Voor onze Jongens en Meisjes.
ÜIT DE PERS.
Terugblik* uit „Ons Tijdschrift*.
te Gi
Littooij.
(Wordt vervolgd).
te D
te N
te H
11,
45 w
34, 1
2,
mach
20,
afstai
10,
moei!
In
1
deed
Aa
26, 2
20,
Israé'
30,
geno.
Do
genai
het i
bjj i
des
raakt
meer
eene
zoekt
geprt
De
op 8
15 M
Int
het h
en in kracht toenemen,
boek of blad neemt men niet ter
aan den Hoek
Holland hoorden, dacht ik onwillekeurig
den t(jd toen ik met een paar vrienden
watervloed aanschouwde, die te Brakel
dijk bezwijken deed, en den daarachter
De macht van het geld.
Hoe ontzettend toch die geldregeering over
de wereld! Welk een macht bezit dat „doode*
kapitaal
Dezer dagen publiceerde de Belgische oeco-
noom Charles Engels in het tijdschrift l’ Echo
een opmerkelijk artikel over de Fransche
Rothschilds. Na een overzicht van de ontwik.
keling en de bezittingen van het groote ban-
Onze zelfzucht.
VI.
De mensch neemt in de schepping een ge
heel eigenaardige plaats in. Zijn de engelen
voor den hemel, de dieren voor de aarde ge
schapen, de mensch voor beide, voor hemel
èn aarde.
Hebben de engelen alleen een geestelijk, de
dieren uitsluitend een stoffelijk, de mensch
leeft een geestelijk èn stoffelijk bestaan. Hij
heeft een ziel èn een lichaam. Daardoor strekt
zijn leven zich als ’t ware over twee "werelden
uit. Met zijn ziel leeft hij bij zyn God in den
hemel, en met zijn lichaam hier op aarde. De
mensch kan daarom een wezen genoemd wor
den, dat hemel en aarde verbonden houdt. De
Godloochenaar breekt dezen band wel en wil
als een dier alleen op en voor deze aarde
leven, maar de Christen maakt dezen band zoo
sterk mogeljjk, en streeft er naar om, hoewel
op deze aarde verkeerende, met geheel zijn
verstand en hart in den hemel in te leven.
Sommigen vallen hierbij in uitersten, en
spreken alsof de Christen hier op aarde niets
meer te maken heeft. Het aardsehe leven
wordt deor hen veracht.
Doch dit is geheel in strijd met Gods Woord.
prijs
het f
Jann
dit r
meer
oplos
beho,
1 heb
ziet i
ge di
noem
Kieol
I rjjise
I aan
I ItZUi
I Othm
En
I van
I boud
f dan
I een
0. L
i tfehi
weet
'Veel
bet
lijk,
zittei
huis
iema
wel
B. te
veel
ik bf
trof
door
is, ii
onge
het
V.
ten?'
Jer
(Zoo,
aan i
men
Zooa
Adrii
Piete
met
ryk
lijke
Denl
stap]
(loge
#ens
Hi
antw
we a
De schipbreuk.
Dank zij den rijkdom en den overvloed van
aanschouwelijke berichten, hebben we de ge
beurtenissen aan den Hoek van Holland mee
doorleefd. Als ge in een boek de beschrijving
van een schipbreuk leest, dan duurt de span
ning maar enkele minuten, want weinige blad
zijden verder is het drama afgespeeld. Doch
hier moest ge wachten tot er weer een
nader bericht kwamen dan maar weer
wachten En zoo leefdet ge mee. Ge zaagt
wat er gebeurde.
Daar is in aangrijpende taal weer een oude
prediking gehoord. Men kan bijna behouden zijn
en nochtans verloren gaan. Nog maar tien mi
nuten en de menschen zouden hun bestemming
hebben bereikt. In den mond van de haven is
hun s ’hip gestrand. De reis was met goed ge
volg bijna volbracht, doch daar grijpen wind
en golven hun prooi, die hun dreigde te ont
komen, en breken het ijzeren vaartuig op de
steenen van de pier als een stroohalm midden
door. En zoo kwam het verderf, toen men dacht
dat het gevaar geweken was. Hoe menigeen,
die veilig de stormen des levens doorstond,
wordt op de kusten der eeuwigheid reddeloos
te pletter geslagen en in de diepte der ellende
gesleurd. Voor hoe velen ging het in alles goed
behalve juist in dat, waarop het toch bovenal
aankomt, het einde.
