voor
Q.
t.
Feestrede door ds. Oosten.
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAH en Ds. A. LITTOOIJ.
Vrijdag 22 Februari 1907.
UIT HET WOORD.
Dru kker-Uligever
I 4e Jaargang.
No 35.
r
met
voor afwijkingen meer gevonden
70 cent
3 cent.
eer,
er
»dz.
DE ONTWAKING.
En tot zichzelf gekomen zijnde, zeide
hyHoevele huurlingen mijns vaders
hebben overvloed van brood en ik
verga van honger.
•en,
250
oet-
ET
>ur-
iord
jera
ing.
Ik
van
nen
23.
ival
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
stra
unp
nge
'een
err.
link
e.
ujjn
1.
Ider
een
3rr.
ken
>ida
err.
err.
)len
ker
en.
fere
dik
van
de
Sen
oek
n 3
tew,
nen
rfde
met
wee
rtin
van
13.
mo
16
no.
els
nat
.90
7ie
f u
10g
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
---
(Slot.)
Is n.l. de maatschappij een gewrocht Gods?
Zoo ja, hoe moet de verhouding als gevolg
daarvan zijn onder elkander en tegenover el
kander
Is ze
eigen hart waart ge een vreemdeling geweest,
maar nu waart ge tot uzelf gekomen, de be
dwelming was uit, en het licht ging op in uw
ziel. Als vanzelf rees het besef van uw schuld
op, en eer ge er aan dacht kwam de belijdenis
van zonde van uwe lippen. Blijf erkentelijk voor
deze ontwaking en zoek by de levendige her
innering aan schuld en zonde Hem, die alleen
de Fontein van uw leven is. Bouma.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
PRIJS DER ADYERTENTIER
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
bestaande orde van zaken af te breken en niets
te laten staan, daarnaast loopt de andere lijn,
n.l. niet alleen Gode en zyn orde op zijde
te schuiven, maar, om als nu zichzelven ver
godend, zooals de profeet zegt, te gaan zitten
in Gods stoel. Dit is de ontzaglijke gedachte.
De maatschappelijke beweging onzer dagen
is in de hand des Satans het middel geworden
om tegen het rijk des Geestes, tegen de chris
telijke maatschappij, een tegenrijk, ook uit alle
volken en natiën, te scheppen. Alle Konink
rijken der aarde zullen het Beest volgen en het
zelve aanbidden een nieuw Babylon, bloeiend
van koophandel en industrie. Gog en Magog
heiden- en cultuurvolkeren zullen samengaan.
Uit die verhouding bljjkt dat verre boven
het arbeidersvraagstuk en de sociale kwestie
staat de vijandschap tegen God en Zijn gebod.
Het is als zien wij reeds ’t begin der ver
vulling dezer profetie. Immers eenerzijds wordt
het uiterlijk vernis der beschaafde landen aan
gebracht op de denk- en leefwijze der Ooster-
sche volken. Zie slechts naar Japan en China.
Anderzijds maakt ’t heidendom zijn intrek in
de christelijke landen. Londen, Parijs, Berlijn,
hebben hun Boeddha-tempels.
Lees de litteratuur onzer dagen. Ga de gees
ten na. Zie de ontzettende doorwerking op
’t terrein der Revolutie. Denk om Frankrijk,
hoe de strijd daar niet gaat tegen de kerk van
Rome, maar tegen de christelijke religie.
Met ’toog op die tegenstelling op sociaal
gebied, de christelijke en moderne maatschappij,
is noodig die geest der Azarja’s en Berechja’s.
Geen halven, maar heelen. Matth. 16 24.
Met ’t oog op den ernst der worsteling, die
wy slechts even aanstipten, daarom, mannen
van Patrimonium, roepen wy u op, om niet
in zoete rust neder te zitten, maar in kracht
des geloofs u te scharen onder de banier des
Evangeliesals mannen van durf, van moed,
van heilig initiatief.
Zie, de worsteling mag zwaar wezen, de
afval groot worden, de gemeente Gods mag
van alle zyden geperst worden, doch de eind-
zegepraal is by Hem, die rydt op het witte
paard der overwinning.
Da Costa zong het:
Plast het tranen, ruischt het bloed,
Dond’ren woede en lasterkreten?
God als Koning is gezeten,
Over d’ opgezetten vloed.
Wederkaatst door hemelpsalmen,
Antwoordt uit het heiligdom,
Midden onder de onweersgalmen,
’t Jongste woord Zjjns WoordsIk kom.
