Weekblad
0>
I
n»
de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA, Ds. H V. LAMAN en Ds. A. LITT001J.
en
u-
K
Vrijdag 1 Maart 1907.
No. 36.
4e Jaargang.
VOO)
UIT HET WOORD.
Drokker-Oitgever
f
Ki
A.
moed in dat woord, want
hjj erkent, dat de
,50.
ran
VARIA.
811
181
(1) Ik cursiveer.
70 cent.
3 cent.
ken
bei
ers.
D. LHTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
IN-
JN-,
EN.
ing
on
en
.nd-
ran
PO-
IB 0 NNEi EN TSPRIJS
per half jaar franco per poet
Enkele nummers
3tra
«tra
3.
mp
mp
err.
een
r.
en.
en.
lerg
err.
Lder
:en
sn.
en,
iida
vtfn
err.
en.
De veronderstelde wedergeboorte.
II.
Dat de Gereformeerden de aan wezigheid der
wedergeboorte veronderstellen zjjn we begon
nen aan te wjjzen in ons laatste artikel. Aan
1 st slot er var. vestigden wjj er de aandacht
op, dat onze Catechismus niet slechts eene
uitwendige maar ook eene inwendige afzonde
ring en heiliging aanneemt en belijdtwjj toon
den dit aan uit hetgeen gezegd wordt in Zon
dag 26. Thans voegen wjj er aan toeook
Zondag 27 zegt „dat Hjj, de Heere, ons door’t
Sacrament des Doops, wil verzekeren, dat wjj
zoo waarachtiglyk van onze zonde geestelijk
gewasschen zifn, als wy uitwendig met het wa
ter gewasschen worden'. Zegt nu iemand,
het woord „wil“, wordt ook gebezigd in deze
Zondagsafdeelingen, dan stem ik dat toe, maar
merk ten eerste op, dat het niet geschiedt
om ons slechts de uitwendige afzondering te
leeren en ten tweede, dat de Catechismus, in
de leere des Doops veel meer spreekt van „is*
„zijn* en „óen'alsmede, dat in het meerdere,
in het „gewasschen zijn*, toch gewisselyk
het mindere ligt opgesloten. In art. 34 van
onze 37 geloofsartikelen wordt, geljjk in Zon
dag 26 en 27, insgelijks gesproken over
hetgeen in den doop beteekend en verzegeld
wordt, de Kerken zeggen er: „Het Sacrament
des Doops dient ons tot eene getuigenis, dat
Hy tot in eeuwigheid onze God en Vader zijn
zal*. En in vrage 74 van onzen Catechismus
wordt beleden, dat „aan de jonge kinderen
niet weiniger, dan aan de volwassenen toegezegd
wordt, hetgeen door den Doop wordt beteekend
en verzegeld. Geheel dienovereenkomstig heeft
de Dordtsehe Synode van 1618 en ’19 gezegd,
dat wy aan de zaligheid der jong gestorven
kinderen der geloovigen niet mogen twijfelen.
In het vierde van de vijf artikelen tegen de
Remonstranten hebben ook onze Dordtsehe va
deren gezegd wie wy voor geloovigen, dus voor
wedergeborenen moeten houden. In paragraaf
15 van evengenoemd artikel zeggen zy „Voorts
moet men van hen, die uiterlyk hun geloof
belyden en hun leven beteren, naar het voor
beeld van de Apostelen, het beste oordeelen en
spreken'. Dat dit ook de Apostelen deden,
dus de wedergeboorte veronderstelden, zoolang
het tegendeel niet bleek, zeggen ook onze
Randteekenaren, onder meer, op Rom. 1 6.
Zy zeggen daar„Dat is, die niet alleen uiterlyk
door het woord, maar ook door de kracht des
Geestes van Christus inwendiglyk tot de ge
meenschap van Christus zjjn geroepen en ge
komen. Waarom hy hen ook in het volgende'
vers geroepene heiligen en geliefden Gods noemt.
Zie Rom. 8 28, 1 Cor. 1 2. Want hoewel
ook in deze gemeente, gelijk als in andere,
huichelaars konden zyn, zoo noemt hjj die
J
I
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADVERTENTIE»
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
te verbergen, nu kon ik dat niet meer, en het
werd mjj eene behoefte om ze open te leggen
voor Hem, die mjjne nieren proeft. Het is
my bovendien gegaan als dien verloren zoon,
ik durfde niet verwachten, dat God my in eere
herstellen zou, en toch wilde ik zoo graag een
plaats hebben onder de schaduw Zjjner vleu
gelen.
