voor J Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. I 4e Jaargang. Vrijdag 7 December 1906. No. 24. UIT HET WOORD. n. ai Drukker-Ditgever •3 A. In VARIA. 1 de R- ;g. en 70 cent. 3 cent. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. Hf >n- en op en eu, G M id- an >0- IBONNEMEHTSPRUS per half jaar franco per post Enkele nummers ■a >P r. in in N- IN. i a T. er Met medewerking van onderscheidene Predikanten.' het, gelijk het in casu moeielijk kan blijven, de Minister de heer van vaardigde van Leiden, PRIJS DER ADYERTENTIEN van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. moet het gebed u vergezellenHeere wat wilt gij, dat ik doen zal. Wy hebben in het woord des Heeren een onfeilbaar richtsnoer, en daar aan moeten wy ons houden, wat er ook tegen moge zyn. Nooit mogen wy voor onze mede- menschen verborgen houden, dat wy nu een maal in God het hoogste goed zien, en zy mogen het wel weten, dat wy Hem zoeken met ingespannen krachten. Mocht iemand of velen ons deswege den rug toekeeren, dat is hunne zaak, de onze is het om Zyn Naam te belijden. Het zal u nooit berouwen, wanneer gy trouw blijft met uw God, maar wel zal het een knagend zelfverwijt zyn, indien onze Hei land eens tot u zou zeggenGy hebt My niet voor de menschen beleden, en daarom belydt ik u ook niet voor mijn Vader, die in de hemelen is. Bouma. ABRAHAM EN ABIMELECH. Alzoo maakten zij een verbond te Berséba. Gbn. XXI 32a. Elke Bijbellezer is eenigermate vertrouwd met de aardrijkskunde van het heilige land en weet derhalve, dat Berséba ligt in het zuiden van Kanaan. Abraham heeft in die streken vele dagen vertoefd. Hier waren mal- sehe grasvelden voor zyne talrijke kudden, hier verspreidden schoone bosschen een ver kwikkende schaduw. Vruchtbaar en heerlijk waren deze oorden en verschaften aan mensch en dier een aangenaam verblijf. De naam Berséba herinnert aan de gebeurtenis, waar van sprake is in bovenstaande woorden, want zy beteekent in onze taal „bron des eeds“. Eens kwamen hierheen tot Abraham de koning der Philistynen Abimelech en zyn krijgsoverste Pichol. Daaruit blijkt reeds, dat deze komst iets meer was dan een vriendschapsbezoek. Nu dat was ook zoo. De Philistynen woonden blijkbaar destijds reeds aan de kristen van de Middellandsche zee die onmiddellyk grensden aan de oorden, waar Abraham zich nedergezet had. Licht kon dit aanleiding geven tot moeie- lykheden, want de stryd over het myn en dijn ontbrandt zeer getnalrkellfik Ttr—eene wereld, waar ieder liefst het meeste heeft. Abimelech wensehte dit te voorkomenhy had achting voor den Aartsvader, beschouwde hem als een man, op wien men vertrouwen kon en wilde dus gaarne eene overeenkomst met hem treffen Dit pleit voor beiden. Het leert ons allereerst dat een leven in de vreeze des Heeren, zooals Abraham het leidde, by anderen waardeering vindt. De omgeving, waarin wy dagelijks ver- keeren, merkt zeer wel op, wie wy zijn in onzen handel en wandel, en daarom behoort elke be lijder van den Naam des Heeren nauwkeurig toe te zien, dat hy voorzichtig zich gedraagt. Daardoor zal hy een goede reuk rondom zich verspreiden, en anderen tot de erkentenis brengen, dat de ware godsvrucht eerlyke en trouwe buren kweekt. Het deugt in ’t geheel niet, wanneer wy hen, die in onze nabijheid leven aanleiding geven, om te vermoeden dat zy op ons woord niet rekenen kunnen, en wy moeten ons wachten om het wantrouwen, dat wy opwekken, toe te schrijven aan afgunst en vijandschap. Abrahams optreden heeft in Kanaan steeds den indruk gomaakt, dat hy een man was, die eerlijk meende, wat hy zeide en zich