Hjj komt, doch eer Hjj komt, vraagt Hjj ge
trouwheid, om te strijden onder Zjjne banier,
en die banier is niet: verdraagzaamheid, naasten
liefde, maar het Evangelie.
En wie zjjn de strijders
Niet vele edelen, machtigen, grooten Er zijn
er, Gode zy dank, doch ’t zjjn meestal geweest
de sociaal-armen, zwakken, dwazen. Het zyn
geweest de onedelen, de kleine luyden, die
verstaan hebben, dat op den bodem aller vra
gen ligt der wereld-zondeschuld.
Uit hen zyn de Azarja’s.
Mannen, vrouwen van Patrimonium, leden,
begunstigers, mannen introdueees, bestuur en
inzonderheid de feestvierende broeders, ik roep
u op, dien strijd te strijden in ’s Heeren macht.
Een kwart eeuw bestond uwe afdeeling, al
worstelend zjjt gij ontkomen. Luctor et Emergo.
Daar zit in Patrimonium staal, pit, dat
hebben de mannen der revolutie ervaren in
ons vaderland, dat ’t zyn, mannen met name
genoemd. Niet afgedreven met den stroom der
Internationale,hebben ze weerstaan ondanks alle
lokaas of dreigingondanks alle boycot en
hoonweerstaan in rumoerige dagen, en Mi
nister Kuyper’s telegram aan de vergadering
Luc. XV 17.
De avond is gevallen. De schaduwen van
den nacht breiden zich over de velden uit.
Enkele sterren komen reeds te voorschijn. De
werkman keert na volbrachten arbeid huis
waarts om uit te rusten in het midden van
zijn huisgezin. Ook de verloren zoon heeft zyne
kudde varkens geleid naar de omheinde plaats,
waar zy na gevoederd te zyn den nacht zullen
doorbrengen. Leunende op zyn stok staat hy
daar, eenigszins in gebogen houding en ziet,
dat de zwijnen zich met de draf verzadigen.
Zyn gelaat is vermagerd, zyn kleeding have
loos. Wie zou in dezen hoeder meer herkennen
den zoon van een rjjken landeigenaar? Nie
mand let op hem. De knechten, die de kud$£
verzorgd hebben, zyn heengegaan. Hy alleen
blijft achter. Ofschoon hy vermoeid is, tooit
denkt hy er niet aan om zyn armoedig legér
op te zoeken. Tot dusver heeft hy elke kwel
lende gedachte uit zyn geest verwijderd en in
zijn lichtzinnigheid verwacht, dat er nog wel
eens betere tijden aanbreken zullen. De hongers
nood, die thans heerscht, zal niet altijd duren.
Er zal wel eens een einde aan komen. Hy kan
zich nog altijd aan droefheid overgeven. Doch
thans is het anders. Tot op dit oogenblik heeft
hy geleefd in een zekere bedwelming. Hy zag
de dingen niet zooals zy waren. Louter voor
zijn genot heeft hy geleefd. Van het een naar
het andere genot is hy gesneld, totdat hy tot
anmoede en gebrek gevallen is. Op de ellende
is de vernedering en de schande gevolgd en
nog wilde de roes niet wjjken. Maar heden kan
hjj het niet volhouden. De oude lichtzinnigheid
is geweken. Gedwongen wordt hjj om eens in
zjjn eigen hart te zien, Daarin had hjj niet
vertoefd nu reeds geruimen tyd. Hy was er
een vreemdeling geworden. Op de wereld, die
buiten hem was, had hjj gelet, uit alle bronnen
gedronken, aan elke lust des vleesches toege
geven. Wat ging het hem aan, hoe het er in
zyn eigen ziel uitzag. Dat was hem onver
schillig. Doch nu ziet hjj naar binnen. Wat
een treurige aanblik. Niets is er op zjjn plaats.
Hy schrikt op het gezicht van dit treurige
tooneel. Moest het eerst zoover komen? Als
ontwaakt uit een langen droom slaat hjj alles
nauwkeurig gade en waarljjk, hjj is verbaasd
over de diepte, waarheen zyn leven is afgedaald.
