,1
Voor onze Jongens en Meisjes.
FEUILLETON.
1
Een Predikant uit den Patriottentijd.
in I iii.
Littooij.
en
(Slot volgt).
Zaaien en maaien toch staan in onverbreekbaar
verband met elkander.
’oor
’oor
De Preek zonder R.
ne<
zes
V0(
no|
spa
laai
Ma
het
her
Ijjk
hoo
mo<
hé?
je
M.
de
ie
van
te 1
T.
erns
Ik i
tege
was
van
gaa:
meii
vine
niet
heili
neit
ik ji
verd
schil
het
doet
B. o
is b<
was.
epra
.mjj
verv
te 0
dat i
Job,
H. I
Job
ik m
altjjc
Ge l
bjj n
ham
Jae.
toest
was.)
van
’tl
al de
N.
hebt
zeker
was 1
zaaml
Johar
maar
•tosti
35 en
A. te
ten I
Nic.
noeil
eens
Tonde
Cornt
fflensi
Nu
den
alleen zichzelf bedoeltzichzelf tot spil maakt,
waaromheen alles draaien moet. God en den
naaste moeten hem dienen en zoo niet, hjj keert
beiden als nietswaardigen, den rug toe. De
zelfzucht is dus wel het tegendeel van de zelf
liefde. Ze is onheilige zelfliefde.
Bij de rechte, heilige zelfliefde zoekt men het
goede voor zichzelf en den naaste ter wille
van God, om Hem daarin te dienen en te
verheerlijken.
Maar bij de onheilige zelfliefde of bij de zelf
zucht zoekt men wat men goed waant voor
zichzelf ter wille van zichzelf, ter wille van het
eigen ik, en wenscht men God en den naaste
aan zichzelf dienstbaar te makenen gelukt
dit niet of niet meer, dan verwerpt men beiden.
K. Oussoben.
“I
De derde in het Parades.
Een leeraar kwam eens ten huize van een
zijner leden, bij wien hjj een ongeloovig Doc
tor in de medicijnen aantrof, die gaarne met den
godsdienst den draak stak, waarbij hij dikwerf
allerlei aardigheden ten beste gaf, en er zich
op toelegde, om den belijder der waarheid er
in te laten loopen. Zoo dacht hij ook thans
den leeraar eens beet te kunnen nemen.
Op zijn vraag, hoe oud Z.Ew. was, luidde
het antwoord: .zestig jaar,“ gevolgd door de
vijand van menscheljjk geluk tegenstand bieden
en zeggen: „Wjjk van mij, gij oude slanggij,
die, afvallig, een vijand van mijnen God zijt
Is niet Jezus aan mijne zijde, dat gezegend en
zegenend zaad? Kent uw geplette kop Zijne
belofte en Zijne macht niet Hij, Gods en des
Menschen Zoon, houdt mjj bjj de hand en zal
mij veilig leiden. Stel u tegen mjj, zoo woe
dend als gjj kunt, ik lach met u en uwe listen,
die mjj niet onbekend zijn Jezus is mijn Schild,
mijn Goël, die tegen alle zijne en mijne vijan
den genoegzaam bestand is. Hij, de Immanuël
(God met ons), is mijne hulp, mijne beschut
ting, de leidsman van mijne ziel, mijn levens
boom aan Hem houdt mijn geloove vast,
en alle uwe listige aanslagen stooten mij zoo
weinig van mijne hoogte en standvastigheid
af, als gij Hem van de tinne des tempels
stooten kondet.
naar en Hagar werd gesterkt
lieven en
Uit De Standaard nemen we onderstaande
over
Een tweede Viviani.
Het komt al nader.
Thans heeft in België, in een gewoon libe
raal orgaan, de heer Roland de Marès den
minister Viviani nog overtroefd.
Roland de Marès vindt het heusch curieus,
dat men zich nog eenige illusie heeft kunnen
maken, alsof er niet metterdaad van liberale
zijde een oorlog was ondernomen tegen alles
wat nog aan het bovennatuurljjke herinnert.
Hij geeft den Paus volkomen gelijk, waar
deze zegt, dat de oorlog verklaard is tegen al
het bovennatuurlijke, en dat het God is dien
men uit de harten en uit den geest der men
schen bannen wil.