Men kan bijna verloren gaan en nochtans be
houden worden. Er is een overblijfsel, dat ellende
gezien heeft. Het is bijkans een opstanding uit
de dooden geweest, de redding van dat kleine
hoopje uitgeputte, verbijsterde, radelooze man
nen en vrouwen, dat geleden heeft honger en
dorst, naaktheid en koude, dat telkens kleiner
werd, al naarmate de een na den ander van
ellende bezweek, of door den storm en de zee
werd aangegrepen en neergesmakt op het dek
met verbrijzeld hoofd of weggesleept in de
diepte. En dan die vruchtelooze pogingen tot
redding.
Nochtans is het overblijfsel behouden. Nau
welijks behouden maar toch behouden.
Als door een wonder. Toen hun redding afge
sneden scheen en de nood op ’t hoogst was
geklommen. Gewis, hoe hoog de nood mag gaan,
geen nood aan deze zijde van ’t graf is zoo
groot, of er is redding mogelijk. Bijna behou
den is verloren, maar bijna verloren is behou
den. Men moet de ellende van het byna-ver-
loren gaan hebben doorworsteld, om de weelde
van de redding ten volle te kunnen smaken
Daar is een overblijfsel, dat behouden blv/ft.
We hebben wederom in deze gebeurtenis een
prediking van Gods vrijmacht, die zich ontfermt,
wiens Hij wil. We kunnen niet zeggen, dat
de geredden hunne verlossing te danken heb
ben aan zichzelf. Ze stonden even machteloos
als degenen, die verloren zijn gegaan. Maar
terwijl het grootste deel verzonk, werd dit
rleine hoopje wonderbaar en tegen aller ver
wachting behouden. Hier is geen sprake van
toéval. Hier is ook een bestel Gods, die allen
had kunnen verderven, maar sommigen behield
en zonder dat wy kunnen zeggenwaarom
juist dezen. De gansche geschiedenis predikt
een vrijmachtige verkiezing ter behoudenis van
een overblijfsel. Misschien zijn de kloeksten wel
vergaan. Zwakke vrouwen doorstonden de
ellende.
Zoo voegt zich bij de prediking van Gods
Woord een prediking van de gebeurtenissen.
Beide spreken eenzelfde taal, want beide komen
van éénzelfden God. Wie ooren heeft om te
looren, die hoore. Laman.
vermogen van het Fransche huis der
Rothschilds wordt in onze dagen op tien
milliard becijferd. Wat dat beteekent, wordt
duidelijk, wanneer men weet, dat de nationale
rijkdom van geheel Frankrjjk op twee honderd
milliard wordt geschat. De Rothschilds be
zitten dus een twintigste uit de winst van
handel en industrie. De familie Rothschild
bezit de beste mijnen van Frankrijk, zij oefent
de controle uit over de zaken der Fransche
bank en, als grootste aandeelhoudster, ook over
de zaken van meerdere spoorwegen en stoom-
lijnen. Na de Parijsehe gemeente volgen de
Rothschilds als de bezitters van gebouwde en
ongebouwde eigendommenin de buurt van
de Champs-Élysées, het Bois de Boulogne, het
Pare Monceau en den Noorder Spoorweg telt
zij geheele wijken hare kasteelen treft men in
alle departementen aan.
„Hoe de toekomst der dynastie van hetRoode
Schild zal wezen Ongetwijfeld zal de gelde
lijke voorspoed aangroeien. De oude baron
Alphons de Rothschild zeide eenige oogen-
blikken vóór zyn dood: „Myn vader liet mij
één milliard na, ik kan nu aan mijn zoon
tien milliard o verdragen*. En deze fortuin
vermeerdering was het werk van goed zes en
dertig jaren. Aannemende, dat het vermogen
gaandeweg groeien zal, kan men zich gemak
kelijk voorstellen, dat eenmaal Frankrijks
rijkdom geheel door één geslacht zal zijn op
geslorpt. De oeeonomen staan radeloos voor
het feit, dat de kleine vermogens door het
groote worden ingeslokt, gelijk een magneet
het ijzer aantrekt, dat in zijn nabijheid komt.