stipt hield aan een eens gegeven be lofte. Maar ook leeren wy dezen Koning der Phili- stynen hoogachten. Uit de latere geschiedenis van dit volk staat ons zoo helder voor den geest, dat het overgegeven was aan snoode afgoderij 611 bitter vijandig tegen het volk des Heeren De afkeer, in Israëls hart tegen deze onbesnedenen is overgegaan ook op ons, en allicht zou het ons tot de voorstelling kunnen brengen, dat het altijd een volk geweest is diep verzonken in de afgoderij en in allerlei zonden. Doch dit zou verkeerd zyn. Abimelech kent den waren, den eenigen God, die een maal den hemel en de aarde uit niet heeft geschapen. Opgemerkt heeft hy, dat God met Abraham is. Geen enkel woord komt over zyn lippen, waaruit wy afleiden kunnen dat hy de afgoden dient. Waarlyk het is wonderlijk in onze oogen, dat de overlevering nog zoo zui ver gebleven is by deze volksstammen. Daarom wil hy een verbond sluiten met Abraham, waarby zij elkander onder eede beloven, dat ZÖ elkanders rechten zullen eerbiedigen, el kander in de verdediging van die rechten zullen bystaan, en dat zy geen inbreuk van anderen daarop dulden zullen. Niet slechts voor hun leven zal dit gelden, maar voor twee, drie geslachten zal het van kracht zyn. Uit dit verbond blijkt, dat Abimelech Abra hams recht op deze oorden erkende. Hy be schouwt hem als den wettigen heer van deze landstreek, en hy onderhandelt met hem als zyns gelijke. Blijkbaar is hy overtuigd, dat Abrahams recht op deze bezitting even vast staat als het zyne op de kusten langs de zee. Ofschoon Abraham daar als een vreemdeling gekomen was, nochtans was hy geen indringer, die zich het goed van een ander tegen alle billijkheid had toegeëigend. Het doet ons wel dadig aan, dat de Koning zonder eenig voor behoud Abrahams rechten erkent en wil eer biedigen, waaruit ons helder wordt hoe Abra ham opgetreden is in het vreemde land, en welk een goeden naam hy had in die omgeving. Abraham was ook een man, die zyne zaken wist te behartigen, en die zonder slinksche wegen te bewandelen zyne taak en zyne rechten kende. Ook hierin was hjj groot, dat hy zyne maat- szhappelyke zaken niet verwaarloosde en er voor durfde op te komen als het noodig was. Wy leeren hier Abraham mitsdien kennen in zyn burgerlijk leven. Ofschoon hy de ge roepene en de afgezonderde des Heeren was, in wiens zaad eenmaal de geslachten der aarde gezegend zouden worden, en aan wiene nako melingen eenmaal Kanaan in zyne lengte en zyne breedte zou toebehooren, toch achtte hy het niet beneden zich om te gaan met zyne buren. Noch in woord noch in daad heeft hy ooit tot hen gezegdWykt van my, want ik ben heiliger dan gy. Hy heeft hen als zijne medeburgers erkend, hunne rechten geëerbie digd, hun omgang niet vermeden. Nooit is het in hem opgekomen om zich buiten het maatschappelijke leven van zyn land te houden, nooit heeft hy heil gezocht in strenge afzondering. Te midden van de overige bewo ners levende, heeft hy zaken met hen gedaan, verbonden met hen gesloten, hun welzyn ge zocht. Het is hem niet te doen geweest, om hen af te stooten, maar wel heeft hy zich ge wacht zyne belijdenis zich te schamen. Toe geven, waar het mogelyk was, zich aanpassen aan de bestaande toestanden, maar zonder ooit zyn God te verzaken. Boven den vrede met zyne medemenschen ging hem de dienst en het Woord des Heeren. Zoo staat hy voor ons als een lichtend voor beeld voor eiken tyd, en roept ons toe, dat wy ons voor alle enghartigheid en bekrom penheid zullen hoeden. Een Christen behoort mede te leven op elk gebied. Geen enkel ter rein mag hem geheel vreemd zyn. Hy mag zich