Reeds nu is het geloof aan het bovenna
tuurljjke uit alle toongevende kringen terug
gedrongen, en hierin ligt de zekerheid, dat de
liberalen binnenkort eens en voor altjjd dat
geloof uit den menscheljjken gezichtskring
zullen doen verdwijnen.
Als er een God bestond, die den mensch ge
schapen had, dan had die God, door aan den
mensch de rede te geven, vooruit zelf zjjn eigen
ondergang bewerkt.
Daarom is het niet eens noodig de geloovigen
te vervolgen, of ze tot het Atheïsme te dwin
gen. Dit zou hun kracht slechts sterken. Het
staketsel van het bovennatuurlijke, waarachter
God zich nog staande houdt, valt vanzelf in.
Die obscuranten, achterlijke dompers en
zwakken van geest moet men stil hun bijgeloof
laten. Zoolang ze geen betere kracht bezitten,
moet men hun die krukken laten. Ze vermol
men vanzelf.
Da onverschilligheid brengt die vermolming
van de kruk van het geloof vanzelf teweeg.
Ook de God der Christenen zal in dien vloed
van het Indifferentisme verdrinken, geljjk alle
góden der Heidenen er in zjjn ondergegaan.
Al ’t bidden heeft tot niets geleid, en de
moderne mensch heeft in zjjn toute-puissance,
d. i. in zjjn almachtigheid, veel meer gedaan
om het leven gelukkiger te maken, dan alle
góden van Heidenen, Joden, Christenen en
Mohammedanen saam.
In dien geest orakelt de heer Roland de
Marès. Niet een socialist als Viviani, maar een
gewoon liberaal, in een hoofdartikel, geplaatst
in het hoofdblad der liberale partjj in België
vlak op onze grenzen.
Zoo ziet men, wat er aan is van het liberaal
geroep, dat we naar Viviani de vrome liberalen
niet mochten afmeten.
De liberaal Roland de Marès gaf in een
liberaal hoofdorgaan aan Viviani’s hoongeroep
zjjn contreseign.
Daar ik de vorige week nog een briefje aan
jelui geschreven heb, zal ik nu maar dadeljjk
overgaan tot de beantwoording van de 35 op
lossingen, die als eerste zending, zjjn ingekomen
daardoor win ik aardig plaats, en kan ik een
woordje meer tot een ieder uwer persoonlijk
richten. Alleen dit ééne nogik zeg onze J. en
M. vriendeljjk dank voor de gulle en harteljjke
zegenwenschen, die zij mjj toezonden en ik
hoop dat de Heere de vervulling ervan geve.
De oplossing van het Januari-raadsel is:
Te Antiochië werden de discipelen enz.
Aristarchus en SecundusMarkus, Demos
Lukas waren metgezellen van Paulus.
In de spelonk bij Makkeda verborgen enz.
Van de Behemoth zegt Job dat hjj hooi at
geljjk een rund.
De bergrede van den Heiland is onovertroffen
schoon.
Elia vluchtte
te Berseba.
Het geheel is
De Heidelbergsche Catechismus is een
dierbaar kleinood.
Arie R. te B. o. Z. (Aangaande de bewuste
d zjjt gjj, en alle J. en M., nu voldoende inge
licht, dus daar praten we nu verder maar niet
meer over. Nu het geval er eenmaal ligt, ben
ik blij dat het niet de minste moeite in de
oplossing gaf.) Kaatje H. te B. (Zoo, vondt ge
het raadsel niet zoo gemakkelijkIk vond het
niet moeiljjk. Dat te Antiochië de discipelen
voor ’t eerst „Christenen” genaamd werden
wie er hooi at als een „rund” -1- was toch
waarlijk gemakkelijk te vinden.) Jan de J. te
N. (Je oplossing was weer heel mooiDina
Chr. te 8. (Je kan netjes schrijven en doet goed
je best.) Johannes 8. te N. (Als ge bv. schrijft
„Catechismus” en Arisstargus” komt het dan
wel uit?) Jan v. d. B. te W. (Van een ,te
pakken nemen” is geen sprake geweest. „Neen
baasje dat lap je me niet”, klinkt wel een
beetje permantig uit den mond van een
„vriendje”, vindt ge niet Jan Nicolaas B. te
N. (Je schijnt voor verzenmaker in de wieg te
zjjn gelegdhet was weer aardigJan B. te
I. (Zult ge op de enveloppe zettenprijsraadsel.
„Apollos” kan natuurlijk niet, want in het ant
woord komt geen p voor. Waar zegt Job van
den „hongersnood” dat hij hooi at gelijk een
os” Was de zoon van koning David onover
troffen schoon Pie en Cor v. D. te C. (Ge
lukkig ja, ik heb vrouw en kinderen, dus, als
wjj het beleven mogen, kunt ge het volgend
jaar gerust uwe wenschen daarnaar inrichten.)
