Littooij.
UIT HET LEVEJ.
om
om
in roerende taal over deze woorden,0 sieraad
Israëls, op uwe hoogte is h\j verslagen, hoe zjjn
de helden gevallen*. En bij de Ruyter’s be-
gratenis hield Prof. Wolzogen de Ijjkpredikatie,
en had tot tekstMjjn vader, mjjn vader, wa
gen Israëls en zijne ruiteren
Zonder overdrijving mag worden gezegd, dat
geen rechtgeaard Nederlander den naam van
de Ruyter niet met eerbied en liefde zal noemen.
De gedachtenis van zijn 300sten geboortedag
kan door heel ons volk, zonder onderscheid van
stand of kleur, in den uitgebreidsten kring
worden gevierd. Hij behoort het gansche vader
land toe. Hij was een Nederlander in den waren
zin des woords. Hij was er een van de beste
soort, want hij was er een met groote gaven
èn van een innigen Godsvrucht.
Om zjjn gaven vereert een iegelijk, die God
vreest, hem met de anderen als een held, maar
om zjjn Godsvrucht hebben wij hem lief als
een broeder. Laman.
Michiel de Ruijter.
Er is een tijd geweest, dat het Nederlandsche
volk Groote Mannen heeft voortgebrachtthans
is de tijd gekomen, dat het zijn Groote Dooden
vereerten wat het daarna doen zal, het is nog
niet geopenbaard. Misschien komt er na dit
wel weer een ander geslacht, hetwelk de graven
vernielt, die wjj voor onze profeten hebben ge
bouwd een geslacht met andere waardeerings-
oordeelen dan de onze, hetwelk van onze reuzen
zal zeggen, dat het dwergen zjjn geweest.
Onder de groote Dooden, wier nagedachtenis
men heden in ons vaderland viert, is Michiel
de Ruyter een van de grootste. Op het feest
van een Rembrandt, een Bilderdjjk waren vele
toeschouwers, doch weinig deelnemersop het
feest van de Ruyter zullen de meeste toeschou
wers ook wel deelnemers zjjn. Hij heeft het
hart van elk en een iegelijk, die nog zijn vader
land mint en ’s lands geschiedenis kent.
De naam van de Ruyter is nauw verbonden
aan een van de roemrjjkste tijdperken uit
Neerlands historie. Hij heeft maar niet enkel
gedeeld in den roem van zjjn tijd, maar hij zelf
is geweest de roem van zijn tijd. Het vaderland
staat bij hem in de schuld. Zonder de Ruyter
zou Nederland een ander‘Nederland zjjn, dan
het geweest en geworden is. Om te weten, wie
de Ruyter was, moet ons volk worden gekend,
maar evenzeer moet men de Ruyter kennen,
om de Hollandsche natie te verstaan. Ge moet
die beide niet ieder afzonderlijk, maar beide
met elkander beschouwen. Hjj is een sprekende
trek uit ons volksbeeld. Als de dag ooit komt,
waarop een kunstenaarshand ons deze persoon
lijkheid teekent op zjjn juiste plaats en in een
zuiver perspectief, dan zal voor de Ruyter een
monument zijn gesticht van grooter waarde en
onvergankelijker materiaal dan hem in praal
graf en standbeeld zijn geschonken dan zal
de Ruyter met reeht in zjjn nationale betee-
kenis worden gekend
Thans moeten we ons tevreden stellen met
het vermoeden van zjjn grootheid. Het is nog
een tasten, of we haar vinden mochten. We
zoeken naar den naam, waarmede wjj haar
noemen mogen. Niettemin weten we van de
Ruyter genoeg om in breeder kring hem met
dankbare gevoelens en met groote genegenheid
te herdenken.
De Vlissingsche deugniet, die het van rad
draaier in de Ijjnbaan tot admiraal van de
Nederlandsche zeemacht gebracht heeftdie op
het haantje van den toren geklommen voor zijn
euvelmoed het hart zjjner stadgenooten van
angst deed stilstaan, en later gestadig klim
mende op de rangljjst der scheepsbevelhebbers
door zjjn heldenmoed den vjjand den adem in
de borst beklemdedie de liefde won, van wie
onder hem diende, en de achting, van al wie
hem bestreed die zjjn roem niet met den duren
prjjs van zijn ootmoed betaaldedie een heer-
scher zjjnde op alle zeeën nochtans een gehoor-
king tot het christelijk onderwijs. Zoo zal het
te eeniger tijd ook in dezen wel wezen.
