voor
Hfl.
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie van.: Ds. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
38
4e Jaargang.
Vrijdag 4 Januari 1907.
No. 28.
7.
UIT HET WOORD.
Drukker-Uiigever
ft
A.
(W
md8B
reiding
sen, on
ik en
len, op
ien «n
Zieken,
IING
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
iken
iken
iken
eida
eerr.
eida
ieida
'huis
id.
leien
'huis
ld.
rhuis
.eerr,
iuma
>uma
Iffers
Iffera
Iffers
srdeeld
iterloo,
hristus
■oegen,
hriften
d, Het
j hart,
t verre
es, met
bladz.
imurin
tegeld-
i. Twee
deuren
leesche
ir Gods
>otlood.
gulden
int No.
zegels,
we.
PRIJS DER AD VERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
D. LI^TOOIJ Az.
MIDDELBURG.
II. Alvorens over deze ietwat teere kwestie
mjj nader uit te laten, wensch ik eerst een
antwoord te geven op de vraag, die feiteljjk
hieraan ten grondslag ligt, of eene diaconie
ten allen tijde, in alle omstandigheden, en aan
allen de gevraagde hulp moet bieden dan wel,
of zy ook staau mag, en somtijds ook staan
moet, naar wettige beperking van hare uitgaven.
Gods Woord waarschuwt, by allen aandrang
om barmhartigheid te bewijzen, èn in het Oude,
èn in het Nieuwe Testament, tegen de mfec/ie
of hjj in ’t bezit zal blijven
goed, zijne gezondheid en
dit is wel beangstigend.
kstra
ikstra
tkstra
Kamp
Kamp
Kamp
Jonge
Jonge
Jonge
Veen
Veen
Veen
Leerr.
Leerr.
Leerr.
Berg
Berg
Berg
Leerr.
Leerr.
Leerr.
duider
duider
duider
ligheid met vreezen en beven. Ja, wees gij
gelijk aan de dienstknechten, die op de komst
van hun heer wachten, opdat, wanneer het
oogenblik aanbreekt, waarin gij rekenschap
moet doen, gij zonder schrik moogt zijn. Dit
jaar kan het laatste zijn. Wees dan bereid
Bouma.
Met ede werking van onderscheidene Predikanten.
- -
70 cent.
3 cent.
mag, dat diens genade ook nu weer genoeg
zal zijn, en dat Zijne kracht in zwakheid vol
bracht wordt, dan gaat hij opgewekt de onze
kere toekomst tegen, wetende, dat in Gods
hand zyn adem en leven, en dat bij Hem al
V A B IA.
Overeenkomstig ons verzoek stond Dr. Kuy-
per Jr. ons onderstaande af voor ons Kerkblad.
Met dank daarvoor en voor den arbeid er aan
besteed laten wij hei hier volgen.
De Redactie.
Schoolgeld van Diaconie of Suppletiefonds
Gelief da en Eerwaarde Broeders I
Tot u en mij kwam de vriendelijke uitnoo-
diging van Souburgs diaconie, om op den dag
van heden alhier te vergaderen, en God gaf u
en mij in het hart, om op te gaan tot deze
conferentie, en Zjjne hand bracht ons te samen.
De uitnoodigings-circulaire eindigde met deze
bede, die ik gaarne tot de mijne maak„Zij
er een vragen naar de rechte beginselen van
armenzorg naar Gods Woord. Zjj er veel be
hoefte naar de ware praktijk van barmhartig-
en werke de barmhartige Hoogepriester
met Zijn Heiligen Geest in onze harten, opdat
de heilige ijver moge ontwaken „om te doen,
wat onze roeping is, tot eere Gods, en tot zegen
voor de Kerk des Heeren“.
Geroepen om te behandelen de vraag of het
schoolgeld voor de armen moet betaald worden
uit de kas der diaconie, dan wel uit die van
het Suppletiefonds, wensch ik te wijzen lo. op
de gereformeerde opvatting van het diaconaat,
2o. op de schriftuurlijke grenzen van hare be
moeienissen, 3o. op hetgeen daaruit voortvloeit
inzake het schoolgeld der armen.
I. Het is goed voor ons, als gereformeerden,
om in onderlinge samenkomst, de moeilijk
heden aan het gewichtvolle werk der armen
zorg verbonden, te bespreken, ten einde die,
zoo mogelijk, tot eene goede oplossing te bren
gen. Ik zeg met nadruk„voor ons als
gereformeerde n“. Want voor ons is het
kerkelijk leven niet in te denken, zonder dia
conaat, hetwelk wij zoo gansch anders opvat
ten als de Roomsche en Luthersche Kerk.