Neeltje A. te H. („Als ’k straks mjjn pen ter
Onze zelfzucht.
I
Onder dit opschrift wenschen we eenige
artikelen in „Zeeuwsch Kerkbladte schrijven.
We hopen allereerst te onderzoeken, wat onder
zelfzucht te verstaan zjj, en vervolgens willen
we
onze gedragingen jegens God en den naaste,
in onze opvatting van sommige leerstukken der
Goddelijke waarheid, in de praktjjk van het
kerkelijk leven en in de verschillende beschou
wingen en daarnaar gevolgde handelingen op
de terreinen van het maatschappelijk leven.
Allereerst hebben we dan te onderzoeken,
wat nu eigenlijk zelfzucht is, of wat we daar
onder te verstaan hebben. Zelfzucht is juist het
tegendeel van zelfliefde, die niet alleen geoor
loofd, maar zelfs van God gewild is. Dat leert
ons de tweede tafel van de Wet des Heeren
glashelder. De lezer weet, hoe in die tafel ge-
eischt wordt den naaste lief te hebben als
zichzelf. Wel ligt in dien eisch niet recht
streeks het gebod, dat we onszelf moeten lief
hebben, maar toch zijdelings. Het gebod van
de 2e tafel luidt, naar Jezus duidelijke ver
klaring in Matth. 22 39: „Gjj zult uwen
naaste liefhebben als uzelf1. In dit „afe uzelf
ligt de onderstelling, dat een iegelijk zichzelf
liefheeft. Jezus gaat blijkbaar van de gedachte
uit, dat de zelfliefde aanwezig is, waaruit mag
worden afgeleid, dat Hjj ook wil dat we ons
zelf liefhebben.
Dat een mensch zichzelf niet alleen mag,
maar ook moet liefhebben, staat alzoo vast, ’t Is
een eisch. Een eisch, waaraan gaarne en schier
door ieder voldaan wordt. Doch in verreweg de
meeste gevallen is de liefde, waarmee men zich-'
zelf liefheeft een verkeerde, een onheilige zelf
liefde. Een zelfliefde waarbij de mensch zich
zelf liefheeft in zichzelf. En dat deugt niet.
Het moet een zelfliefde zjjn die niet onszelf
tot uitgangspunt heeft, maar onzen God. Dit
blijkt heel klaar uit het gezegde van den Hei
land tot den Farizeër en Wetgeleerde, die Hem
vroeg welke het eerste en grootste gebod was.
Hij zeide hem, dat het eerste en grootste ge
bod was, den Heere uwen God lief te hebben
met geheel uw hart, met geheel uwe ziel en
met geheel uw verstand en dat het tweede
gebod, nl. den naaste lief te hebben als zich
zelf, aan het eerste gelijk was. Met dat „gelijk
zijn* bedoelde de Heiland, dat het eerste en
tweede gebod uit hetzelfde beginsel opkomen.
Er is eenheid tussehen den eisch van de eerste
en de tweede tafel der wet. Wordt in de eerste
tafel liefde tot God geëiseht, die liefde tot God
moet ook het uitgangspunt zijn bij de liefde
tot den naaste. De naastenliefde moet uit de
liefde tot God voortvloeien.
in alles goeden moed, want, hjj gebiedt en
lokt zelf allen die met zonden beladen zijn,
tot zichen schoon uwe zonden als bloed zijn,
Hij zal ze wit maken als sneeuw schijnen uwe
wonden u ongeneeselijk toe, uw Jezus is een
Heiland, en zjjn Naam is een uitgegotene
Olie, die alle uwe leemten zal genezen, zoo
gij ze slechts met leedwezen aan Hem bekend
maakt, en het uw toeleg is, u in het toeko
mende te wachten van alles wat het geweten
kwetst, en indien gjj u zoo geheel, in het ge
loof, tegen de zonde, de onmacht en den onlust,
aan Hem tot genezing aanbiedt, en Hem zjjn
ambt als Messias en Heiland in u laat volein
digen.
