de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie" vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
I Weekblad
bi
4e Jaargang.
Vrijdag 30 November 1906.
No. 23.
VOO',.
UIT HET WOORD.
IV
'fl.
Drukker-Uitgever
DE PROFEET AMOS.
•n
Pd
W
tl
1
1
fa
al
A.
SCHRIFTBESCHOUWING.
II.
F
70 cent.
3 cent.
.ra
np
ge
len
irr.
srg
>rr.
Ier
pe
Pd
Pö
ver
en
en
van
Vie
ge-
der
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
2.
idz.
;en.
net
en.
ger
ord
in
)rie
net
,ns-
ikje
jes,
■en,
met
ooi,
ikt-
;oe-
•I
rr.
ng
rr.
da
irs
>rs
hierop neer
overtredingen,
ook door
D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
leven moogt opmerken en
over
PRIJS DER ADYERTENTIEN
van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 1—5 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
V.
Alzoo zegt de HeereOm drie overtre
dingen van Damaskus, en om vier
zal Ik dat niet afwendenomdat zij
Gilead met ijzeren dorschwagens heb
ben gedorscht,
Daarom zal Ik een vuur in het huis van
Hazaël zenden, dat zal de paleizen van
Benhadad verteren.
En Ik zal den grendel van Damaskus
verbreken, en zal uitroeien den inwo
ner uit Bikeat-Aven, en dien, die den
scepter houdt uit Beth-Edenen het
volk van Syrië zal gevankelijk wegge
voerd worden naar Kir, zegt de Heere.
Amos 1 35.
Gods oordeel over
niet, wat zij zochten. Niemand is er die hen
kan doen opstaan, en aan hun hart moed
instorten. Zjj werden reeds zoo menigmaal
teleurgesteld in hunne verwachting en daarom
hebben zjj de hope opgegeven. In hunne
ellende zouden zij omkomen, deze verslagenen
vfin hart, maar gelukkig, de Ontfermer kent
hun verdriet en telt hunne tranen. Op Zijn
tijd zendt Hjj een Engel, die het oog opent
voor de Fontein in hunne nabijheid en dan
drinken zjj met volle teugen de levende wa
teren des Evangelies, waardoor zjj al hun dorst
lesschen. Weet gij ook daarvan Zjjt gij
reeds tot deze Bron gekomen Ismaël dronk,
maar hjj kreeg weder dorst, doch wie van dit
water drinkt, zal niet dorsten tot in der
eeuwigheid. Boüma.
De profeet verkondigt nu
Damascus en Gaza, over Tyrus en Edom, over
Ammon en Moab, over Juda en Israël
Er is veel geschreven over de volgorde waarin
deze volken voorkomen wijl deze niet is eene
geografische. Zelfs is door Elhorst daaruit op
gemaakt dat de profeet zijn handschrift in
kolommen zou geschreven hebben. De over
schrijver zou daarop geen acht geslagen hebben
en zoo kregen wij dan deze opgave wat ver
ward. Wij volgen dezen geleerde niet verder
in zijne bespiegelingen en zijn geen oogenblik
geneigd te gelooven dat het met den oorspron-
keljjken tekst zoo treurig gesteld is als sommige
nieuwere Schriftverklaarders ons willen diets
maken. De Heilige Geest gaat niet altijd zoo
precies te werk als een notaris bij het opmaken
van acte, en er is ook wel een reden te vinden
voor de gewone volgorde.
Een tweede vraag is deze, reeds door Calvjjn
opgeworpenwaarom begint Amos met hei-
densche volken Zijn doel is toch Israël voor
te bereiden voor Gods gericht. Het antwoord
is tweevoudig. Vooreerst: het menschelijk oog
wordt nog meer gevestigd op wat anderen over
komt dan op straf over onszelven. Als God
alle volken voor zijn rechterstoel zal dagen om
rekenschap te geven, komt Israël ook niet vrij.
Zoo wordt Israël dus tot zichzelven gebracht
Maar ten tweedeindien God zoo streng de
heidenen straft, die onbesneden zijn, hoeveel
strenger zal dan zijn vonnis zijn over het volk
des verbonds dat den weg heeft geweten en
daarin niet gewandeld.
