I
I
Fr
I
11
I 2
I raa
I op
I
I zer
I
I
I
KERK, BELIJDENIS, ZENDING.
1
I
Onnoozelheid ot iets ergers
In het Nieuws van den Dag wordt in
ingezonden stuk de voortzetting
Zendingsarbeid op Soemba als onberaden voor-
,G
br
eei
dit
vo<
ka
He
het
gfe]
wa
dal
1
I
1
I eer
I bej
I wa:
I Sei
I ma
F gel
1 gel
no
I rec
I dir
I wa
j de
er
I ba
°P
2
wa:
Chi
I juis
I ges>
I troi
i dOO
I wel
I 11 u
I ren
I
I mei
I in i
met
zijn
geh
ten:
in 1
etei
hoe
kirn
wijz
mog
bovi
de;
Het
s t a
I moe
drot
van
It
een
was
die
zoo
vert:
tot
danl
gene
de
veel
D<
bet i
of ze
slap,
zoo
tierd
na O
Hjj i
aard<
To
OpZOI
verw
,V
wat
ze ti<
De
en z«
in de
,N
zet a
buite
,D
>Daa
zon t
ten z
en d
groei»
Me
behoc
UTT HET IdEVEJT.
De oudste broeder.
De oudste broeder uit de gelijkenis van den
verloren zoon is een type, dat niet uitsterft in
deze bedeeling. Hij leeft nog. En hjj heeft nog
altijd dat geopend oog voor de gebreken van
zijn naaste, en hij heeft ook altijd nog dat
onwankelbare geloof in eigen voortreffelijkheid.
Hij is niet als de andere menschen. Het zou
hem wel onmogelijk zijn te doen hetgeen, waar
wfj toe komen. Hij kan het zich maar niet in
denken, wat anderen toch kan hebben bewogen
om een handelwijze te volgen, die hü verfoeit.
Ieder, die anders doet dan hij, doet verkeerd,
want zijn opvatting van de dingen is de alleen
door de verklaring, welke zij
wat zij overdacht heeft.
het te verstaan, dat zij nog
waardeeren de belangstelling,
deze dagen de bewijzen heeft
Onze zelfzucht.
III.
De mensch is een schepsel Gods, een gewrocht
van Zijne hand. Een ieder, die christelijk op
gevoed is, stemt dit terstond toe. En toch wordt
dit metterdaad weinig geloofd. Althans dat
geloof blijkt niet uit de wijze waarop men zich
gedraagt jegens God.
Een schepsel van God te zijn, zegt veel en
eischt veel. Het zegt, dat we in volkomene af
hankelijkheid van den Schepper aller dingen
bestaan. Evenals al het geschapene Hem toe
behoort, wijl Hjj het heeft voortgebraeht, zoo
behoort ook de mensch, als deel van heel de
schepping God toe. Ieder mensch, wie hjj ook
zij, is derhalve het eigendom Gods.
Natuurlijk bedoelen we dit niet in dien gees
telijken zin, waarvan de H. Schrift spreekt, als
ze zegt tot de geloovigen Gij zjjt duur ge
kocht zoo verheerlijkt dan God in uw lichaam
en in uwen geest, welke Godes zijn of als ze
de 24 ouderlingen, die voor den troon Gods
staan, in den mond legt: Gij zjjt geslacht, en
hebt ons Gode gekocht met Uw bloed, uit alle
geslacht en taal, en volk en natie.
Zoo in geheel bizonderen zin zijn alleen de
geloovigen het eigendom van God.
Maar als we zeggen, dat ieder mensch het
eigendom van God is, dan verstaan we dit in
gewonen, natuurlijken zin. Evenals een mensch
den eigendom van een huis of van een akker
kan hebben, zoo heeft God den eigendom van
alle dingen, van al het bestaande. Derhalve
ook van ieder mensch. Niets bestaat er in
hemel of op aarde, of het behoort God toe.
Hij is eigenaar van alles.
Maar daaruit vloeit ook weer voort, dat Hij
met alle schepselen kan doen wat Hij wil. Hjj
heeft het onbeperkt beschikkingsrecht over alle
creatuur. Daarom kan Hij ook ieder schepsel
bestemmen, waartoe Hjj wil. Van alle levende
en levenlooze schepselen kan Hjj eischen wat
Hem behaagt. Dit vloeit vanzelf uit Zjjn on-
tigen, doen wat zij kunnen om de belangen
van het Koninkrijk Gods de meest mogelijke
schade toe te brengen, ja ware het mogelijk
het ganscheljjk te doen verdwijnen.