Verstaat gy dit ook Is het eene bladzijde
uit uw eigen geschiedenis? Zjjt gy ook reeds
tot schuldbelijdenis gekomen Betreurt gy de
beide boosheden die u bewogen den Sprink-
ader des levenden waters te verlaten en u
zelf bakken uit te houwen, gebroken bakken,
die geen water houden Leg dan uw hart maar
open, beken uwe zonden oprecht en pleit daar
bij op die goedertierenheden, die hooger dan
de hemelen en dieper dan de afgronden zyn.
Bouma.
Hoor het, daar is een
welke zwarigheden zal hy moeten over winnen
om uit te voeren dit voornemen zyns harten.
Hij is zoo ver van huis en er is niets, dat hem
op dien weg het leven veraangenamen kan.
Wat doet het er toe, nu zyn hart hem geen
rust gunt. Hy zal den smartelyken tocht aan
vaarden, hy wil by den vader zyn. En als hy
daar eenmaal gekomen is, wil hij niet trachten
zich te verontschuldigen, het komt niet in hem
op. Duidelijk en onomwonden zal hy uitspre
ken, hoe het met de zaak staat, want het is
hem helder, dat het niet ligt in de levenswijze,
welke er in het vaderlijk huis heerscht, maar
in zyn eigen dwaasheid. Tegen den hemel heeft
hy misdaan, wjjl hij de ordeningen, door den
Schepper gesteld, niet geëerbiedigd heeft. Met
voeten heeft hy vertreden de geboden zijns
Gods en zieh niet gestoord aan de duidelijke
voorschriften. Ook jegens den vader heeft hy
misdaan, want als kind des huizes had hy zich
moeten beijveren om het leven des vaders te
veraangenamen, en hjj heeft het verdriet be
rokkend. O, hoe levendig herinnert hy zich den
vaderlijken raad, welken hy miskend en ver
acht heeft, die vaderlijke blikken, die hem van
zyne dwalingen afmaanden, al die terechtwij
zingen, welke hy versmaad heeft. Wat er ook
van kome, hy moet naar den vader, om voor
hem te belijden al zyne misdaden. Niets kan
hem daarvan terughouden.
Ofschoon hij derhalve diep overtuigd is van
zyne ontzettende schuld, en geen poging aan
wendt om het voor zyn besef te bemantelen,
toch blijkt het, dat hy eenige hoop voedt. Hy
wil een beroep doen op zyns vaders welwil
lendheid. Hy denkt er niet aan, om als kind
weer opgenomen te worden, dit is naar zyne
gedachte onherroepelijk voorbjj. Die eere heeft
hy verzondigd. Hy zal er niet eens op zin
spelen. Veeleer zal hy zelf die gedachte af
snijden door te verklarenik ben niet waardig,
uw zoon genoemd te worden. Daarop heb ik
en maak ik ook geen aanspraak. Geen sprake
kan er meer van zyn. Dit is nu eenmaal voor
goed uit. Maar hy zou toch zoo gaarne in de
nabijheid van den vader zyn. Het is hem in
den vreemde zoo slecht bevallen. Hy weef het
wel, dat de vader duizende redenen heeft om
hem uit de woning en van de erve voor alty'd
te jagen en te verbannen, en wanneer hy naar
dit zyn recht met hem handelt, dan zal hy
zonder bitterheid en zonder over onrecht te
klagen heengaan, maar hjj meent zyn vader
wel zoo goed te kennen, dat deze hem uit
louter deernis een plaatsje geven zal onder
zyne huurlingen, en daarmede zal hy reeds
zeer gelukkig zyn. Wat is er dus eene groote
verandering by hem gekomen. Vroeger dacht
hy, dat het ondragelyk was om als een zoon
by zulk een vader te zyn en in arren moede
vertrok hy, doch nu beschouwt hjj het als het
grootste voorrecht, als hy slechts tot de huur
lingen zyns vaders mag behooren.
Voor ieder, wiens oogen opengingen over
zjjn afdwalingen en over de ellende, waartoe
de zonde den mensch brengt, is dit deel der
gelijkenis doorzichtig, o Zegt hy zoo is het
ook mjj gegaan. Zoodra ik tot inzicht van myn
schuld kwam, had ik geen rust meer. Met
David heb ik gesprokenik zal belijdenis van
mjjne overtredingen doen. Al wat in mjj was
drong my daartoe. Niets kon mjj weerhouden.