Bij de Roomschen en Lutherschen is het dia
conaat op zoodanige wijze ingeweven in het
hiërarchisch geheel vano het kerkelijk leven,
dat men er een soort priesterschap van lagere
orde van gemaakt heeft, om aan de hoogere
geestelijkheid in haren arbeid van prediking en
bediening der H. Sacramenten de helpende
hand te bieden. In hun opvatting van het
diaconaat is geen plaats voor de armenzorg als
zoodanig. Wij nemen echter goede nota van
het feit, dat men van Luthersche zijde, in den
laatsten tijd er mede begonnen is, eenige uit
breiding aan het diaconaat te geven, in ver
band met de verzorging der ellendigen. Men
stelt diakenen aan voor de zoogenaamde „In
wendige Zending",
presselijk, in geval
diaconaat gaat, bewerende, dat slechts een
comité van bijstand werd opgericht voor een
bjjzonderen nood, welke nergens diaconie ge
noemd wordt, en nimmer prijsgegeven de op
vatting, dat de diaconie niet is een aanhangsel
van het leeraarsambt, niet is sociale philan-
trophie, maar wel kerkelijke verzorging van de
armen.
Daarin ligt het wezen van het diaconaat, die
gedachte bepaalt hare methode van arbeiden,
en wijst het doel aan, waar de diaconie het
oog op heeft te richten. Alleen by de vervul
ling van deze arbeid is de diaconie getrouw
aan hare roeping, vervult zjj haar plicht, en
volvoert zy haar van Christus opgelegde taak.
De hiërarchische gedachte, dat de diaken
„oog, oor, mond, hart en ziel van den bissschop
behoort te zyn", veranderen wij als Gerefor
meerden in dezer voegedat de diaken „oog,
oor, hand en mond van den barmhartigen Hoo
gepriester heeft te zyn“ opdat in zjjn hand, als
in de hand des Heeren, het offer der liefde
voor de armen worde neergelegd; opdat uit
zyn hand, als uit de hand des Heeren, de
gaven ontvangen worden, door hem of haar,
die ze van noode heeft, tot vervulling van
nooddruft en behoefte.
Daarom zegt ons Formulier, om de diakenen
in hun ambt te bevestigen, zoo volkomen te
recht, dat hun ambt in drieërlei gelegen is
lo. in het verzamelen en bewaren in alle ge-
trouwigheid en naarstigheid, van de aalmoezen
en goederen, die den armen gegeven worden
2o. in het vlijtig toezien,' dat tot hulp der
armen vele goede middelen gevonden worden
3o. om de aalmoezen (gaven aan de armen)
voorzichtigljjk uit te deelen, waar het noodig
is. Alle gereformeerde bespreking van het dia
kenambt groepeert niet altjjd om deze gedachten.
By wyze van inleiding wees ik op het gere
formeerd beginsel, opdat helder en klaar voor
oogen sta, wat aangaande de roeping van het
diaconaat te denken zy. Uit dit beginsel toch
hebben wjj af te leiden het antwoord op de
vraag, op deze vergadering aan de orde ge
steld, of het op den weg eener diaconie ligt,
het schoolgeld voor kinderen van hulpbehoe
vende ouders, geheel of gedeeltelijk voor hare
rekening te nemen.
Dat deze vraag opkwam, laat zich uitnemend
verklaren, aangezien niet alle diaconiën gelij
kelijk over deze zaak denken, welk verschil
van gevoelen leidt tot verschil van praktijk in
ons kerkelyk leven. Over het uitgangspunt is
geen geschil, in het beginsel zyn allen één,
nam. dat de diaconie is, kerkelijke verzorging
der armen. Maar de gevoelens gaan uiteen by
de vraag, of de verschaffing van schoolgeld aan
ouders, die geheel niet, of niet geheel, betalen
kunnen, beschouwd moet worden als behoo-
rende tot de kerkelijke barmhartigheid.
De ondervinding leert, dat op de eene plaats
wel, op de andere plaats niet, uit de kas der
diaconie gesuppleerd wordt voor ontbrekende
schoolgelden, en dat dit al of niet suppleeren
zyn oorzaak geenszins vindt in het al of niet
aanwezig zyn van geld in de kas der diaconie,
maar zeer bepaaldelijk in een uiteenloopende
gedachte, of het al dan niet geoorloofd is, zulks
te doen.
en is er op bedacht, ex-
van oorlog, personen aan
te stellen, die op het slagveld de gewonde
soldaten hulp hebben te bieden, als veld-diakenen.