In de laatste tijden hebben zjj dat booze
voornemen trachten te bereiken door de wetten
en de macht van den Staat. Op dat terrein
te overwinnen en te heersehen door de meer
derheid aan hun kant en alzoo de macht in
handen te krjjgen, is het streven waarvoor zij
alles over hebben. Het komt mjj voor, dat zij
in den laatsten tjjd het helaas in ijver winnen
op dit terrein, van ons, die voor de belangen
van het Koninkrijk onzes Gods wenschen te
leven en te werken.
En het maaien komt op het zaaien hetzjj
in het vleeseh of in den Geest wordt gezaaid.
De trage handen en de slappe knieën moeten
daarom worden opgericht. Te werken op hui
selijk en kerkelijk gebied is uitnemend, maar
op het groote machtsterrein van den Staat
alles te laten klaar maken om, geljjk in Frank
rijk, ons ten slotte op elk gebied de wet te
laten lezen, is onverantwoordelijk.
Wat kunnen wij doen Thans moeten wjj
voor ons kiesrecht zorgen, indien wij er recht
op hebben en mitsdien het kunnen verkrijgen,
door aangifte enz. enz.
Zoo noodig, moeten wjj elkander daarin
helpen.
Door weinig moeite kunnen we vaak veel
doen.
Van ééue stem toch kan veel afhangen.
Littooij.
1
In Memoriam.
De heer Willem Maas, oud-burgemeester van
Serooskerke en lid van de Prov. Staten, over
leed Zondag 1.1., na een veelvuldig en vaak
smartelijk lijden.
Van jongsaf beleed hjj met ons de leer, die
naar de godzaligheid ishjj was een trouw
lidmaat van de Gereformeerde Kerk te Seroos
kerke in zijne gezonde dagen was hij voor de
Kerken op velerlei ander gebied vaak werkzaam;
de bijbelsche en anti-revolutionaire beginselen
hadden zjjn hart; zijne vrienden had hij in
schier alle kringen maar of dit voorrecht hem
altjjd even beslist deed zijn, werd weleens be
twijfeld maar uit hetgeen zijn hart had, leefde
onze vriend en broeder tot hjj heenging.
De Heere trooste de weduwe, die hjj achter
liet.
Hjj geve ons een beljjder Zjjner beginselen
in zjjne plaats in de Provinciale Staten
Littooij.
gesteld, en de hoop uitgesproken, dat het
Indisch Bestuur zoo verstandig zal zjjn in zjjn
eigen belang te voorkomen, dat zendeling
Wielenga wederom te Pajéti ga bouwen. Toen
we dit lazen, dachten wewat gaf dit schrij
ven in de pen Onnoozelheid, of iets ergers
antipathie tegen het zendingswerk Is dit nu
onkunde in betrekking tot de geschiedenis van
de stichting en vestiging der kerk, welke ten
allen tjjde onder den felsten tegenstand ge
schiedde en immer met ongeloofeljjke moei
lijkheden te worstelen had, of is dit het
zoeken naar een stok om den hond te slaan,
die men gaarne verjagen wil In allen gevalle
is hier iemand aan het woord, die de lands
belangen hooger schat dan de verbreiding van
het Koninkrijk Gods. Gelukkig, dat niet het
Indisch Bestuur, maar de Koning der kerk
hier het laatste en beslissende woord heeft te
spreken.
Dezelfde vraag komt ook op, als ge uit
den mond van een kantonrechter de verras
sende uitspraak verneemt, dat het lidmaatschap
der kerk geen verband houdt met den Doop
en ook niet met een belijdenis in de jaren der
onmondigheid afgelegd. Ook hier vraagt men
is dit onnoozelheid of iets ergers? Volgens
dezen rechter kan er van lidmaatschap der
kerk dus eerst sprake zjjn door een vrjje wils-
keuze, gedaan door iemand, die door de wet
als mondig wordt erkend.
Deze rechter weet dus niet, of erkent dus
niet, dat men lid der kerk wordt door geboorte
en niet door vrjje wilskeuze. Evengoed als
men een burger geboren wordt in het aardsche
koninkrijk, zoo wordt men het ook in het
koninkrjjk der hemelen. En evengoed als het
aardsche koninkrjjk een bepaalden termjjn
stelt, waarop zjjn burgers mondig worden, zoo
stelt ook het koninkrjjk der hemelen geheel
onafhankelijk een eigen termjjn daarvoor. De
kerk verklaart hare leden voor volwassen, ook
al zjjn ze dit niet voor den Staat.