niet afsluiten van het leven zijns volks, hy mag zich niet opsluiten, want dan kan hy wel uit de wereld gaan. Uit de hoogte neer zien op anderen past hem niet, en by zich zelf denken ik wil met die wereldsche menschen niet in aanraking komen, is teneenenmale verkeerd. Er zyn nu eenmaal allerlei draden die ons hechten aan onzen omgeving, en het staat niet vrjj, die te verbreken. De roeping welke wy te vervullen hebben, is zeer ruim, en het is gewenscht, dat wy haar verstaan en nauwkeurig vervullen. Het is een voorrecht, dat er zoovele deuren open zjjn, waardoor wy binnenkomen kunnen, en het is ontrouw, wan neer wy onze noodeloos beperken. Er is een breed terrein door Gods algemeene goedheid, waarop de Christen arbeiden kan, en te ver- oordeelen zou het zyn, als hy het braak liet liggen, of het aan de ongeloovigen overliet. Doch waar zyn blik ruim behoort te zyn en zyn hart wyd uitgebreid, daar mag hy zich nooit laten verlokken op verboden paden te gaan of te bezoeken de plaatsen der zonde. Dit deed Abraham ook niet en evenmin moogt gy het doen. Overal en in alle toestanden vaard En om voor de Hervormde Kerk niet een noodstand in het leven te roepen, had zy kunnen bepalen, dat bijvoorbeeld ieder jaar f 50 minder zou gegeven worden. De Hervormde en andere Kerken enz. hadden dan gemakkelyk en zachtaan zelve deze zorg op zich kunnen nemen. Op deze wyze zou na een 20, 30 of hoogstens 40 jaren ook de finantieele scheiding van Kerk en Staat een feit geworden zyn. Daarenboven zouden de Hervormde Kerken naar den eisch van Gods Woord, voor zichzel- ven hebben leeren zorgen, op eigen beenen leeren staan, en aan hare van den Staat afhan kelijke positie zou een einde zyn gemaakt. Eene vry’e Kerk in den vryen Staat zouden zy zyn geworden. Dit zou eene voor haar ontzaggelijk groote weldaad zyn geweest en nog zyn. Wat niet samenbehoort in de Kerke Christi dat is geloof en ongeloof, zou gescheiden zyn geworden. De finantieele Ryksband immers is oorzaak van dit voortdurend onbybelseh samenwonen. Waar nog bijkomt, dat aan het onrecht, den Kerken aangedaan, die niets ont vangen, maar wier lidmaten aan alles, dus ook aan de Staatstraktementen mee betalen moeten, een einde zou zyn gemaakt. Met de Kerken van wie de Regeering goederen ontving, onder belofte van jaarlyksche uitkeering zou zy, het spreekt vanzelf, eene verrekening hebben aan gegaan. Eene verrekening, waarbij, naar althans wij zouden willen, eer te veel dan te weinig weergegeven werd, ja al was het, teneinde als Regeering eerlijk te zyn, een kapitaal naar verhouding van het traktement, dat thans aan de dienaren dier Kerken wordt uitbetaald. Maar, zeker het is gemakkelyker om te zeggen hoe het kunnen zou, dan om het ten uitvoer te brengen. Het onrecht wordt door velen wel gevoeld, doch geene Regeering van welke richting ook, heeft dusver den moed, ja de macht de zaak aan te vatten en het vraagstuk op te lossen. Er liggen hier politieke voet angels en klemmen. De kerkelyke Hervorm den, (slechts weinigen uitgezonderd), de Room- schen, de Lutherschen en de Joden, die allen houden willen hetgeen zy jaarlijks ontvangen, krygen zij tegen zich die op bovengenoemde wyze de scheiding doorvoerend dus de quaestie willen oplossen. Een homogeen radicaal Ministerie zou het kunnen en durven, indien het eene goede, tamelijk verzekerde meerderheid had onder het Nederlandsche volk. Doch Gode zy dank heeft de afval van het geloof nog niet die proportiën aangenomen. Wy hopen, het spreekt van zelf, dat zy die nimmer aannemen zal. Of er gansch geen gevaar voor bestaat, is evenwel eene andere