„De Rothschilds hebben in sluw inzicht van
de toekomst rekening gehouden met de politieke
en oeconomische veranderingen, die zich in
Frankrijk zouden voltrekken. Het is dan ook
opmerkelijk, dat de socialistische dagbladen en
tijdschriften in Frankrijk, bijna zonder uitzon
dering, door de familie Rothschild en hare
financieele ondernemingen gesteund worden.
Beter dan wie ter wereld ook hebben de Roth
schilds begrepen, hoe zij zich het proletariaat
te vriend moesten houden*.
Verklaart dit ook iets van de groote macht,
die socialisme en revolutie in Frankrijk weten
uit te oefenen
De Tijd, waaraan het citaat ontleend is,
merkt op De tijd is niet meer ver af, dat men
zich ook in Europa ernstig zal hebben bezig
te houden met het vraagstuk der opeenhooping
van vermogens. Indien er tg dig w-etteltffce
maatregelen werden genomen, zou zulke ver-
waarloozing tot de verschrikkelijke catastrophen
kunnen leiden voor Staat en maatschappij*.
„De groote rijkdommen moeten na den dood
van hun bezitter voor de helft den Staat ten
goede komen*, moet Carnegie, de byna-rykste
man ter wereld, hebben gezegd. Zal dit dan
de bezwering zijn van het Mammon-gevaar
Of dient het, naderkomend en niet te be
teugelen, in Gods hand als middel tot verhaas
ting van den komenden Laatsten Dag
Eén is er, die den tijd omspant,
Hij schuift de neev’len weg, en zegt:
Ik heb het „morgen* in myn hand
Troostrijke gedachte in de benauwing der
tijden
De tweede zending was niet zoo groot als
ik verwacht had. We halen ditmaal de zestig
niet. Bij de 34 reeds beantwoorde brieven,
moeten er nog 22 gevoegd worden, tot wier
beantwoording we thans zullen overgaan.
Johannes de V. te A. (Als ge aan mij niet
één enkel woordje schrijft, heb ik natuurlijk
ook niet te antwoorden.) Janneke de P. te Dr.
(dezelfde boodschap.) Jan ten B. te K. („In
ieder geval zjjt gij onderwijzer” maar hoe
komen jelui toch daar bjj. En dan nog wel
„mijnheer Vergouwen uit Leiden”. Neen Jan,
je bent het mis, hoorKaatje H. te B. (Je
moet maar moed houden 1) Hugo K. te Z. (Dat
de oplossing van dit raadsel veel gemakkelijker
is dan de oplossing der crisis voor onze ge
liefde Koningin is, ben ik volkomen met je
eens. Geve God de Heere Haar in deze ge-
wiehtvolle dagen wijsheid en goed verstand.)
Jacoba K. te Z. (Wat een geluk dat ik in mjjn
jeugd ook nog een beetje Fransch geleerd heb;
nu behoefde ik niet naar een onderwijzer met
verzoek dat zinnetje voor my te vertalen.) Leen
R. te B. o. Z. (Zeker, kom maar in de plaats
van je broer Arie, als die „het te druk heeft met
zijne lessen voor de H. B. 8.” Jij doet het ook
mooi hoor, vooral in aanmerking genomen dat
je 3 jaar jonger zyt.) Adriaan K. te S. (Zoo,
vindt ge dat er „weer mooie prijzen aan de
winners zyn uitgedeeld.* Zyt ge „waarlijk ja-
loersch* op dat „heel prachtig boek van onzen
mededinger Anne B. te M.* Dat uw beurt ook
nog eens zal komen, hoop ik van harte met je.)
De op het wrak geblevenen gered.
Toen wy 1.1. Vrijdag en Zaterdag van de
redding der schipbreukelingen
van
aan
den
den
gelegen polder diep onder water zette. Koning
Willem III, de Vader onzer beminde Koningin
was ook daar; onder stormen en buien nam
Zijne Excellentie de rampen op en deed zijne
hooge, zeer gewaardeerde belangstelling blij
ken. In dat voetspoor ging thans de Gemaal
onzer Koningin, Prins Hendrik, naar den Hoek
van Holland. Ook Zjjne Hoogheid trotseerde
het zeer stormachtige weder, begaf en bevond
zich daar waar de onvergefelijke ramp, die zoo
velen het leven kostte, had plaats gehad en
waar nog menschenlevens te redden waren.