En daarom van tweeën éénhier is onnoo
zelheid in het spel, onbekendheid met den aard
van Christus’ Kerk, die er is, zonder te vragen,
of zjj er wezen mag, en die zich voortplant in
het zaad der kerk of hier is opzettelijke mis
kenning van den aard en het wezen der kerk
een poging om haar te verlagen tot een ge
wone vereeniging. Is dit laatste het geval, dan
is het een verschijnsel, dat niet op zichzelf
staat, maar verband houdt met de worsteling
op leven en dood, die aanstaande is tusschen
de koninkrijken der wereld en het Koninkrjjk
Gods. De kerk mag niet boven, ook niet nevens
den staat staan, maar ze moet er onder, en
liefst er uit. Ze heeft geen eigen bestaan, maar
een afhankelijk bestaan, en ’t best ware in het
geheel geen bestaan. Gelukkig ook hier weer,
dat de Koning der kerk haar het bestaan tot
den einde verzekert, en daartoe belooft, dat de
poorten der hel Zjjne gemeente niet zullen
overweldigen. Laman.
beperkt eigendomsrecht voort. Wanneer wjj
een huis of akker, een paard of koe, of wat
ook, ons eigendom kunnen noemen, dan kun
nen we daar mee doen wat we willen. We
kunnen het in wezen laten of ook zjjn bestaan
doen eindigen we kunnen het versieren maar
ook verwaarloozen. Ook kunnen we, wat ons
eigendom is, bestemmen voor wat we willen.
Of we ons huis gebruiken om er zelf in te
wonen, of het door een ander laten bewonen,
hangt eenvoudig aan onzen wil. Of een land
man zjjn paard alle dagen hard laat werken,
of het alleen gebruikt om er voor zjjn plezier
mee uit rjjden te gaan, wordt door zjjn goed
vinden bepaald.
Toch is des menschen beschikkingsrecht over
zjjn eigendom niet geheel onbeperkt, en wel
om tweeërlei redenen. Ten eerste, omdat de
mensch niet de hoogste eigenaar is. Die is God,
van Wien de mensch in zjjn eigendomsrecht
afhankeljjk is. En in de tweede plaats, omdat
de zonde des menschen verstand zóó verduis
terd, en zjjn wil zóó verkeerd gemaakt heeft,
dat de mensch zjjn eigendom niet goed be-
heeren kan. Daarom moeten er allerlei bepa
lingen zjjn, die hem behoeden om zjjn eigen
dom op verkeerde en zondige wjjze te gebrui
ken of te beheeren.
Ons eigendomsrecht over wat we het onze
kunnen noemen, biedt dan ook, zooals we zoo
even zeiden, slechts een zwakke geljjkenis van
het onbeperkte eigendomsrecht voor God.
God alleen is dus onbeperkt, volstrekt eige
naar van alle levende en levenlooze schepselen,
niets uitgezonderd. En als we dit nu goed be
seffen, niet slechts bloot verstandelijk toestem
men, maar tot in het diepste van ons zielsbesef
er van doordrongen zjjn, dan vatten we, dat
ons schepsel zjjn van God niet alleen veel zegt,
maar ook veel eischt.
Het eischt, dat we ons als Zjjn schepsel, Zjjn
volkomen eigendom willen gedragen. Het eischt,
dat we niet anders zullen willen zjjn en niets
anders zullen willen, dan God over ons als
eigendom beschikt heeft, dat we zullen zjjn en
doen. De wetten, die God voor ons bestaan en
leven heeft vastgesteld, zullen we niet over
treden. Als God ons bestemd om voor Hem te
leven, Zjjn Naam groot te maken, dan hebben
we dit eenvoudig te doente doen, al was er
ook geen hemel tot belooning. Als God eischt
dat we Hem boven alles moeten liefhebben, en
den naaste als onszelf, dan hebben we daaraan
eenvoudig te gehoorzamen, al ware het ook,
dat Hjj Zjjne liefhebbers geene hemelsche er
fenis had beloofd. Omdat we schepselen van öoif
zjjn, en wel diep en geheel afhankelijke schep
selen, hebben we onvoorwaardelijk te doen, wat
onze Schepper van ons verlangt. We moeten
dus God ook niet liefhebben, gehoorzamen en
voor Hem leven, omdat Hjj nu juist zulk een
liefderijke, beminnenswaardige en goedertie-
rene God isneen, onvoorwaardelijk moeten
we Hem liefhebben, gehoorzamen en voor Hem
leven. Hjj is onze Scheppet, en daarmee is het
beslist. Onder geen enkelen vorm mogen we
ons liefhebben van, gehoorzamen aan en beven
