rfl. aal ,5fi ST, lam. zer Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redaetie vanOs. L. BOUMA, Os. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. H DE PROFEET AMOS. 4e Jaargang. Vrijdag 25 Januari 1907 No. 31. n. st. Drukkeruitgever UIT MET WOORD. A. SCHRIFTBESCHOUWING. en de I PER- Dui- is. Gjj hebt den. -.4 I JRG Irani- I 70 cent. 3 cent. iail' D. en van was voor voor lede- stand. Igend on- het ken err sida >err. :err. eida >err, stier d. ffers eerr, stra amp snge /een Berg rstra een. een. ilder iding n,on- en n, op n en eken, ING D. LITtOOIJ Az. MIDDELBURG. 1,1 mede gü uw leven verrijkt, de heerlijkheid, welke al uwe schande bedekt en wegneemt. Gjj verstaat nu, dat er niets boven Hem gaat en mogen anderen Hem verzaken, gjj zingt met Azaph Maar ’t is mjj goed, mijn zaligst lot, Nabij te wezen bjj mjjn God. ’k Vertrouw op Hem geheel en al Den Heer, wiens werk ik roemen zal. Bouma. PRIJS DER ADYERTENTIEN van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. -- ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers de Moabietische koning zijn eigen zoon offerde, gelijk de kantt. ’t uitlegt, of den zoon van den Edomitischen koning. Jozefus geeft de kantt. geljjk. Wjj staan voor een onbekend geval. Maar wat geschied zij, is niet twijfelachtig. De Moabieten hebben de beenderen van een gesneuvelden koning der Edomieten niet eens met rust kunnen laten. Zoo verregaand was hun wrevel, dat zjj hun boozen hartstocht ge koeld hebben aan ’t doode lichaam van den vijand. Naar Oostersche zede was dit iets afschuwe lijks. Beleedigingen een doode aangedaan beschouwde men als de aller gruwelijkste misdaad’t werd gebrandmerkt als schennis van ’t menscheljjk bestaan. Dit sproot voort uit de gedachte, dat de graven waren een rijk der geesten, zoodat alleen degenen die begra ven waren met elkander gemeenschap konden oefenen, terwijl de onbegravenen, als bij de Grieken en Romeinen, werden gedacht als rustelooze geesten, die in beklagenswaardigen staat, overal ronddwaalden. Vandaar kon de gedachte aan lijkverbranding onder deze volken volstrekt geen ingang vinden maar was ’t ge woonte de lijken zorgvuldig te balsemen. Het was een schikkelijke schande niet begraven te worden. (Zie Deut. 21 23; Joz. 10 27; 2 Kon. 23 16, 18Ps. 79 2, 3). In deze eene daad ligt aangewezen, dat de Moabieten met beestachtige wreedheid, met niets ontziende woede die de dooden in de graven niet met rust laat, gehandeld hebben. Want indien er nog een druppel menschelijk medelijden bjj hen geweest waren, zij zouden ’t gebeente in ’t graf onaangeroerd gelaten hebben. Maar nu hebben zjj het tot kalk verbrand, d. i. verbrand geljjk kalk gebrand wordt, of tot stof verbrand en ’t uitgestrooid als kaf voor den wind. Dat zulk een daad afschuwelijk is, gevoelt ieder. De Schrift veroordeelt stellig de lijk verbranding. Maar de zonde hier vermeld, is niet gepleegd aan Israël, maar aan Edom. Dewijl ook Edom zich gewoonlijk vijandig ge droeg tegen Israël, hoe kan dit kwaad zoo hoog worden aangeschreven Of het kwaad ook indirect, door bondgenootschap, Israël trof, bljjve onbeslist. Maar hierop moet gelet er wordt ééne zonde genoemd, die ’t volksleven karakteriseert. Diezelfde ruwheid zal zich 'meermalen geopenbaard hebben, en ook wel in Israël. En nu spreekt de Heere zijn oordeel uit niet over die eene daad, maar over de zondige geaardheid van dit volk. Daarop volgt de bedreiging; daarom zal ik een vuur zenden, dat zal de paleizen van Kerijöth verteren en Moab zal sterven onder slaggedruisch, onder krijgsgeschreeuw, onder