Allereerst volgt nu het oordeel over Syrië,
het land ten Noorden van Israël met de hoofd
stad Damascus Om maar iets te noemen kan
de volgorde wel bepaald zijn door de mate der
overtreding, of door den tijdsduur van de ver
drukking. De aankondiging trekt de aandacht
om drie overtredingen of om vier zal ik dat
niet afwenden. Wjj willen de getallen drie en
vier niet als Calvjjn optellen om zoo tot zeven,
het onbepaalde getal te komen, maar zijn het
HAGAR’s BLIJDSCHAP.
En God opende hare oogen, dat zij een
waterput zag, en zij ging en vulde de
fleseh met water en gaf den jongen te
drinken. Gen. XXI 19.
Welk een beeld van ellende vertoont Hagar,
als zij nederzit in de eenzame woestijn, nadat
zjj haar zoon neergelegd heeft onder de struiken.
Hoe gebogen is hare gestalte, en hoe vloeien
haar de tranen over de wangen. Waarlijk de
mensch is klein van moed en zwak van krach
ten. Weinig is er slechts noodig om den mensch,
die zoo onversaagd kan zijn, in al zijne zwak
heid ten toon te stellen. Deze Egyptische toch
kwam er anders niet zoo gemakkelijk toe om
het hóófd te buigen, want haar hart was trotsch,
en voor moeielijkheden deinsde ze niet zoo
licht terug. Thans evenwel is al haar kracht
vergaan en wij zien haar in al hare zwakte.
Daarom is het zoo goed, dat niemand steunt
op zijne eigen kracht, want deze is zoo spoedig
uitgeput, dat niemand zich verlaat op zijn eigen
moed, want deze is weldra verdwenen.
Treffend is mede, dat deze Hagar zielsbe-
I droefd is, wijl haar kind van dorst versmacht,
ofschoon het verfrisschend water zich in bare
onmiddelyke nabijheid bevindt. De hulp is
aanwezig. Maar wat baat het haar, zoolang zjj
daarvoor geen oog heelt. Hoewel het water rjjk
en mild voorhanden is, dat de kwellende en
doodelijke dorst lesschen kan, zal het kind
sterven. Gaat het nog niet menigmaal zoo. In
de nabijheid van de bronnen der verfrissching
zit de mensch vaak in treurige moedeloosheid
neer, meenende, dat er geen uitkomst meeris.
Hjj geeft zich over aan zijne droefenis en ver
staat niet, dat er zelfs in de hachelijkste om
standigheden uitkomst en redding te vinden is.
Diep te beklagen is ieder, die zijne verwach
tingen bouwt op grondslagen, welke elk oogen
blik wankelen kunnen. Hij kan omkomen en
vergaan zelfs in de nabijheid van zekere hulp.
Hoe blind kan de mensch zijn voor wat red
ding brengen kan.
Wat Hagar verhinderd heeft den put te zien,
wordt ons niet gezegd. Zijn het de tranen ge
weest, die hare oogen hebben verduisterd
Het kan wel zoo zijn, doch weten doen wij het
niet. Het is ook niet van belang voor ons. Wel
is het van belang, dat wjj weten, hoe haar de
oogen geopend zijn. De Heere zelf heeft het
gedaan. Hij verscheen haar, naderde haar en
wees haar met eigen vinger den put. Wat is
God goed. Het blijkt ook hier weer, dat Hjj
haar moeits heeft gezien en haar smart gewogen.
Zelf daalt Hij uit zijn hoogen hemel op deze
lage aarde neder om deze weggezonden dienst-
maagd te troosten in hare moeielijkheden.
Waarlijk, daarover moogt gij u wel verwonde
ren. Het is Hem niet te veel om zelf dezen
arbeid te verrichten, waaruit het u helder wordt,
dat Hy steeds gereed is om te helpen en Zjjn
bijstand te bewijzen. Misschien hebt gij het
zelf in uw leven wel eens ondervonden, dat
Hij tot U kwam, zonder dat gij Zijne hulp
hadt gezocht en dat Hij U hielp zonder dat gij
ar aan gedacht hadt om in uwe nooden het
oog op Hem te richten. Dan hebt gij daarin
ook te eeren de bereidvaardigheid uws Gods,
die in weerwil van onze zonden ons ten goede
gedachtig is. Vergeef deze Zijne weldadigheden
met, maar blijf ze erkennen met een dankbaar
hart.