Welke bedenkingen ook in myn hart oprezen,
zy moesten vluchten als nevelen voor het gou
den zonnelicht. Wist ik voorheen alty'd iets
ter mjjner verschooning in te brengen, opeens
was het mjj onmogeljjk. Met onweerstaanbare
kracht drong het besef in my door, dat ik mjjne
hand opgeheven had tegen myn Maker, en dat
ik de geringste weldaden duizendwerf verbeurd
had. Poogde ik voorheen altjjd mjjne zonde
HET KLOEKE BESLUIT.
Ik zal opstaan en tot mijn vader
gaan en ik zal tot hem zeggen
Vader, ik heb gezondigd tegen den
hemel en voor u.
Luc. XV 18.
De verloren zoon is uit zyne bedwelming
ontwaakt. Hjj is tot zich zelf gekomen. Hjj
is zich thans bewust van de ellende, waartoe
zjjne afdwaling hem gevoerd heeft. Hoe jam
merlijk is zjjn toestand, en
oorzaak zyner vernedering ligt in zjjn eigen
schuld. Aan niemand dan aan zichzelf heeft
hjj het te wjjten, en met onzen dichter da
Costa had ook hjj kunnen zeggen
In diepten verzonken van leed en ellende,
Het hart in bedwelmende droomen verward,
Door prikkels van onrust, wier bron ik
niet kende,
Gedreven, gefolterd tot eind’looze smart,
Heeft de aarde mjj lang in myn dorheid
[gedragen,
In morrende wanhoop aan wereld en lot
Een knagend verlangen verteerde myn dagen,
Een woede van honger naar zielengenot
Ik zocht het, ik riep wat dit hart zich
[verbeeldde,
In alles wat de aarde verlokkendst belooft
In brandende driften, in bruischende weelde,
In Ridder-verdienste, die ’t maagdenhart
[rooft,
In palmen, gewassen voor wereldbedwingeren,
In zangen, bewonderd door ’t luistrend
[gewelf.
Maar ’t schaduwbeeld vluchtte voor d’
[indruk der vingeren
’t Was ijdelheid, jjdler dan de ijdelheid zelf!
In diepten des onheils verzonken, verloren,
Versmachtte mjjn ziel naar den
levenden God
Maar ach in de blindheid der zonde geboren,
Bleef rustelooze woeling myn pijnigend lot!
Hoe zou ook het schepsel zich nog
[onderwinden,
Den Schepper te zoeken in ’t afgekeerd hart?
En waar is het licht, dat Hem weder doet
[vinden,
Dat licht kan geen heidensche wijsheid
[doen sehjjnen,
Geen stelsels, vergank’ljjk als ’t weg
zeilend, Thands,
Geen boeteverordening van Wet en
[Rabbijnen,
Geen eigenwillige dienst des Verstands
O God des ontfermersGy zaagt op
[my neder,
En ’k werd tot een nieuwe bevatting herteeld
Zoo is het thans met hem. Het licht is hem
opgegaan en by dat licht ziet hij geheel zyn
verleden, dat zoo arm is geweest aan vrede en
aan wezenlijke blijdschap Alle bronnen zjjn
opgedroogd en daar is niets meer, dat zyn
schande aan zjjn oog onttrekken kan. Geen
enkele verwachting vroeger gekoesterd is hem
'overgebleven, en hy blikt in een diepte van
ellende, welke hy niet peilen kan. De droefheid
bedekt met haar somber floers geheel zjjn leven.
Zal hjj zich weer aan doffe moedeloosheid
overgeven steeds dieper wegzinken in den af
grond? Neen, dat zy verre. Met het licht,
waarbjj hjj zjjn schuld ziet, is er ook een nieuwe
kracht in zyne ziel gedaald. Wel moogt ge
hem bewonderen om het kloeke besluit, waar
toe hy komt. Hjj wil hier niet langer bljjven.