Het eerste woerd, dat hjj spreekt, legt zyn
binnenste voor ons open. Hjj herinnert zich
duidelijk het geheele verleden. Helder staat
alles voor zyn geest. Hjj ziet weer de landerijen
van zyn vader. Daar is weer het huis, waarin
hjj als kind opgegroeid is, daar zyn weer de
rjjke voorraadschuren, waarin de oogst gebor
gen is, daar aanschouwt hjj de knechten, die
gewillig en tevreden hun arbeid verrichten, ja
hjj denkt aan de vele huurlingen die overvloed
van brood hebben. Niemand hunner Ijjdt ge
brek, niemand hunner behoeft begeerige blik
ken te richten op het voeder, dat de varkens
ontvangen. Hjj echter, de zoon des huizes,
by vergaat van honger. Zyn leven kwjjnt weg,
by heeft zyne krachten uitgeput in dit vreemde
land, waar zy hem met open armen hebben
opgenomen, terwjjl er nu niet één meer is,
die eenige deernis met hem gevoelt. Ieder laat
hem aan zjjn lot over. Geen medelijdende blik
verkwikt hem, geen harteljjk woord ondersteunt
bem. Die tegenstelling grjjpt hem aan met
«en ongekende macht, en brengt zjjn gansche
ziel in beweging. Nu wy verstaan dit. Het
i« dan ook ontzettend, dat een zoon van zulk
een gewrocht Gods, dan moeten ook
op dat terrein gelden de ordinantiën des Heeren,
zoowel der eerste als tweede tafel Zijner hei
lige wet?
Gelden voor den cel, waaruit ’t maatschap
pelijk leven wordt opgebouwd, voor het huise
lijke zoowel als voor het geheele sociale terrein.
De zonde reageert nu echter steeds tegen die
ordinantiën Gods ons geschonken in Wet en
getuigenis, in geheel het Woord. Zjj heeft zich
daartegen gesteld al de eeuwen, doch dat is
nu ’t karakteristieke,dat nu die tegenstelling een
systeem is, en meer en meer openbaart zich te
zjjn, n. 1. om tegenover de christelijke maat
schappij beantwoordend aan de beide genoemde
eischen, te stellen de moderne maatschappij.
Deze laatste rust op ’t natuurrecht. Is in
wezen een geheel andere. Zjj is kort en goed
een geheel anti-chriMii)ke, omdat zjj de ko-
ningswet van den Christus uitbant en daarvoor
eene andere stelt, n. 1. die der volkssouvereini-
teit, en voert tot de sociale revolutie en tot
de ontwikkeling ons daarvan gegeven in Jo
hannes’ openbaring. Tot de wegbanning van
God, en tot de vertreding van den Christus.
Ziehier de vrucht der gedachte van Hugo
de Groot, der wijsbegeerte van een Fichte,
doorgevoerd in de Fransche revolutie en zich
nu met macht rondom ons vertoonend.
De strjjd tusschen de christelijke en moderne
of anti-christelijke maatschappij, zal zwaar wor
den, steeds zwaarder. Het Woord Gods teekent
aan dat de dagen komen zullen, dat niemand
zal handel drijven, die niet het teeken dragen
zal van het Beest.
Al meer tracht men de christelijke maat
schappij van haar grondslag af te stooten en
haar geheel om te zetten in anti-christelyken
geest. Het is ’t werk der Voltaire’s en Rous-
seau’s, dat is het werk der Viviani’s, dat is de
•geest van liberalisme, radicalisme, socialisme
en wat er
worden.
Het gaat steeds meer om ’t behoud van die
eerste, en om den opbouw van die andere
anti-christelyke maatschappij.
Dat is de worsteling, welke steeds scherper
karakter zal aannemen. In dat opzicht spreken
de teek en en der tjj den, en zjjn de dagen ernstig.
Da Costa zegt als in profetisch vergezicht:
Steeds meer moet daarvoor ’t oog ontsloten
worden, ’t Is niet de broodwaag, niet de kwestie
van arbeidsduur en loon, ’t is de vraag naar
de christelijke en anti-christelyke maatschappij.
De laatste met haar eigen grondslag, opbouw
en toekomstmet haar eigen beschouwing van
den mensch, van 't loon, van 't recht, van 't hu
welijk, van 't leven met een eigen religiemet
haar principieele tegenstelling tusschen God ea
menschGeest en stofhemel en aardezien-
Ijjke en onzienljjke dingenmet haar emanci
patie van God en van de door Hem gestelde
orden.
De laatste met haar dubbele bedoeling de
een welgestelden vader, by wien de huurlingen
overvloed van brood hebben, vergaan moet van
honger. Zoolang er menschelyke harten klop
pen, zoolang zal er deernis zjjn over de ellende,
waaronder deze verloren zoon gebogen gaat.