Wy wjjzen hierop, niet om deze geschillen
breed uit te werken, maar wel om er de aan
dacht op te vestigen, dat in de Christenheid
over het wezen en de roeping van het diaco
naat zeer verschillend wordt gedacht. Er is
allerwege verscheidenheid van inzicht, en over
en weer tegenspraak van elkanders conclusie.
Te midden van die groote verscheidenheid der
gedachten staan de Gereformeerde kerken met
haar beslist oordeel hoe men ook van Room
sche en Luthersche zyde de gereformeerde
exegese van Hand. 6 17 betwist, looche
nende dat het daar om de instelling van het
zyn paden zyn.
Anders ligt er iets pynlyks in het onzekere.
Ieder mensch wil gaarne een effen weg voor
zyn voet, een vroolyk licht voor zyn oog, een
gemakkelyke taak voor zjjne hand, en een
aangenaam gezelschap in zyne nabyheid. Doch
het kan wel eens geheel anders uitkomen.
Wat het nieuwe jaar in zijn donkeren schoot
verbergt, weet hy niet, en dat ontneemt aan
het menscheljjke leven de blyvende rust. Hjj
kan er zich niet een oogenblik op verlaten,
van zyne have en
zyn leven, en
Maar deze onrust,
dit beklemmend gevoel wykt by hem, die zyn
weg op den Heere wentelt, en die al zyne
verwachting stelt op den Rotssteen Israëls,
die van geen wankelen en wyken weet. Boven
dien verwacht hy van deze aarde niet de ver
vulling van zyn diepste begeerten. Zichzelf
kent hy als een zondaar en hy weet, dat deze
wereld vol ellende is. Hy heeft hier geen
blyvende plaats, en hij zoekt haar ook niet „heid,
meer. Dat is weer het groote verschil tusschen
hem en de wereld. De laatste wil hier bene
den het huis des geluks bouwen, zy beproeft
het nu eens op deze dan weer op gene wyze,
maar teleurstelling is altyd het deel. Wel geeft
zy het niet op, wel blyft zy niet ty de puin-
hoopen harer vervlogen illusiën zitten, wel
spant zy hare krachten altyd weer in, mee-
nende, dat zy hare voeten nog weleens zetten
zal in het beloofde land, doch de oogst op al
haar arbeid zal nooit voldoening geven. Zy
bereikt nooit het voorgestelde doel. Geljjk elk
jaar, dat achter ligt haar niet bracht waar zy
wezen wilde, zoo zullen ook de jaren welke
komen zullen, haar niet brengen in de zoo
vurig begeerde haven der rust. De geloovige
weet dit en rekent er mede. Zeker, hy is ook
uit de aarde aardsch, en hy zoekt en bedenkt
ook nog helaas te vaak de dingen, welke be
neden zyn, maar zyn oog is toch opengegaan
voor de gedaante der wereld, welke voorbij
gaat, en hy heeft zyn hand leeren uitstrekken
naar de onvergankelijke schatten van het onbe
weeglijke Koninkrijk. In zyn beste uren is
hy zich volkomen bewust, dat hy hier niet
tehuis is, dat hy het hier nooit zal worden,
en zoo richt hy zijn oog over alle heuvelen
en bergen heen naar de stad, welke fonda
menten heeft. Daarom neemt hy den reisstaf
weer ter hand en gaat zyn weg, ook al heeft
hy menige onvervulde begeerte, en al bloedt
zyn hart van wonden, welke smartelijke ver
liezen hem geslagen hebben Elke schrede
brengt hem nader aan het huis des Vaders,
waarin vele woningen zyn.
Abraham had heerlijke dagen doorleefd,
heuglijke gebeurtenissen aanschouwd, doch hy
streelde zich niet met de gedachte, dat er nu
voortaan geen moeielykheden meer zyn zouden.
Hoe welwillend de inwoners des lands ook
voor hem waren, welk een gunst hy ook ge
vonden had in de oogen der Philistynen, hy
bleef een vreemdeling. Hy trachtte zelfs niet
aan dien toestand een einde te maken. In al
zyne handelingen regelde hjj er zich naar, en
ieder mocht dit wel weten. Iets meer begeerde
hy van de aarde niet. Laat het zoo ook by u
zjjn. Behandel ieder met welwillendheid, stoot
de menschen niet af, laat uwe bescheidenheid
alle menschen bekend zyn. Maar uw hart
mag niet aan de aarde behooren, uw leven
niet in de wereld opgaan, houdt over u zelf
de wacht, geef u over aan de leiding van
’s Heleren goeden Geest en werk uw zelfs za-
HET VOORTZETTEN DER REIS.