Ten minste wanneer wij in Gods weg, gelijk
inzake het evengenoemde onderwijs, weten aan
te houden. De overtuiging moet gewekt en
algemeener worden, dat operatiën, die meer dan
eens zware krankheid, zelfs den dood tenge
volge had, niet mogen opgelegd worden. Dat
worden ze, bjjname aan de onvermogenden,
wanneer zij hunne kinderen niet in onkunde
willen laten opgroeien. De wet brengt hen in
den strjjd der plichten. Zjj worden gedwongen
van twee kwaden één te kiezen. Voor hèn
mag nog het eene noch het andere. Gedwon
gen worden zjj dus om hunne consciëntie te
verkrachten. En dat geschiedt in het van ouds
christelijke, vrjje Nederland, waar men weleer
ter verkrijging van vrjjheid der consciëntie
heen vluchtte.
Aan de vrijzinnigen, aan hen, die met God
en Zijn Woord, vooral op Staatkundig gebied
geen rekening willen houden, hebben wij het
voortduren van dien dwang dank te weten.
Zjj bazelen van vrjjheid en ontnemen en ont
houden ze aan hen, die God naar Zjjn Woord
wenschen te dienen, op elk gebied met dat
Woord rekenende.
Het liberalisme moet ter verkrijging der vrij
heid teruggedrongen worden. Het is hun eigen
schuld dat dit onze roeping is. Laten wjj dat
nimmer vergeten.
Adressen ter onderteekening liggen, na inge
willigd verzoek, door de afdeeling van den Bond
alhier, ter onderteekening bjj de boekhandelaren
D’huy en Fanoy. We hopen, dat velen door
hunne onderteekening met ons tegen dezen
dwang getuigen en het verzoek aan onze Ko
ningin tot wegneming er van ondersteunen
zullen.
Tot Vrjjdag 29 Maart is daartoe D. V. ge
legenheid.
beter, maar bij het afscheid wijdde hjj een boe
zemvriend in zjjn sombere voorgevoelens in.
„Mijn vriend, ik zeg u adieu, en niet alleen
adieu, maar adieu voor eeuwigwant ik denk
niet weer te komen. Ik zal op dezen tocht
blijven. Ik voel het.”
Bjj het vaarwel, aan vrouw en kinderen toe
geroepen, ging een ontroering door aller hart,
zoo ongewoon bekommerd nam hjj afscheid van
hen, als gold het een laatst vaarwel. De uit
komst heeft het voorgevoel bevestigd en de
bijzondere aandoening verklaard.
Weldra was hjj in den strjjd gewikkeld.
Een strjjd, waarin de Ruyter al zijn talenten
tentoongespreid heeft, die ten slotte onbeslist
bleef, maar aan den vlootvoogd het leven heeft
gekost.
Midden in het gevecht trof een kogel hem
aan de voeten, nam den linker weg en ver
brijzelde het rechteronderbeen. Daarbjj viel
hjj van een hoogte van zeven voet naar bene
den. Dit waren de eerste kwetsuren van eenig
belang in zjjn langen en gevaarvollen loopbaan
opgedaan.
Zjjn scheepsvolk vocht intusschen door. Het
zien van zjjn bloed scheen de matrozen te
prikkelen tot meerderen moed. En zoo ge
kwetst als de Ruyter daar lag, riep hjj telkens
bij het losbranden van een stuk geschut
„Houdt moed, mjjn kinderen, houdt moedzoo
moet men doen om de zege te verkrijgen.'
Voorts droeg hjj zich geduldig. Eerst was hij
door den schok en den val ietwat bedwelmd,
maar bijkomende, riep hjj„o Mijn genadige
God, ik dank u van ganseher harte, dat gjj
mjj in vele en verscheidene gevallen zoo goe
dertierenlijk hebt bewaard, en zoo vaderlijk
bezocht: laat deze tuchtiging strekken tot
zaligheid mjjner ziel.'
De zware pjjn belette hem niet nog acht te
geven op het oorlogsgeraas. En dan bad hjj,
gelijk men het meermalen hoorde„Heere,
bewaar ’s lands vloot. Spaar genadiglijk onze
officieren, matrozen en soldaten, die voor een
klein geld zooveel ongemaks en gevaars uit
staan. Geef hun kloekmoedigheid en kracht
opdat wjj onder uwen zegen de overwinning
mogen wegdragen. Heere, geef hun een ge-
wenschte uitslag in mijn zwakheid, gelijk Gjj
uwen volke gaaft, toen ik sterk wasopdat
het bljjke, dat wjj alles door u doen, en dat
gjj 't alleen doet, zoowel door zwakken als
kloeken, zoowel door weinigen als door velen.”