Jezus zoenbloed heelt de wonden
Van de stinkend vuile zonden
Elk, die zich heilzoekend toont,
Is genezen, mild geloond.
Vecht u inmiddels de zielenvijand aan, wil
hij de zonden in uwe oogen nietsbeduidend
maken tegen de beloften en het aanbod van
genadevliedt dan met uw geloof tot uwen
Jezus en Zijnen heiligen Naamlaat Hem in
alle uwe aanvechtingen, in uw Ijjden, in alle
uwe benauwde en angstvolle omstandigheden,
alleen het kompas van uwe zielen zijn, volgens
hetwelk zich de naald van uw geloof, van uwe
zuchtingen en gebeden, bestendig wendt en
schiktzoo doende kunt gij gemoedigd dezen
wedervraag, die natuurlijk verwacht was: „En
hoe oud .zijt gij Mijnheer „Zoo oud als de
schepping11 antwoordde de doctor, met een spot
tenden glimlach.
„Dan hebt gij ja tegelijk met Adam en Eva
geleefd" zeide de leeraar. „Zeker, ik was met
hen in het Paradijs", luidde het vermetele
antwoord.
„Hoe is ’t mogelijk riep nu de terecht ver
ontwaardigde leeraar„ik heb reeds menig
maal gelezen, dat er een derde in het Paradijs
is geweestdat gij dit echter waart, heb ik
niet kunnen denken."
De spotter keek beschaamd voor zich ook
geen wonderde steek was raak, en tevens
meer dan verdiend. (Overgenomen.)
huishouding van de eeuwigheid. Smaad het
bloed des Nieuwen Testaments nietmaak den
Zoon van God ten tweeden maal geen lijden.
Hem kunt gij niet beschadigen, doch, het
vonnis blijft op uschuldig zult gij uitgaan,
omdat gij niet gelooft in den Naam des Zoons
Gods. Gevoelt gij uwen nood en behoefte, uwe
zondelijkheid en doemschuld, laat dan toch dit
zalig Kindeken, laat Jezus en zijn heilzame
Naam in alle uwe nooden en aanvechtingen,
uw kostelijke zielebalsem wezen. Benauwen u
uwe zonden zouden zij u, als een gewichtige
last, doen zinken? vindt gij in u kwade heb
belijkheden, die, als een boos gezwel en gapende
wonden, geweldig stinken wil de opgehoopte
last u in hel en doemenis doen inzinken
achtot wien, dan tot dezen Jezus, zult gij
vlieden om behouden te zijn ziet en vlucht
tot niemand dan eenig en alleen tot dezen
Heiland, en de genadeolie van zijnen Geest
gaat in het geloof met ingespannen aandacht
tot Hembidt Hem met een geloovig en
heilzoekend gemoed; gedenkt aan de volheid
van den zoeten naam Jezus wekt u zelven op,
en zegt aan u zelven „Hoe, mijne ziel, wat
kwelt en benauwt gij u Al zjjn uwe zonden
boos en menigvuldig, uw Jezus is genadig en
de Zoon van GodHij wil de heilzoekenden,
mits zjj de zonden haten, aannemen, en stoot
nooit van zich af, die tot Hem gaan". Hebt
IV.
Wie zijt gij nn, zondig Adamskind, die dit
zalig Kindeken minacht, wiens komst in het
vleesch u heden is geboodschaptdie uwe
wonden niet gevoelt, en, uit dwaasheid, zijne
genezende Olie niet zoekt, of, uzelven genezen
wilt met giftige balsemen, die de wonden van
uwe ziel ongeneeselijk maken zullen 1 Beziet
u zelven in de spiegel van de Wet, die niet
vleit en ontzet u, bij zooveel leemten en
wonden, als in u zjjndoodelijk zullen zij
wezen, als gij ze niet in acht neemtals gij
dien balsem niet zoekt, en u blijft ophouden
bij de nietige medicijnen van weelde, van on
geloof, van ongevoeligheid, of, van een los
aangaan op Gods liefde, die Hij nooit schenkt
dan in Jezus alleen, en die niemand ontvangt
dan uit het geloof in Hem. Nog biedt God
u dezen Heiland aan, om u te genezen van
het booze bestaan, van het zondige wezen, van
de kwade en van de gewonde consciëntie, en
van de ijsseljjke uitzichten in eene toekomende
Op deze wijze Gij zjjt een schepsel van Gods
hand en drager van Zjjn beeld. Gjj zjjt dus
Zjjn eigendom. Een eigendom dat God, omdat
gij een gewrocht van Zijne hand zijt, vanzelf
liefheeft. Ook onder menschen gaat het zoo.