voor God aan voorwaarden binden. Ook niet
aan, wat we zouden kunnen noemen, schijn
baar godvruchtige voorwaarden. Men kan op
de genade Gods wjjzen, die geopenbaard is in
het zenden van Zjjn eeniggeliefden Zoon, in
het vleeseh, op de liefde van Christus, wjjl ‘Hjj
voor ons snoode en doemsehuldige zondaren
de smartelijke en smadelijke kruisdood onder
ging. En dan kan men er op laten volgen:
welnu, past het ons niet om zulk een gena-
digen en liefderijken God en Christus lief te
hebben, te gehoorzamen en voor Hem te leven
En dan antwoorden wezeker, als we daarop
zien, dan is er geen menschentong in staat om
de grootheid van Gods genade en goedertie
renheid naar waarde te bezingen. Maar toch
vergeet niet, dit mag de eerste oorzaak niet
wezen van uw liefhebben van, gehoorzamen aan
en leven voor uw God. De eerste oorzaak ligt
niet in uwe herschepping, niet in het genade
werk Gods aan uwe ziel ten koste gelegd, maar
in uw schepsel zijn van God. Gjj moet God niet
liefhebben, omdat Hjj eerst voor u zoo goed
is geweestneen, gjj zjjt een schepsel van uw
God, door Hem zijt gjj geschapen, waarom Hjj
van u eischen kan wat Hjj wil. En daarom,
zonder eenige voorwaarde, hebt ge uw God lief
te hebben, te gehoorzamen en voor Hem te
leven. Uw schepsel zjjn beslist hier.
Geljjk een kind zjjn ouders moet liefhebben
en gehoorzamen, niet juist daarom, omdat die
menschen zulke beste menschen voor hem zjjn,
en omdat die ouders zooveel goeds aan en voor
hem gedaan hebben, maar omdat het door die
ouders is geteeld en opgevoed, en derhalve
hun volkomen eigendom is, zoo ook hier. Een
kind kan dan ook van zjjne ouders geen loon
eischen voor zjjne liefde en gehoorzaamheid,
hun betoond.
Het kind heeft zjjnen ouders onvoorwaarde-
Ijjk te gehoorzamen en lief te hebben. Zelfs het
wareen hjj twjjfelt aan de goede trouw van
een iegeljjk, die zjjn beschouwing niet deelt.
Dat zegt hjj wel niet ronduit. Integendeel,
hjj geeft o zoo ootmoedig toe, dat hjj ook zjjn
gebreken heeft, en dat hjj ook feilen kan. Maar
merkwaardig genoeg zegt hjj nooit welke die
gebreken zjjn, en waarin hjj gefaald heeft. En
als ge hem op zjjn voor anderen in het oog
vallende gebreken wjjst, dan voert hjj u tegen,
dat ge hem verkeerd beschouwt, want dat hjj,
welke fouten hem ook aankleven, de gebreken,
die gjj hem toedicht, juist niet bezit.
Ge kunt gerust gelooven, dat de oudste broe
der volkomen te goeder trouw meent, dat hjj
beter is dan een ander. Want inderdaad, hjj
ziet zjjn gebreken niet en hjj kent zichzelven
niet. Hjj heeft het altjjd zoo druk met anderen
te beoordeelen in zjjn eigen licht, dat er geen
gelegenheid voor hem overbljjft om zichzelven
eens rustig te bespieden in het rechte licht.
De oudste broeder is daaraan gemakkeljjk te
kennen, dat hjj hard over anderen en zacht
over zichzelven denktdat hjj veel praat over
den naaste en weinig over zjjn eigen persoon
dat hjj alles critiseert behalve den criticus zelf
dat hjj veelvuldig het kwade laakt en zeldzaam
het goede roemt
Zulke menschen kunnen wel duizend dingen
noemen, die anders behoorden te wezen, maar
zelf zjjn ze over twintig jaren nog steeds de
zelfde personen die ze heden zjjn, zonder in
één enkel opzicht te zjjn veranderd. Ze hebben
den mond vol over bekeering, maar zelf hebben
ze de bekeering niet van noode, althans ge
merkt niet, dat er een ingrijpende en merk
bare wjjziging in hun handel en wandel ge
komen is, en dat ze van deugdzame en recht
vaardige menschen arme zondaren geworden
zjjn voor God, die over een ander beter oor-
deelen dan over zichzelf, en voor wie het een
groote troost is te hooren, dat een ander de
zelfde zonden heeft te beljj den, waaraan zjj zich
schuldig weten. O neen, ze danken God, dat
ze niet zjjn, geljjk een ander isen als ze
bidden om bekeering, dan bidden ze niet om
bekeering van hun voortreffelijkheid.