Bij het verbinden van zjjn wonden leed hjj
groote smart, maar als hjj het medelijden zag
van degenen, die hem omringden, zeide hij
„aan dit ellendig lichaam is weinig gelegen,
als de kostelijke ziel behouden wordt. Mjjn
pjjn is niet te achten bjj de onuitsprekelijke
smart en smaad, die onze Heiland onschuldig
leed, om ons van de eeuwige pjjn te verlossen”.
Hjj riep ook den Zaligmaker aan met deze
woorden„Heere Jezus, gjj hebt gezegd, dat
wjj onze ziele met lijdzaamheid moeten bezitten.
Geef mjj Heere, ’t geen Gjj gebiedtgeef mjj
de lijdzaamheid tot een sterkte mjjner ziel, opdat
ik mag volstandig bljjven tot den einde toe
nadien de lijdzaamheid toch meer overwint dan
de kracht”.
Tot zijn vertroosting en versterking gebruikte
hy verscheidene plaatsen uit de Heilige Schrift,
die hjj in zjjn gezonde dagen, in zjjn vrjje uren,
gewoon was te lezen. En als de pjjn hem te
machtig werd, dan verhief hjj zijn hart door
sommige spreuken uit de psalmen, inzonderheid
uit Ps. 119 en 42.
Soms sprak men over zjjn vrouw en kinderen.
Doch dan zeide hjj„Ik ben hier op de post,
daar God mjj heeft geroepenen wil Hjj mjj
ook uit dit leven roepen, ik ben gereed en be
reid. Mijn beminde vrouw en lieve kinderen
zouden mjj mogelijk met hunne droefheid nog
bezwaren. Zij zouden mij nu niet zien dan met
bittere tranen, en ik hoop hen te vinden in de
eeuwige vreugde.”
De aanvankelijke hoop op genezing werd
beschaamd. De dood naderde zichtbaar. De Ruy
ter was bereid; hjj, die eiken dag zich bereid
had om te sterven. Hjj zag ook dezen laatsten
vjjand rustig in het oog. Hjj verlangde ont
bonden te worden. Zijn handen lagen voort
durend - samengevouwen. Zjjn gebed tot God
was om een zalig einde, onder meer met de
woorden van psalm 63: „O God, Gij zijt mijn
God, ik zoek U in den dageraad, mjjn ziele
dorst naar U, mijn vleesch verlangt U in een
land dor en mat, zonder water”.
’s Middags werd het spreken hem moeilijk.
Hjj begeerde toen, dat Westhovius, de seheeps-
prediker, God zou bidden om een zalige ver
lossing. ’s Avonds kon hij gansch niet meer
spreken. Hjj liet gedurig voor zich bidden en
zelf zuchtte hjj tot God. Daarna lag hjj eenige
uren stil in benauwdheid des doods, waarop
hjj met een zachteo en gerusten uitgang den
geest gaf.
Toen de tjjding van zjjn dood in Holland
rond ging, preekte ds. Rulaeus te Amsterdam
Onze zelfzucht.
VIII.
Predikanten gaan soms naar den kansel, ge-
Ijjk de tooneelspeler naar het podium.
Het is hem dan te doen om menschen te be
hagen en daaruit dan profijt voor zichzelf te
trekken, hetzjj in geld of in eere.
Maar op dezelfde wjjze handelen velen van
degenen, die komen om naar de bediening
des Woords te hooren. Velen gaan des Zon
dags naar de kerk, geljjk de wereldling naar
den schouwburg of comedie. Zeker, met een
heel ander, met een ernstig doel, maar toch in
beginsel op even zelfzuchtige wjjze.
De wereldling bezoekt den schouwburg om een
bekwamen tooneelspeler te zien optreden, ’t Is
hem enkel te doen om wat die tooneelspeler
of acteur voortbrengt. Daarom gaat hjj alleen
dan naar den schouwburg, wanneer hjj ver
neemt, dat er een bekwame acteur optreedt.
Vermoedt hjj, dat het niet interessant zal zijn,
dan bljjft hjj thuis, of bezoekt een schouwburg
in een naburige plaats. Zjjn gaan of thuisblijven
wordt nergens anders door bepaald, dan door
wat bjj vermoedelijk zal kunnen genieten of niet
genieten. Zjjn eigen genot is hier maatstaf
van handelen.