bazuingeklank. En ik zul den heerscher uit zijn midden uitroeien, enal zijne vorsten zal ik met hem dooden, zegt de Heere. Het oorlogsvuur zal geweldig op vlammen in Kerijöth. Met de meeste uitleg gers houden wjj dit woord voor een eigennaam, van de hoofdstad des rijks gewoonljjk Ar-Moab of enkel Ar geheeten. De oorlog zal zich uitbreiden over het geheele land, en Moabs bestaan zal uitgedelgd worden. Het land zal dreunen van oorlogsgedruisch en de inwoners zullen schrikken, ’t Geschreeuw der overwin nende helden en der vallende Moabieten zal weerklinken van Noord tot Zuid. En de klank der krijgstrompet jaagt de nog overgeblevenen vreeze aan, zoodat zjj zich versteken in ver borgen plaatsen. Maar wat .baat het. Gods hand is tegen hen. De richter, d. i. hier eene aanduiding van den koning, die geroepen is ’t recht zijns volks te handhaven kan zich niet staande houden, maar wordt uitgeroeid uit haar d. i. Moabs midden. En de koning met zjjn vorsten d. i. dienaren en rijksgrooten worden wreedaardig vermoord. Zoo verkondigt Met medewerking van onderscheidene Predikanten. Luk. XV 11. Op deze wijze begint geljjk ieder weet de gelijkenis van den verloren zoon, een gelijke nis, die door schoonheid van vorm alsmede door rijkdom van inhoud uitmunt. Altijd heeft zjj de aandacht getrokken en is dan ook bekend bjj geleerden en onkundigen. Menschen, die schier niets weten van de heilige Schrift, hebben toch nog van haar heugenis en kunnen haar ver halen. Geleerden hebben haar gelezen en overdacht, daarover gesproken en geschreven. Er is misschien niet een deel in den ganschen Bjjbel, dat zoozeer alle tjjden door tot ^Ikeen gesproken heeft, als deze eenvoudige gelijkenis. Duidelijk is zij in zeldzame mate. Ieder kan er bjj. Zjj is uit het volle menschenleven ge grepen. Of de menseh woont in een vrucht baar land of in onvruchtbare oorden, in Azië of in Europa, het doet er niet toe, overal zjjn er vaders en moeders, die hunne kinderen lief hebben, overal zjjn er zonen en dochteren, die alle vermaningen vergeten en naar geen raad willen luisteren, die het ouderlijke huis ver laten en in den vreemde hun goed verteren, overal echter zjjn er ook gelukkig nog verlorenen, die terugkeeren met schaamte en berouw en over wier wederkeering en blijdschap en vreugde ontstaan. Daarom zal zjj, zoolang de toestanden zoo blijven in eere zjjn, omdat zij de teederste snaren van het menschelijk hart treft. Ónmo gelijk is het om aan te geven welk een zegen zjj verspreid, en welk een invloed zjj geoefend heeft. Geen wonder is het, dat men haar van ouds genoemd heeft„het Evangelie in het Evan- gelie”. Hoe gemakkelijk is het om iemand die I weten wil, wat de eigenlijke zonde van den I menseh is, en op welke wijze de menseh zjjn I dwaalweg verlaten en tot Zijn Schepper terug keeren moet, hem dit te laten zien in dien zoon, die ver van zjjn vader het leven wil ge nieten, maar die na nijpend gebrek en diepe vernedering opstaat en tot den vader gaat met beljjdenis van zjjn schuld. Hoe roerend schoon is de ontvangst van dien verloren zoon in de vaderlijke woning, zoodat ieder wel verstaan moet fioe vrij en rijk de vergeving moet zijn, welke bij God is. Wanneer er iemand niet gevoelen mocht, hoe treffend deze teekening is maar ik ge loof niet, dat zjj er zijn dan zou hjj zelf deze gelijkenis eens moeten vertellen aan kleine kinderen en dan zou hij in het belangstellend oog de uitwerking kunnen aanschouwen. Steeds meer grijpt deze gelijkenis het kinder hart aan, en het behoeft niet te bevreemden, dat gij de afbeeldingen kunt vinden in de armoedigste