Hoe het Hagar toen te moede is geweest,
moet ge zelf n maar voorstellen. Hare tranen
houden op van vloeiën, zjj heft haar hoofd op,
°P haar gelaat ligt de verrassing, welke haar
z'el ondervindt, en in haar oog leest ge de
verwondering, welke haar vervult. Het is u,
I aleof gij haar stemming moet vertolken op
wel hiermede eens dat er door aangeduid wordt
een onbepaalde veelheid, een onuitsprekelijk getal.
(Zie voor dergelijke spreekwijze Spr. 6 16;
30: 15, 18, 21Job 5 19; 33 29 enz.) De
Heere heeft lang geduld gehad, tallooze gru
welen verdragen, veel lankmoedigheid geoefend
met dit volk, de dagen om zich te bekeeren
gegeven. Maar nu heeft de zonde haar toppunt
bereikten door onverbrekelijke verharding
valt er op terugkeer niet meer te hopen.
Om de menigvuldige overtreding van Damas
cus zal ik dat niet afwenden. De moeilijkheid
ligt hier in het woordeken „dat”. Wat bedoelt
Amos daarmede Slechts in het voorbijgaan
maken wjj melding van hen die den tekst
andere vocalen geven en dan vertalenom
drie overtredingen van Damascus noch om vier
voer ik het in gevangenis. De gedachte, die
tot deze uitlegging braeht, was deze een oor
deel afwenden is de straf inhouden. Wat zin
geeft het nu te zeggenom uwe menigvuldige
overtredingen zal ik mijn oordeel niet afwenden
Calvjjn geeft deze verklaringGod zal zich
niet wenden, nameljjk niet om barmhartigheid
te oefenen. De quaestie staat aldusin vers
2 sprak Jehovah zjjn oordeel uit over Israël.
Daarin zullen al de genoemde volken ook deelen.
Nu zegt de profeet op welken grond dat oordeel
rust. Kort samengevat komt de bedreiging
om de menigvuldigheid uwer
o Damascus, gaat mjjn oordeel
over u.
Van deze vele zonden wordt er nu één als
proeve genoemdomdat zij Gilead met ijzeren
dorschwagens hebben gedorscht. Van deze wreede
behandeling wordt melding gemaakt 2 Kon.
10 32 v.v. Hazaël heeft op ruwe wjjze gestre
den in het land van Gilead en zonder barm
hartigheid menschen met ijzeren dorsehsleden
verpletterd. Dat deze wjjze van strijden vree-
seljjk was, kan niet tegengesproken. Maar
evenmin dat ook David er gebruik van maakt.
Tegen Rabba der kinderen Ammons krjjgt
David „en het volk nu dat daarin was voerde
hjj uit en leide het onder ijzeren dorschwagens,
en. onder ijzeren bijlen, en deed hen door
den ticheloven doorgaan”. 2 Sam. 12 31.
De vraag ligt voor de hand waarom deze
straf bedreigd wordt op Damascus’ wijze van
strjjden, terwjjl van David’s doen geen kwaad
wordt gemeld.
Ons dunkt de regel is hier van toepassing:
indien twee hetzelfde doen, is het nog niet
hetzelfde. David streed om Gods volk te be
houden, om den vijand van het Koninkrijk
Gods neer te werpen. Hjj is uitvoerder van
den last Gods aan de vijanden van zjjn rjjk.
Daarentegen is de bedoeling van Damascus
geweest om het volk van God met wortel en
tak uit te roeien. Het hier genoemde feit is
één proeve van hun hardnekkigheid en onbe-
keerlijkheid. Er was geen vreeze Gods voor
hunne oogen.
Damascus wordt bjjname genoeipd als
tegenwoordigster van het gansche land
’t gansche volk. Het was „de beroemde
vrooljjke stad aan den westelijken zoom
de Syrische woestijn, aan drie kanten door ber
gen omringd die hunne beekjes als vloeiende
zegen in het aan hun voeten gelegen Paradjjs
henen zenden”. Deze stad en al de inwoners
des lands zullen de wrake des Heeren onder
vinden.
De bedreiging wordt niet afgewend, maar:
ik zal een vuur zenden in het huis van Hazaël,
dat zal de paleizen van Benhadad verteren. Het
vuur hier bedoeld, is het oorlogsvuur. Door ge
weldigen krjjg zal het land van den Damascener
worden beroerd. Reeds onder Salomo treedt
Rezin op als Koning van Damascus (1 Kon.
21 23, 24). Van toen af is de geschiedenis
van dit rjjk nauw verbonden met die van
deze wjjzeHeb ik ook omgezién naar Hem,
die mjj in mjjne ellende heeft gadegeslagen.