Ieder heeft zjjn eigendom of wat zjjn hand
heeft voortgebraeht, lief.
Wie nu zjjn God innig liefheeft, heeft van
zelf ook lief, wat Hij liefheeft, nl. Zjjn eigen
dom. Zoo hebt ge dan uzelf en den naaste lief,
omdat gij weet dat God in u en in uwen
naaste Zjjn schepsel, Zijn eigendom liefheeft.
En ook hebt ge uzelf en uwen naaste lief, om
dat de mensch beelddrager is. Iets van uwen
dierbaren God ziet ge in u en in
uwen naaste u tegenschitteren, waardoor uwe
zelfliefde en uwe naastenliefde te meer wordt
opgewekt.
Zoo is het duidelijk dat de liefde tot uzelf
en den naaste uit hetzelfde uitgangspunt op
komt. Gij hebt uw God lief om Zijn dierbaar
heid en sehoone deugden, en deze liefde tot
God noopt u vanzelf om uzelf en den naaste
lief te hebben. In beide gevallen wordt God
nagaan, hoe de zelfzucht zich openbaart in gezocht. Daarom zei de Heiland, dat het tweede
gebod of de tweede tafel der Wet gelijk was
aan het eerste en groot gebod of de eerste
tafel der Wet. De liefde, die geboden wordt
in de tweede tafel is als ’t ware de weerkaat
sing van de liefde geëiseht in de eerste tafel.
Daarom gaat de liefde in de le tafel voorop.
Slechts wie eerst God heeft leeren liefkrügen,
kan zichzelf recht liefhebben. Dan is de zelf
liefde een heilige liefdeeen liefde die Gode
aangenaam iseen liefde die altoos weer bjj
God eindigt. Want dan wil men zichzelf hand
haven en wenscht men zich met vele en sehoone
gaven te verrijken en te versieren, opdat men
zooveel te kostelijker eigendom Gods worde
opdat het beeld Gods zooveel te heerlijker in
ons uitschittere. En dit alles, opdat die heer
lijke en beminnenswaardige God door ons en
om ons te meer verheerlijkt worde.
Waarlijk, zulk een zelfliefde is van hemel-
schen oorsprong. Bjj zulk een zelfliefde leeft
men geheel in het: „uit Hem, door Hem en
tot Hem”.
Maar van zulk een zelfliefde is dan ook de
zelfzucht het schrikkelijke tegendeel.
Bjj de zelfzucht zoekt de mensch zichzelf om
zichzelf. Zjjn eigen ik is het een en al. Hjj
wenscht zich met geen sehoone gaven te verrij
ken en te versieren, opdat God door hem en
om hem geprezen wordeo, neen, hjj begeert
'die alleen van zichzelf Alles wil hjj dan ook
aan zichzelf dienstbaar maken. Zoowel God als
menschen. Hjj wil niet God, maar God moet
hem dienen. Vandaar dat hjj het Eeuwige
Wezen alleen eenige achting waardig keurt,
als het hem zegeningen blijft uitgieten. Maar
onthoudt God hem deze, dan kan Hij ook niet
meer in Zjjn gunst deelen. Zelfs komt het dan
dikwjjls tot een heimelijk of openbaar weg- en
verwenschen van God, geljjk een heer zijn knecht
wegwenscht, van wien hjj geen nut of voordeel
heeft.
En zoo handelt de zelfzuchtige ook met den
naaste. De rechte liefde tot den naaste kent
hjj niet. Hjj kan den naaste alleen naast zich
dulden, wanneer hjj nut of genot, voordeel of
genoegen van hem heeft. Calvjjn zegt: „zijn
naastenliefde is een liefde uit loonzucht, omdat
hjj er zjjn eigen voordeel mee bedoelt.”
Moet hjj dit van hen missen of houdt dit op,
dan werpt hjj hem als een uitgeknepen citroen
weg.
Zoo zien we duidelijk, hoe de zelfzuchtige
*sss-
J 1
ïi
Ei
ii
i