woningen. Zou er wel een tafe reel in den bijbel zijn, dat zoo vaak door schil ders van naam op doek is gebracht. Een vader had twee zonen. Uit de schilde ring, welke Jezus van hem geeft, weten wij, dat hjj een aanzienlijk man was. Hjj was in het bezit van uitgestrekte landerijen, waarop zÜne kudden graasden, en waarop het edele koorn in rijken overvloeid groeide. Om zijne ’elden te kunnen bearbeiden, stonden ter zijne beschikking een groot aantal knechten die op zijne wenken hem diende. Hjj leefde buiten en op eene wijze, zooals de aartsvaders vroeger. Niemand leed eenig gebrek, want zelfs de ge ringste huurling had overvloed van brood, ^oor allen zorgde hjj met een mild hart en bfl gebruikte zijne vele goederen om welvaart °m zich te verspreiden en vreugde en tevre denheid te wekken. Niets heeft hjj n dien rijken dwaas, welken onze Heiland in een HET VOORREpjLT DER BEIDE ZONEN. En Jjjj zéide t<^t hen Een zeker menseh had twee zonen. IX. Alzoo zegt de HeereOm drie overtredin gen van Moab, en om vier zal Ik dat niet afwenden omdat hjj de beenderen des konings van Edom tot kalk ver brand heeft. Daarom zal Ik een vuur in Moab zenden, dat zal de paleizen van Kerióth ver teren en Moab zal sterven met groot gedruisch, met gejuich, met geluid der bazuin. En Ik zal den rechter uit het midden van haar uitroeienen al hare vorsten zal Ik met hem dooden, zegt de Heere. Amos 2 13. Ook Moab, zoo nauw verbonden met Ammon, ontgaat het Goddelijk gericht niet. Na de bekende formule om drie overtredingen of om vier zal ik dat niet afwenden, wordt de over treding genoemd. Weer willen wij eerst eenigszins het volk leeren kennen over het welk de profeet spreekt. De afkomst uit Loth is bekend. In nauwe gemeenschap leefden zij met Israël en met het zwakkere volk der Ammonieten. Nu eens was de verhouding rustig dan weder meer gespan nen. Reeds ten tijde van den uittocht open baarden zjj hunne vijandschap, terwijl onder de Richteren tweemaal een oorlog uitbrak (Richt. 3 12—30 en 1112—28, Ehud, Eglon en Jefta). Onder Sauls regeering was er, ééne oorlog uitgezonderd (I Sam. 14 47) weinig actieve vijandschap, maar als David koning is, ziet hij zich geroepen ze met wreede folterin gen tot onderwerping te dwingen. (2 Sam. 8: 2, 12 en 1 Kron. 18 2, 11). Daarna bleven zjj waarschijnlijk schatplichtig tot de verdee- ling des rjjks (I Kon. 11 1). Nu vernemen wjj gedurende een kleinen tyd van dit volk niets, totdat straks Omri van Israël hen derwerpt en zjj voor eenigen tjjd aan Noordelijke rijk schatplichtig blijven. Hun land tusschen Arnon en Jabbok, een laagvlakte vruchtbaar en geschikt landbouw en veeteeltde velden van Hesbon, de wijnstok van Sibma zjjn beroemd Jes. 168 v. v. Daar woonde koning Mesa, groot vee handelaar (2 Kon. 3 4). Hun taal was een dialect, nauw verwant aan het Hebreeuwsch en van hun godsdienst weten wij alleen, dat zij den god Kamos vereerden, terwijl ook Baal Peor bij hen bekend was. (Num 25). Onge twijfeld waren zjj afkeerig van den waren God, en diep in de zonde verzonken. „Moab is van zijne jeugd aan gerust geweest en hij heeft op zijne heffe stil gelegen en is van vat in vat niet geledigd en heeft niet gewandeld in ge vangenis daarom is zijne smaak in hem ge bleven en zijne reuk niet veranderd". De zonde isomdat hij de beenderen des ko nings van Edom tot kalk verbrand heeft. Op welk feit hier gedoeld wordt, is niet bekend. Wjj gelooven niet dat hier ‘t geval van 2 Kon. 3 kan in aanmerking komen. Want vooreerst wordt daar gesproken over ’t verbranden niet' van een koning maar van een