Doch veel tijd heeft zjj thans niet om..zich
over te geven aan hare indrukkenF^L^tqjK^al
zjj daarover hare gedachten doen gaan. -’Nu is
het oogenblik om te handelen gekomen.
Dadelijk staat zjj op, volgt de aanwijzing van
den Engel, vult haar fleseh met bet heerlijk
bronnat, begeeft zich naar haar kind, maakt
zijne lippen vochtig, en geeft hem nu te drin
ken. Welk een levenwekkende kracht heeft
het water. Ismaël die roerloos onder de
struiken lag, geheel uitgeput, krjjgt nauwelijks
een klein teugje op zijn tong, of er komt reeds
verandering. Hjj klemt zjjne lippen om de
fleseh, hij drinkt met lange teugen, nu keeren
eerst langzaam dan sneller de levensgeesten
terug, hij slaat zjjne oogen op, en in dit
oogenblik vallen de laatste zorgen van Hagars
hart. Neen, het is goed, dat de schrijver geen
poging gewaagd heeft om te beschrijven, wat
er in dijt ure omgegaan is in het hart van de
moeder let haar kind, want het is niet mo
gelijk in/ woorden te teekenen de ontroering,
welke béider hart heeft vervuld Dierbaar was
haar vroeger ook dit kind, maar sedert deze
uitredding klemt zjj het nog vaster in haar
armen en nader aan haar hart. Zjj heeft hem
als uit den dood wedergekregen. Voorgesteld
had zjj zich, dat zij hem voor altjjd zou moeten
missen, en daarom heeft zij zooveel geleden,
en nu is eensklaps de laatste vrees verdwenen,
en de heerljjkste vreugde haar deel.
Bjj den Heere zijn uitkomsten zelfs tegen
den dood. Hoe duidelijk is dit in de woestjjn
aan ’t licht gekomen, hoe duidelijk is dit
dikwerf ook in ’t leven van anderen gebleken,
o Als de geschiedenis van alle menschenkin-
deren eens opengeslagen wordt, hoevele blad
zijden zullen er dan niet zijn, die ons verhalen
van uitreddingen, welke God in Zjjn voorzienig
bestuur bewerkt heeft. Niet altjjd bewandelt
Hy een buitengewonen weg om zijne redelijke
schepselen te hulp te komen in hunne onge
legenheden, maar ook al gaat het door gewone
middelen, zoo is het toch Zjjne hand, welke
alle dingen bestuurt en ze doet medewerken
om zulk een gunstig einde te bereiken. Hjj
is het, die onze oogen ontsluit voor de mid
delen, waardoor wjj uit onze nooden worden
bevrijd, Hjj, die ze zegent, opdat zij een ver
rassende uitwerking hebben. Daarvoor moet
oog steeds open wezen, opdat gjj Zjjne
leiding in uw
waardeeren, dat Hjj altjjd weer waakt
uwe belangen.
De nood kan soms hoog klimmen, en het
kan schijnen, alsof er nooit eenige verandering
zal komen. Nochtans moogt ge u nooit over
geven aan de wanhoop, want altjjd leeft er nog
een Almachtige, die spreken kan en het zal
er zjjn. Zoolang Hjj er is en Zjjne almacht
stellen wil in dienst van Zjjne goedheid, zoo
lang is er ook voor u eene oorzaak om van
Hem alle goeds te hopen. Hjj is nabjj de
ziel, die schreiend tot Hem vlucht, die in het
midden van haar ellenden zich tot Gods troon
met haar gebeên blijft wenden. Houd dat vast,
wat u ook overkome.
Onwillekeurig doet deze Hagar ons denken
aan zoo menigeen, die bedroefd is over zijne
geestelijke ellende, en die toch verre is van
alle ware vertroosting. Hun oog staart op
hunne zonde en op de verwoesting, welke zjj
aangericht heeft in hun leven, en hun dorst
naar het levende water doet zich telkens pjjn-
Ijjk gevoelen. Maar hun ontbreekt het oog om
de volle Bron te zien, welke geopend en in
hunne nabjjheid is. Met een gebogen hoofd
gaan zjj hun weg, en overal is het voor hen
donker. Zjj hebben hunne schreden reeds
her en derwaarts gericht, maar zjj vonden
o
UW
C/3
O
G-
Zeenwsck Karkhlail