De oudste broeder moet ge vooral zoeken in
alleszins godsdienstige kringen, waar men uit
nemend goed weet, hoe alles wezen moet, maar
waar men slechts tot geringe zelfkennis ge
komen is. En daarom treft ge hem ook het
veelvuldigst aan in die tjjden, waarin de over
tuiging van zonde onder de geloovigen aan
diepte en innigheid verliest, en het mishagen
over de boosheid onzer natuur, die ons altjjd
aankleeft en waartegen we ons levenlang te
strjjden hebben, slechts in geringe mate aan
wezig is.
Zulke tjjden zjjn de beste niet, want ze zjjn
arm aan waardeering, De adem van den
oudsten broeder is koud als de noordenwind.
Een vriend, die mjj mjjn feilen toont, heeft op
mjjn hart een groot vermogen! zong van Alphen
maar iemand, die altijd wat aan te merken
heeft en zoo in alles laat voelen, dat hjj maar
weinig in u te waardeeren vindt, verbetert
niet, maar vervreemdt; zulk een volmaakt
mensch staat te hoog om het voorbeeld en de
leermeester van een onwetend en dwalend
zondaar te wezen. Veroordeeling zonder waar
deering maakt moedeloos en op den duur
onverschillig. Als iemand bemerkt, dat hjj
eigenlijk niets kan doen, dat uw goedkeuring
weg mag dragen, dan eindigt hjj met om uw
oordeel niets meer te geven.
En ten slotte is zulk een oudste broeder er
zelf het ongelukkigst aan toe, want gemeljjk
en onvoldaan als hjj is, komt hjj geheel op
zich zelf te staan buiten zjjn kring. Hjj is
niet als andere menschen, en daarom zoeken
de andere menschen hem ook niet, want soort
zoekt soort. Men voelt zich niet op zjjn ge
mak met iemand, die het altjjd beter weet, en
immer wat heeft aan te merken, en altjjd het
geljjk aan zjjn zjjde heeft, en alles anders zou
doen, en steeds aan opzet en booze bedoelingen
denkt, wanneer ge een ander inzicht volgt
dan hjj.
En het ergste van alles is, dat hjj moeiljjk
te bekeeren is, omdat hjj niet gevoelt, hoe
hoog hjj staat in eigen schatting, en omdat hjj
meent, dat zjjn eritiek over anderen volkomen
billjjk en rechtvaardig is. Hjj meet anderen
naar zichzelf, omdat hjj niet weet, hoedanig
hjj is. Want wist hjj, wie hjj was, dan zou
hjj zeggen, ik ben als de anderen, en de anderen
met al hun gebreken zjjn beter dan ik. Dan
zou hjj niet boven zjjn naaste zich verheffen,
maar hjj zou zich stellen nevens hem dan zou
hjj zjjn broeder niet enkel af breken, maar hem
opwekken om saam met hem te bouwen. En
zoo zou er stichting zjjn, terwjjl hjj er nu velen
ontsticht. Laman.
een
van den
I
1
Een zeldzaam jubilé.
Zondag mocht eene zuster onzer gemeente
haren honderdsten geboortedag vieren. Hoe
wel zjj een eeuw oud is, is zjj nog kras. Natuur
lijk doen zich ook bjj haar de gebreken des
ouderdoms gelden, reeds langen tjjd is zjj pjjn-
Ijjk en haar gehoor is weinig meer. Maar zjj kan
nog goed lezen. Geen dag gaat er voorbjj, of
zjj onderzoekt nog een gedeelte van het Woord
des Heeren. Dat is nog steeds haar lust.
Haar geheugen is nog zeldzaam goed, wat
vooral uitkomt in het aanhalen van texten,
waarbjj zjj zich geen enkel woord vergist en
van verzen uit de psalmen en andere christe
lijke liederen. Ook is haar oordeel nog zeer
helder, zoodat zjj verstaat, wat zjj leest. Soms
verbaast zjj u
geeft van
Zoodoende is
zeer goed kan
waarvan z\j in
ontvangen.
Waarljjk, dat mag een gezegenden ouderdom
genoemd worden. Toch is zjj niet meer aan
het leven gehecht. Zjj heeft een verlangen
om ontbonden te worden en met Christus te
zjjn, want dat is ook in haar oog verreweg
het beste. De Heere, die haar zoolang ge
spaard heeft, make haar bekwaam om deel te
hebben in de erve der heiligen in het licht,
en zjj haar bjj voortduring tot een Toevlucht
en tot een Sterkte. Bouma.
J
I en
I T
H