Verlaten wil hy de vreemde oorden zyner
ellende. Hjj zal opstaan en tot zyn vader gaan
en tot hem zal hjj zeggenVader, ik heb ge
zondigd tegen den hemel en voor u. En ik
ben niet meer waardig uw zoon genaamd te
worden. Maak mjj als een van uwe huurlingen.
nochtans altijd (1) in het begin zyner Brieven,
naar den eisch der liefde, naar het beste deel
onder hen'. Ook Calvjjn zegt in zyne Insti
tutie, alsmede in zjjne exegetische werken van
Paulus brieven, dat zoolang het tegendeel niet
bljjkt, „naar het oordeel der liefde de geloo
vigen en hun zaad voor wedergeborenen moeten
gehouden worden'.
Hoort ook Brakel waar hjj schrijft
„Al de kinderen der Bondgenooten, hetzjj
bekeerden of onbekeerden, hetzij vóór of na het
ontvangen des doops, in hunne jonkheid ster
vende, moeten gehouden worden zalig te zjjn
uit de kracht van het Verbond Gods, in welke
zjj geboren zyn en alzoo te zjjn kinderen des
Verbonds zjjn de ouders onbekeerd en trou
weloos in het Verbond, dat is voor hun eigen
rekening, de zoon zal niet dragen de misdaad
des vaderszoo heeft men ze ook voor ware
bondgenooten en kinderen Gods te houden als
ze opwassen, totdat ze metterdaad vertoonen,
dat ze trouweloos in het Verbond zjjn, en aan
de belofte geen deel hebben.”
„Het komt,” zegt Brakel op dezelfde blad
zijde, „uit onkunde en misvatting van de zaak,
als sommigen het formulier veranderen en zeg
gen in Christus geheiligd zijn (wil zeggen) in
Christus geheiligd moeten worden.”
Dus als men zijn in moeten verandert, en
door dat te doen de belofte des verbonds rati
onalistisch veruitwendigd.
Zooals ik een en andermaal in myn vorig
artikel heb gezegd, doen wjj, Gereformeerden,
het als de Vaderen.Wy immers doopen en houden
avondmaal na voorlezing van het formulier. Aan
de hand van het formulier des Doops nu
spreken wy geljjk Paulus in zijn brief aan
de Romeinen, de ouders, die doopen laten,
aan, als: Geliefden in den Heere Christus*.
Voor de bediening des heiligen avondmaals
spreken wjj zoo ook de belijdende gemeente,
die genoodigd wordt, aan. Zie het formulier.
En die als volwassenen gedoopt worden, moe
ten belyden dat te zjjn. Het luidt in de derde
vraag, die hun, naai- ’t formulier gedaan wordt
„Gelooft gy, dat gjj een lid van Jezus Chris
tus en van zjjn Kerk, door de kracht des
Heiligen Geestes, zjjt geworden
Hetgeen de Utrechtsche Synode dus in 1905
in hare verklaring uitsprak, is geheel in over
eenstemming met hetgeen Calvyn, onze For
mulieren van Doop en Avondmaal, onze
Formulieren van Eenheid en wat meer zegt
ook de Apostelen, onder de leiding des Heili
gen Geestes, hebben gesproken en geleerd.
De evengenoemde Synode nameljjk zegt insge
lijks: „En wat eindelijk het vierde punt, de
onderstelde wedergeboorte, aangaat, verklareuwe
Synode, dat volgens de Belijdenis onzer Kerken
het zaad des Verbonds krachtens de belofte
Gods te houden is voor wedergeboren en in
Christus geheiligd, totdat by het opwassen uit
hunnen wandel of leer het tegendeel bljjke'.
Met algemeene stemmen werd dit uitgesproken
en als leer der Heilige Schrift en der Geref.
Kerken aangenomen.
Het behaagde den Heere sinds Abrahams
tjjd de belofte van het genadeverbond, het „Ik
ben uw God en de God uws zaads', ter ver
sterking van het geloof, te laten beteekenen
en verzegelen in Zjjnen Naam, en het Sacra*
ment, later de Sacramenten, tot dat einde
gegeven, en door menschenkinderen te laten
toedienen aan de geloovigen en aan hun zaad.
Dit laatste nu deed en gebood Hy, zonder hun
te openbaren wie tot eeuwige zaligheid uitver
koren, wie de wedergeboorte en mitsdien het
oprechte, zaligmakende geloof deelachtig zyn
en wie tot het geestelijke zaad van den Vader
aller geloovigen behooren. Hy gebood Zjjnen
A
Zeeuwsch Kerkblad
•I
I
i op
en
ten,
NG
I
3.
3tt.
Ida
sir.
I