Op dezelfde zelfzuchtige wijze nu gaan vele
menschen ter kerk, ’t Is hun eenvoudig te doen
om te genieten, al moet terstond toegestemd,
dat ze een geoorloofd, een geestelijk genot zoe
ken. Zjj vragen in de eerste plaats, welke pre
dikant er optreedt, en of het iemand is die
mooi kan preeken. Van de roeping en plicht
om saam te komen, ten einde gezamelijk God
te dienen, gevoelt men weinig. Preekt er dan
ook in een andere kerk, dan waartoe men zelf
behoort, een predikant, door wiens woorden
men verwacht aangenaam te zullen gesticht
worden, men gaat er zonder eenig consciëntie
bezwaar naar toe.
Zulke hoorders gaan Zondags eigenlijk niet
naar de kerk, maar naar den predikant. Dat
God eischt, dat de geloovigen van eene en
dezelfde plaats geroepen zijn om in hun eigen
plaats saam te komen om Hem te dienen, ziet
men niet in. Men gaat eenvoudig daar, waar
men het meest denkt te genieten.
Treedt er in de Herv. Kerk iemand op, die
den roep heeft, dat hij mooi en zuiver preekt,
welnu dan gaat men daar ook ereis heenen
preekt er op een andere Zondag iemand van
goede reputatie in een Oud-Geref. kerk, wel
dan daar ook ereis heengegaan, ’t Is toeh
maar de vraag, waar men ’t meest kan ge
nieten.
Voor dezulken zijn de kerken niet zoozeer
plaatsen van samenkomst van God en Zijn
volk. Zjj beschouwen ze meer als winkels,
waar men heengaat om wat te halen, terwijl
men dan gaat, waar men het beste terecht kan.
Maar bij wie op deze wijze ter kerk gaat,
is niet God de eerste, maar de mensch, het
eigen ik. Men gaat niet zoozeer naar de kerk
daar God te zoeken met zang en gebed,
Hem daar te dienen, maar feitelijk uitslui
tend om zelf gediend te worden, n.l. door de
liefelijke woorden, die de prediker spreekt. Men
gaat eigenlijk niet naar de kerk, naar het huis
des gebeds, maar naar den predikant, en dat
voor zjjn eigen profijt, n.l. om geestelijk genot
aan zjjn ziel te smaken.
Op den keper beschouwd gaat men dus op
dezelfde wijze naar de kerk als de wereldling
naar de comedie. ’t Is enkel te doen om het
geen de persoon, die optreedt, zal vóórtbren
gen. In welke kerk men een predikant vindt,
die veel te genieten geeft, is van ondergeschikt
belang. Men zoekt zijn geestelijk genot, waar
men denkt het te zullen vinden. Zoo niet in
zijn eigen Geref. kerk, dan in een Geref. kerk
op een naburige plaats, of ook in een Oud-
Geref. of in een Herv. kerk.
En als men nu zulke kerkgangers vermaant
over hunne ongeregeldheid ten dezen opzichte,
zaam dienaar van zjjne lastgevers bleefdie
het gevaar niet meed, waar het moest gezocht,
doch het ook niet zocht, waar het kon ver
meden die tal van de schoonste eigenschappen
op de gelukkigste wjjze in zich vereenigd
hielddie Vlissingsche deugniet is de lieveling
van het Nederlandsche volk.
Maar het Christenvolk mintin dezen Groote
bijzonderlijk zijn onverdachte, nooit verloo
chende Godsvrucht. Zjjn levensbeschrijver
Gerard Brandt geeft dienaangaande merkwaar
dige getuigenissen.
Zjjn gansche doen en laten droeg het stempel
van Godzaligheid. Geen Christenheld kon God
meer vreezen, eeren, liefhebben, betrouwen en
den godsdienst met meer ijver behartigen. Zeld
zaam werd hjj onder de prediking gemist, en
steeds verkeerde hjj er onder met groot genot.
Hjj streed met de gebeden niet minder dan
met de wapenen. Geen zeeslag zou hij beginnen,
of in zjjn kajuit boog hjj de knieën voor God,
Hem biddende om zjjn hulp en zegen. Hjj las
veel in de Heilige Schrift. Was hjj aan land,
dan las hjj zjjn huisgezin in de winteravonden
uit den Bjjbel voor tot leering en stichting
Ook theologische boeken versmaadde hjj niet.
