het ongeloof misleiden. Nooit moet ge denken, dat de mensch alles verkla- - Zeeuwsch Kerkblad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1