En Abraham woonde als vreemdeling
vele dagen in het land der Philistijnen.
Gen. 21 34.
De Nieuwjaarsdag brengt eene verademing.
Naarmate de dagen van het oude jaar voorbij
gaan, naar die mate wordt in den regel de
stemming een weinig somberder. Alles werkt
daartoe samen. Steeds later verrijst des mor
gens het licht, steeds vroeger daalt het des
avonds. Er zjjn enkele dagen, waarin het
haast niet licht wordt. De lucht blyft donker
en de zon laat zich niet zien. Er zjjn oogen-
blikken, waarin het schjjnt,- alsof alle beweging
geweken is. Daarbij komt nog, dat er in zulk
een jaar weer veel gebeurd is, dat tot nadenken
stemt Meer dan anders is de mensch geneigd
om zich het verledene te herinneren, en daar
door bemerkt hjj, dat alles zoo snel voorbij
gaat. De weg, welke achter hem ligt, is weer
langer geworden, en de weg, welke voor hem
ligt, is dus weer ingekort. Velen, met wie hjj
vroeger placht te wandelen, zjjn reeds heen
gegaan, zoodat het getal van hen, die hem
verlaten hebben, weer grooter geworden is.
Het kan derhalve niet anders, of het einde
van het jaar brengt over den mensch een ge
voel van weemoed, welke het licht zyner
vrooljjkheid tempert en soms geheel verdon
kert. Doch dan komt de nieuwjaarsmorgen,
welke hem een verademing bereidt. Hjj gevoelt
zich verlicht, want hy is uit het oude in ’t
nieuwe jaar overgegaan, en hy heeft het licht
van dien eersten morgen weer mogen begroe
ten. Op den weg, al was die soms bezwaarlijk,
is hjj niet bezweken. Om zich heen ziet hjj
naastbestaanden, voor wie hy gespaard bleef
en zjj voor hem. Verwanten, vrienden en
kennissen komen en met hen kan hjj spreken
over wat voorbijgegaan is. Het gaat hem, als
iemand, die een lange reis heeft gedaan en in
welstand op de plaats zjjner bestemming is
gekomen. Hoe zou het hem geen gevoel van
verkwikking bezorgen? Wanneer hjj een
christen is, zal het hem bovendien tot erken
telijkheid nopen voor de weldaad, hem in
verlenging des levens geschonken, wjjl hjj zich
bewust is, dat het alleen des Heeren goeder
tierenheid is, welke hem tot dusver doet ade
men in ’t uitspansel.
Doch deze pauze duurt niet lang. De tjjd
staat nooit stil, en hjj is nog niet aan 't einde
van zjjn weg. Het leven heeft zyne eisehen
gehouden en drjjft hem ook weer voort. Mis
schien zou hy wel willen blijven vertoeven op
de plaats, waar hjj geland is, maar hjj mag
het niet, hy moet weer voort, de hand moet
weer aan den ploeg en allerlei arbeid vraagt
zjjne belangstelling, zyne werkkracht en zyn
tijd. Opnieuw moet hjj zich aangorden tot den
strijd, en zich inspannen voor zjjn arbeid. Hjj
mag niet blijven waar hy is, hjj mag zich niet
aan jjdel droomen overgeven, neen ook thans
val hjj weer moeten woekeren met de gaven,
welke hij ontvangen heeft. Gelukkig, zoo hy
verstaat, dat hjj diep afhankelijk is en zich
niet verlaat op zjjn eigen kracht. Elk mensch
moet weer den weg op, maar hoe droevig,
ala hjj enkel teren moet op wat hy in zich
zelf is. Voor den sterksten schouder wordt soms
de last veel te zwaar, en het gebeurt dan ook,
dat wy zien bezwyken, van wie wjj het aller
minst verwacht hadden. De christen zal daar
om by het aanvaarden van den nieuwen tocht
tet oog omhoog heffen, en van den God zijns
beils afsmeeken de sterkte, welke alleen zyne
bracht vermenigvuldigen kan. In zichzelf heeft
bjj geen bron van leven, van moed, van ver
wachting, de Heere alleen is het, opWien hy
zyne hope vestigt, en als hy waarljjk gelooven
U i
Zeeuwsch Kerkblad