Maar verder las hjj weinig.
Op een van zjjn zeetochten, te midden van
de gevaren des doods, las hjj Drelincourt’s
„Vertroosting der geloovige ziele tegen de ver
schrikkelijkheden des doods.” Tot driemaal toe,
van het begin tot het einde.
Bjj de godsdienstoefeningen op het schip was
hjj de voorzanger, want hjj zong goed, en was
een liefhebber van psalmgezang. In ijdel ge
zelschap was hjj slecht thuis. Drinken, dobbe
len en spelen verfoeide hij. Deze oorlogsheld
was een man des vredes, die de verdeeldheid
op kerkeljjk gebied diep betreurde. Mild was
hjj in zjjn oordeel over anderen, die in gods
dienstig opzicht van hem verschilden, hoewel
hjj erkende, dat er buiten Christus geen zalig
heid ismaar hjj zag op de ondoorgrondelijke
diepte van Gods oordeel en barmhartigheid.
Menschen, die met het heilige profaneerden, of
dwaalgeesten onder de geleerden, stonden bjj
hem in geen te best blaadje daarentegen waren
de dienaren des Woords bjj hem zeer in de
gunst. Twee van zjjn dochters waren met pre
dikanten gehuwd. Hij nam het kwalijk, indien
men hun de passende eere onthield, of met
minachting bejegende.
Hjj was een trouw echtgenoot en feeder vader
Zjjn vriendschap duurde langer dan een dag.
Aan de Overheid betoonde hjj onderwerping en
hield haar gezag zeer hoog. Toen in een trek
schuit iemand de Heeren Staten smaadde, lokte
dit het protest van de Ruyter uit. Als dienaar
der Staten, zeide hjj, kon hjj zulke taal niet
dulden. Hjj legde den kwaadspreker op stren
gen toon het zwjjgen op. En toen de man niet
verkoos te zwijgen en de schipper hem op de
Ruyter’s bevel niet aan land wilde zetten, nam
onze zeeheld den praatjesmaker op, vouwde hem
dubbel, en zette hem niet ver van den wal mid
den in ’t water buiten boord. En de schipper
mocht in geen zes weken varen.
Koevele gevechten en zeeslagen hjj ook gele
verd en meegemaakt had, en hoezeer hij ook
de voorste was in den strjjd, hjj is nimmer
gewond, uitgenomen in den laatsten slag, waarin
zjjn eerste wonde tevens een doodeljjke was.
Ja, die laatste tocht, ’t Ging nu niet om het
vaderland. Spanje had de hulp van Nederland
ingeroepen tegen Frankrjjk. Het bad om een
deel van de Hollandsche vloot tot ondersteuning,
maar dan die vloot onder het opperbevel van
de Ruyter. Men gaf beide. De vloot werd uit
gerust en de Ruyter kreeg de opdracht. Maar
de groote zeeheld achtte zjjn vloot te zwak en
vroeg versterking, waarop een van zijn superi
euren den treurigen moed had hem toe te voe
gen „ik denk toch niet, mijnheer, dat gjj op
uw ouden dag bevreesd begint te worden en den
moed laat zinken Hierop gaf de Ruyter een
antwoord, dat den held volkomen waardig was
„Neen, ik begin den moed niet te laten zakken.
Ik heb mjjn leven veil voor den Staatmaar
ik ben verwonderd, en ’t is mjj leed, dat de
Heeren de vlag van den Staat zoo veil hebben
en wagen”.
Toen men bjj hem aanhield om toch maar
met de vloot, zoo zwak als ze was, ten strijde
te gaan, sprak de Ruyter,de Heeren hebben
mjj niets te verzoeken, maar te gebieden en al
werd mjj bevolen ’s lands vlag op een enkel
schip te voeren, ik zou daar mee ter zee gaan
en waar de Heeren hunne vlag vertrouwen, daar
waag ik mjjn leven.”
Kort voor hij uitvoer, werd hjj ernstig aan
getast door tandpjjn, koliek en het graveel. Zijn
vrienden raadden hem hiervan gebruik temaken,
als een goede verontschuldiging om zich van
zjjn opdracht te doen ontslaan. Maar hjj gaf
te kennen dat hjj zich liever naar het schip
liet dragen, dan dat hjj zich zou onttrekken
aan zjjn last.
Ja, die laatste tocht. De Ruyter werd weer