Na 36 bange uren waren nog verscheidenen
aanwezig, zonder eten en drinken, op een
wrak van de gestrande zeeboot, waarvan het
voorste gedeelte gebroken en gezonken was,
steeds naar redding uitziende en daarom luide
roepend. De Prins stond op de Kapiteinsbrug,
sprak den redders moed in en wekte hen op
om, naar vermogen, hulp te bieden. God zy
lof, het gelukte den koenen en kloeken red
ders, in bijzijn van den Prins, elf personen,
mannen en vrouwen, van het wrak naar den
wal te brengen.
De drie overgeblevenen, die zich niet langs
de toegeworpen lijn durfden te laten zakken,
werden ’s nachts gered, toen het water weder
lager was geworden.
Schipper Sparling waagde het het wrak te
beklimmen en de drie overgeblevene vrouwen
aan lynen naar beneden te laten.
Eere aan de reddersWy danken God, dat
wy zulke mannen nog hebben.
Eere aan den Prins, die zoo velen getuigen
deed zyn van zjjne kloekheid en menschenliefde.
Het hart van de geredden, van ons volk
en van velen in Engeland en Duitschland
heeft Zjjne Hoogheid daardoor aan zich ver
bonden. Littoou.
zjjden van ’s menschen bestaan zorgt, en wel
met hetzelfde doel.
De mensch ontvangt spijs en drank tot vol
harding in zyn stoffelijk bestaan, en deze spjjs
en drank heeft hy tot zich te nemen om er
mee in God te eindigen, want hjj moet eten
en drinken ter eere Gods, volgens 1 Kor.
10 31.
En
heeft
noemde te openbaren en zonder hen harten
kenners te maken. Zy moesten het „van
ganscher harte gelooven in den naam des
Heeren eischen, zooals dat Filippus van den
Kamerling eischte, maar of zy, die de toedie
ning van het Sacrament vraagden en beleden
van ganscher harte te gelooven, dat gelool
waarljjk hadden, heeft de Heere hun niet ge
geven, met alle zekerheid te kunnen beoor-
deelenop „bekentenis en leven* moesten zy,
ook naar de Catechismus, in Zondag 30 ons
leert, afgaan. Eerst dan als zy zich als tonge-
geloovigen en goddeloozen aanstellen*, mogen en
moeten zy een iegelijk het recht er op ontzeggen.
Als weleer de Novatianen, later de Labadisten
en nu nog vele vrome subjectivisten zouden
willen, namelyk zich als hartenkenners aan te
stellen, zie, dat kan en mag niet. Dat is „de
door God aan menschen gestelde grens van
wetenschap te overschrijden, zich te verhoo-
vaardigen en vooruit te loopen op het Goddelyk
werk der beoordeeling van en der scheiding
naar het hart, in den grooten dag der dagen.
Zelfs de groote Hartenkenner, Jezus Christus,
heeft dat niet gedaan. Hy, Wiens voetstappen
wjj in dezen moeten drukken, gaf ons het
voorbeeld dat wy, ambtsdragers en discipelen
van Hem, moeten volgen. Hy immers handelde
niet naar de kennis die Hjj van ’s menschen
harte had, maar naar „bekentenis en leven*.
Judas toch die Hem beleed en volgde, met en
voor Hem leefde, liet Hjj den eersten sleutel
van Zjjn Koninkrijk bedienen door hem mee
uit te zenden, om Zyn woord te verkondigen
en Hjj diende óók hem het Sacrament, het
pascha, zooals velen gelooven, ook hetavondmaal,
toe. Doch hoe dit laatste ook zy, zy zyn in
wezen één, ze beteekenen en verzegelen beide
het verbond en Zyne beloften.
Eerst op het einde van Zyn en van Judas
leven achtte Hjj het noodig, zich zelven als
de Hartenkenner te openbaren, ten behoeve
van Zyne ware discipelen en om onder meer,
hun een voorspel te geven van de scheiding,
die in den oordeelsdag zal plaats hebben. Maar
in deze openbaring van Zichzelven is Hjj ons niet
ten voorbeeldwant wjj kunnen nimmer wat
Hjj hier deed. Zelfs Zyne volgelingen konden
bljjkbaar Judas niet beoordeelen, hem, als
huichelaar ontmaskeren, konden en deden zy
niet. Zoolang het tegendeel niet was gebleken,
door de Goddelijke openbaring en door zjjn heen
gaan en verraad, hielden zjj hem voor een
oprecht belijder en volgeling. Zie, dat moeten
ook wy doen.
zoo geeft God ook wat de mensch noodig
om te volharden in zjjn geestelijk bestaan,
en wat hjj daarvoor ontvangt moet hjj eveneens
aanwenden ter eere van zyn Schepper en For
meerder. Maar het gaat hiermee als met de
natuurlijke spjjs en drank. Op zelfzuchtige
wjjze wil men alles wat God ons geeft voor
ons zieleleven gebruiken, voor ons eigen genot
of zielegenieting.