vraag. Doch voor den prjjs van zulk een afval begeeren wy de anders gewenschte oplossing niet. Liever zouden wy dan nog schade en ongelyk lyden, door kapi- taliseering en uitkeering van kapitaal aan de plaatselyke Kerken, zelfs ook aan de Synagogen, naar den maatstaf der traktementen die thans genoten worden. Dat de scheiding van Staat en Kerk door ging zou toch van zeer groote beteekenis zyn. Het zou de weg zyn, om by elkander te doen komen wat op kerkelijk en staatkundig gebied saam behoort. Teneinde ook den huidigen toestand goed te praten staan velen een volkskerk (Christus en Belial samen) voor. Terwyl anderen, om de moei lijkheden te ontgaan, vooralsnog geen verdere doorvoering van Kerk en Staat wenschen, maar wel scheiding van Godsdienst en Staat, dat is eene Staatsinrichting, waarby van God en Christus gansch geen sprake is. Doch daarvan wil, gelukkig, niet één der Christelijke groe pen hooren. En wyl is, op den duur ook Subsidie van den Staat aan de Kerken. III. Zooals de verledene week gezegd is, maakte van Eeredient zich af, van hetgeen den Berg van Heemstede, afge- voor de Chr. Geref. Kerken, vroeg, door er op te wijzen dat deze Kerken, in Synode vergaderd, gezegd hebben geen subsidie te begeeren. De Minister, ja de Regeering had zich niet van de inderdaad moeilijke quaestie mogen afmaken. Eene Re geering toch moet recht en gerechtigheid doen. Daardoor wordt een volk verhoogd. Ook moet de Regeering naar de Grondwet handelen en regeerenen volgens de Grondwet zijn allen gelijk en was en is zy dus verschuldigd het onrecht in dezen aangedaan, eerst aan de Afgescheidenen, daarna aan de Christelijk Ge reformeerden weg te nemen. Hoe zy het weg moet nemen is in de eerste plaats hare zaak doch dat zy het weg moest nemen, had by haar en by allen van meetaf als een paal boven water moeten vaststaan. De quaestie op te lossen was en is, dit moet toegestemd, moeilyk, ten eerste, omdat het niet meer is uit te maken hoe groot het bedrag der fondsen was, en welke kerken haar fondsen aan de Staats kas hebben afgestaan, onder voorwaarde, dat de Regeering een jaarlijksch traktement aan de Dienaren der Kerken geven zou. Eene tweede moeilijkheid levert de vraag op. aan wie eigenlijk die gelden toekomen, aan hen, die tot het Genootschap van Willem III behooren of aan hen, die, naar het Woord en de belydenis op dat Woord gegrond, de historische, Gere formeerde Kerken uitmaken, van wie geld ge kregen en genomen is. Eene derde moeilijkheid bestaat daarin dat de Regeering zelve de aan den Staat vervallen kloostergoederen, d. i. de geseculariseerde, de wereldlykverklaarde goederen, eeuwen her en eeuwen aaneen gebezigd heeft voor de trakte menten van de Dienaren der Hervormde Kerken. Een noodstand zou zy in het leven roepen, bijaldien zy op eenmaal ophield die traktemen ten uit te betalen. Dien noodstand mag zy niet in het leven roepente meer niet, omreden zy zelve met het verstrekken dier gelden begonnen is. En zy is zelfs er mee voortgegaan toen er meer Kerken en Gezindten kwamen, waarmee zy rekening moest en wilde houden. En nog weer moeilyker werd de oplossing, toen door haar Scheiding van Kerk en Staat werd ingevoerd. Zonder het vraagstuk der uitkeeringen op te lossen, kon de Regeering niet doorvoeren wat zy begonnen en ingevoerd had. Immers zy had moeten ophouden aan éen der Kerken subsidie te geven, toen zy meerdere Kerken moest en wilde erkennen. Dit had zy vooral moeten doen, toen door haar de Scheiding van Kerk en Staat was aan- i r. r. r. :e rg Zeeuwsch Kerkblad 1 '.I-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1