koningszoon. Bovendien is daar volstrekt niet duidelijk of andere gelijkenis teekende, die immer bedacht was om zijn goederen te vermeerderen en die altijd bedacht was om maar op te leggen, ten einde eens tot zijne ziel te kunnen zeggen neem nu rust, want gij hebt thans genoeg vergaderd. Deze vader leeft voor zijn goede ren, voor zjjne dienaren, bovenal voor zjjne beide zonen, over wie zjjn oog open en aan wie zjjn hart gehecht is. Welk een voorrecht en eere moet het zjjn zoon bjj zulk een vader te zijn. Alle de va derlijke bezittingen zijn de hunne, en wat meer zegt al de schat der liefde, welke in dit vader hart weggelegd is behoort hen. Goed is hjj voor al zjjne knechten zelfs voor zjjn vee, maar boven alles gaat hem het welzijn van zjjn beide kinderen, die vleeseh van zjjn vleesch en been van zjjn been zjjn. Overal kunnen zij zich vertoonen, ieder zal hen met achting behan- len en met de besten en edelsten kunnen zjj omgang hebben. Alle huizen staan voor hen open en ieder prjjst hen gelukkig. Wjj verstaan onzen Heiland. Hij stelt hier mede voor onze oogen, welk eene weldaad zjj genieten, die in het huis Gods leven, die tot zjjn zaligen dienst zjjn geroepen, die Zjjne nabijheid kunnen geniete^ die als voor Zjjn aangezicht mogen wandelen. Velen zjjn er die ver van Hem zich verwijderd hebben, die Hem niet kennen, die zelfs niets meer van Hem weten. Zoo zou het met allen zjjn geweest, indien Hij zich niet ontfermd had. Maar H(j had Zijn verbond opgericht met Abraham en het volk uit Jacob gesproten verkoren om bjj Hem te wonen. Dit volk naderde dan ook toen Jezus tot de schare sprak voor Zjjn aangezicht, stond rondom Zjjne altaren, verheerlijkte Zijn Naam op Sion in lofzangen, en woonde in Zjjn huis. Wel is dit typisch volk verdreven uit Kanaan, wel zjjn de altaren omvergesmeten, wel is de tempel verwoest, maar de Heere heeft zich eene gemeente vergaderd uit het gansche menscheljjke geslacht, en zjj woont nu op Zijne erve en verkondigt Zjjne deugden. Gy behoort tot hen, die naby gebracht zpn door het Evangelie, gü hoort Zün woord, gü kent Zü’ne bevelen, gü aanschouwd den over vloed van Zün huis en de volle bekers van Züne gunstbewüzen. Ook over u heeft de liefde van Zü’n hart zich geopenbaard, en geen schrede kunt gü doen, of elke plek spreekt van Zü’ne goedheid. Gevoelt gü u nu ook in Zün huis op uw gemak, stelt gjj nu ook Zü’ne schatten op prüs, zoekt gü nu ook van harte Züne nabüheid? Eén dag is in Uw huis mü meer, Dan duizend waar ik u ontbeer ’k Waar liever in mü’ns Bondgods woning Een dorpelwachter dan gewend Aan d’ üdle vreugd in ’s boozen tent. Zoo heeft een man eenmaal gezongen, die niets hooger begeerde dan den dienst Zü’ns Gods, die geen hooger eere begeerde dan te mogen wezen in Züne nabüheid. En nog altüd is dit de uiting van ieder, die den Vader, die in de hemelen is, recht kent, want al wat een bestaan heeft verkregen, al is het nog zoo goed en voortreffelük, kan hem niet bevredigen, daarom wendt hjj steeds weer zün oog alle schepselen af om het alleen te vestigen op den Heere Zün God. Gelukkig als het ook zoo bü u i dan gezien, dat er voor u geen vrede en rust, zaligheid en vreugde is buiten Zü’ne gemeen schap, en hoe uw hart ook genegen moge zün tot afzwerven, telkens ontwaakt de be geerte om bü den Heere te zü’n en Zü’ne tegen woordigheid te genieten. God is en blüft dan de bron, waaruit gü de verfrisschende teugen waters indrinkt, de Boom des levens, met welks vruchten gü u verzadigd, de schat, waar- Zeeuwse I i

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1907 | | pagina 1