Dit komt niet zelden voor bjj overigens
ernstige christenen, die in oprechtheid des
harten bidden„Uw Koninkrijk kome*. Ze
lezen oude en nieuwe schrijvers alleen om wat
,te genieten voor het leven huns gemoeds.
Maar daarbij i8 het hun minder te doen om
als een getrouw onderdaan voor Koning Jezus
te leven, ’t Is bjj hen zoo weinig de vraag,
hoe zy zich het best zullen wapenen met
geestelijke strijdmiddelen om alzoo tegen den
vijand op te trekken.
Welke verkeerde richtingen er op gods
dienstig gebied of op maatschappelijk terrein
opduiken, achten ze hun aandacht niet waard
Vandaar dat een boek of blad, dat alleen
maar wat voor het gemoedsleven geeft, hun
’t allermeest boeit, maar een boek of blad, dat
de wonden van dezen tyd openlegt, en waaruit
we kunnen zien, hoe we ons in onzen veelbe
wogen tjjd hebben op te maken tegen de
verderfelijke stroomingen, die onder ons volk
gevonden worden
zulk een
hand.
En toch, het is aan geen twijfel onderhevig,
een Christen, die zijn roeping verstaat, en voor
zyn Vader in den hemel een ijverig kind wil
zyn, moet vooral die boeken en bladen lezen,
waaruit men de gevaren, die dreigen, kan
leeren kennen.
Daarom is het niet goed bijna niets dan oude
schrijvers te lezen. We willen het lezen van
de boeken onzer vaderen niet ontraden. Neen,
we zeggen met Spurgeon: „Gaat tot hen gelijk
een muis tot de kaas, eet uzelf in alle rich
tingen er doorheen, en gy zult u doorvoed en
krachtig gevoelen*.
Maar toch voegen we er terstond aan toe,
leest nog meer in de Godgeleerde boeken van
onzen tyd, en vooral ook bladen als De Standaard
en De Heraut, opdat ge de gevaren van onzen
tijd, die nu dreigen, moogt kennen, en gij, als
een goed krijgsknecht Christi, daartegen strij
den moogt.
Laten we ons toch niet op zelfzuchtige
wyze in zoete rust neervleien met een boekje
of blaadje in de hand, dat alleen maar wat
geeft voor ons gevoel.
We beleven veel te ernstige tijden om zich
enkel met wat zielstreelende lectuur bezig te
houden.
Niet dat we iets willen afdingen op het ware,
echte leven des gemoeds. In de verste verte
niet. Wie geen gemoedsleven kent, gaat voor
eeuwig verloren. Wie geen ongerustheid des
gemoeds heeft leeren kennen over zijne ellende
en zondenwie het zoete gevoel der liefde tot
God nooit gekend heeft; wie zich nog nooit
in God heeft leeren verblijden, is nog geen
levend lidmaat van Christus kerke. Diep, diep
ongelukkig is nog de zoodanige.
Maar waar we tegen op komen is, dat alleen
maar hunkeren naar zalvende, zielstrelende en
gemoedbewegende woorden, zonder kennis te
nemen van de gevaren, die ons omringen, en
zonder zich daartegen te wapenen en ertegen
te strijden.
Dezulken verwaarloozen hunne roeping. Ze
zyn aan soldaten gelijk, die het slechts te doen
is om lekker te eten en te drinken, maar die
geen lust hebben om op het slagveld voor hun
koning te strijden. Ze laten den heeten strijd
aan anderen over.
Ach wat schrikkelijke zelfzucht.
En gelijk uit de boeken en bladen, die men
leest, blijkt, dat de zelfzucht zoo groot is, zoo
ook uit de manier, waarop men ter kerk gaat.
K. Oussoren.
Deb<
Dit blijkt reeds daaruit, dat God voor beide
kiershuis, zegt de schrijver:
UIT HET LEVEJf.
knechten die alles omvattende belofte in Zynen
1 i
t
O,
SSSSH