Reeds op zichzelf is dit ontwaken ontzettend
voor den verloren zoon, waardoor hjj zich be
wust wordt van den toestand, waarin hy zich
bevindt, maar daarbjj komt nog, dat hjj het zich
zelf alleen te wyten heeft. Niemand heeft hem
genoodzaakt zyn vaderlijk huis te verlaten,
zjjne goederen te verkwisten, zelf is hjj de
oorzaak van al zjjne ellende. O hoe smartelijk
is het, dat hjj zichzelf beschouwen moet als
de eenige bron waaruit deze bittere wateren
voortvloeien. Hjj verfoeit zich dan ook, hjj
veroordeelt zich en hjj schaamt zich zelf. Alleen
hy, die zoo aan zich zelf ontdekt is, kan ver
staan, wat er in zyn ziel omgegaan is.
Duidelijk is hier weer de teekening. De
bedoeling is doorzichtig. Zonder moeite ver
staan wy wat ons hier voor de oogen geplaatst
is. Die verloren zoon is de zondaar, die na
langdurige afzwervingen eindeljjk tot zichzelf
inkeert. Door Gods genade vallen de schellen
voor de oogen weg, en voor ’t eerst begint
hy de ellende te peilen, waartoe zjjne afdwa
lingen hem geleid hebben. Het duurde lang,
voordat hjj zoover kwam. Wat ieder zag,
wilde hjj nu eenmaal niet zien. Steeds be
dekte hjj zjjne schuld. Weet de tweespalt
van zjjn hart aan alles behalve aan zich zelf.
Hjj zou nog wel eens de onheilen-te boven
komen. Wie zou hem dat kunnen beletten
Maar nu hy ontwaakt is, is het met alle zelf
misleiding uit.
Op niemand laadt hjj thans de schuld. Hjj
erkent, dat in zjjn eigen lichtzinnigheid de
oorzaak van zjjn moeieljjkheden ligt. Hjj aan
schouwt dat gansche hart met al zjjn verbor
gen schuilhoeken, en hjj heeft de gedachte aan
al de doodelyke arglistigheid, welke daarin
woont. Nooit heeft hjj kunnen gelooven, dat
het zoo by hem gesteld was.
Meende hjj vroeger, dat het ondragelyk was
om dicht by God te zjjn, en zjjn leven in den
dienst des Heeren te besteden, thans gedenkt
by met smart aan de goedertierenheden, welke
zjjn leven hebben gekroond, en aan de mild
heid, waarmede deze Vader, die in de hemelen
is, in alle nooden Zjjner schepselen voorziet.
Welk een vriendelyk ontfermer is Hy, die uit
Zyne volheid by mensch en beest weldoet,
wiens zorg over alle dingen gaat. Hjj is de
ganseh overvloeiende fontein, die hare ver
kwikkende wateren uitzendt naar alle zjjden,
en daar is geen oord, waar Zjjne gunstbewijzen
ontbreken. Hoe helder staat hem dit nn voor
den geest, en hy ziet de dwaasheid, welke hem
bewoog om dezen God te verlaten in de mee-
ning, dat de mensch ver van Hem de vervul
ling van zjjne behoeften erlangen zou. Nu weet
hjj, dat er op den weg der zonde slechts ar
moede en schande, ellende en siavernjj te vin
den is en in dit vreemde land, waar niemand
hem kent en verstaat, ontwaakt het verlangen
om weer by God te zyn, en te mogen deelen
in zjjne zalige gunst. Nu zoekt hjj niet langer
naar bedekselen voor zyn schande, want hjj is
overtuigd van zjjn eigen schuld, en hjj wil dit
uitspreken. Van voor zjjne oogen is de blind
doek weggerukt, en hy staart in de diepte
zyner overtredingen.
Is er ook in uw leven zulk eene ure geweest
Dan zult ge u nog het smartelijke van uwen
toestand herinneren. Hoe treurig zag het er
uit. Welk een pjjn gevoeldet ge by de gedachte
aan uwe afdwalingen van den God uws levens,
wiens zegeningen u omringd hadden op al
uwe paden. Maar daar was toch ook iets in,
wat ge voor niets in de wereld zoudt willen
verruilen. Buiten uzelf hadt ge geleefd, in uw
j
7
i.
vjjn
e.
Zeeuwsch Kerkblad
,d.i: -I