UB SOTJMMP,
I
II
I
Ji
V L<
I
BEKEERING.
FEUILLETON.
f
Een Predikant uit den Patriottentijd.
- 11 I k
II
er
(Wordt vervolgd).
UIT HET BF VILV.
1
1
De lighten uitgedoofd.
De Fransche minister Viviani heeft door zyn
cynische uitspraak de harten der geloovige
het Genoot-
ook de Kruis
maken sinds
I
I
I
1
1
j
I
1
1
s
c
5
c
e
c
l
l
1
l
I
1
1
1
I
I
I
De Preek zonder R.
VI.
Zooals wjj de vorige maal reeds opgemerkt
hebben, is de inval, om een preek te vervaar
digen waarin de letter r gansch niet voorkomt,
niet van Scharp, maar van een zekeren Joachim
Müllner. (Zie hierover verder laatste gedeelte
van hoofdstuk III in ons vorig nommer.) Daarom
komt die preek niet voor in het interessante
boek van ds Barger, waaruit we de stof voor
onze drie voorgaande hoofdstukken geput heb
ben. Toch zjjn we in staat onze lezers kennis
te doen maken met Milliner’s preek zonder r,
wat inderdaad tot de zeldzaamheden mag ge
rekend worden. Immers, ook „Eigen Haard"
heeft het ons onlangs nog herinnerd het bezit
van deze preek moet als eene groote zeldzaam
heid worden aangemerkt, aangezien er in heel
ons land slechts een paar gedrukte exemplaren
van te vinden zyn. Of wjj dan tot de geluk
kige bezitters van zulk een zeldzaam exemplaar
behooren? Dat juist niet; het exemplaar, dat
ons in bruikleen is afgestaan, behoort in dub
bel opzicht tot de zeldzaamheden eene trouwe
lezeres van ons blad, had zich in der tyd de
moeite getroost die gansche preek over te schrjj-
geestelijken stoel, ook hunne menschelyke, van
ouds eigene, fouten hadden afgelegd, en nu,
hoogstheilig zjjnde, ook met blinkende en uit
stekende namen moesten genoemd zyn. Dan,
hoe ydel zijn deze menschelyke uitvindingen
van hoogmoedig lofbejaghoe vele Piussen
(godzaligen) die weinig godzaligheids bezaten
hoe vele Clementen (goeden en zachtmoedigen)
die, ten aanzien van hunne levenswijze, ge
voeglijk Leones et Vulpes (Leeuwen en Vossen)
hadden kunnen genoemd zyn Zoo betitelt ons
de vleizucht Innocentiussen (onschuldigen) en
Joannessen (begenadigden) by welke, althans
by sommigen, die lofnamen met hun leven en
wandel niet het minste hebben samengestemd.
Zelfs Gods mishandelde en geplaagde volk,
Jakobs nakomelingschap, bjj hetwelk hun Bond-
god wel eens, in de hevigste benauwdheid en
in het klagelykste zuchten om hulp en uit
komst, den magtigen Othniël, zoon van Kenaz,
den stoutmoedigen Ehud, den nooit getemden
Simson en wien al niet gebood hen te helpen,
en aan de geplaagde natie uitkomst te beschik
ken dat volk zelfs (zeg ik) noemde zulke helden
Heilandenhun tot heil en volksgeluk van
Jehova toegeschikt, om, met Gods geest begaafd,
hen aan de handen van hunne hoogmoedige
vijanden te ontweldigen.
Doch, wat kunnen nu zulke hoogklinkende
lofnamen, uit hoogmoed, gevlei, of, op zijn best,
uit dankgevoel, gegeven of aangenomen, op
wegen tegen dien eenigen, liefeljjken, schoenen,
magtigen en zaligmakenden naam van Jezus,
het maar mee doen. Men stal hun deksel van
hen weg als ondeugdzaam, maar men gaf er hun
geen ander en beter voor in de plaats. Men
rukt het weg en zegt: „geef hier! het deugt
niet!” Maar als de arme klaagt van koude
en bidt om een ander kleed, dan zegt men
norseh en koud „Straks heb geduld En men
laat hem leven en sterven zonder troost voor
den tyd en zonder troost voor de eeuwigheid.
Het huiveringwekkende in uitspraken als van
dezen Fransehen minister is niet daarin gelegen,
dat ze waarheid bevatten, maar dat ze een ver
schijnsel openbaren. Ze openbaren een toene
mende vervreemding van God en een verkonding
der liefde onder de menschen. De macht van
den dood wordt in het menschenleven in deze
dingen openbaar- Het losraken van alle banden.
Men vreest, men kent, men erkent God niet.
Men ontziet de menschen evenmin. En nu is
de macht van den dood door Gods algemeene ge
nade tot hiertoe in toom gehouden. Doch vóór het
einde aller dingen schijnt het, dat naar luid
der profetie en in verband beschouwd met de
teekenen der tjjden de dood zyn kracht zal
mogen ontplooien. De mensch der zonde, waar
van de Schrift gewaagt, schjjnt een mensch te
zullen zyn, in wien de zonde onzer verdorven
natuur zich in haar volle energie en in vol
komen ontwikkeling zal openbaren.
En die mensch der zonde zal zyn aanhang
hebben onder het grooter deel der menschheid.
De ongebondenheid zal haar toppunt bereiken.
De dood zal schijnen te triumfeeren.
En tegenover die openbaring van de macht
des doods zal staan de openbaring van het
leven in Christus en zjjne gemeente, en die
openbaring van het leven zal zyn een openbaring
der liefde, van liefde tot God en zyn Gezalfde
en van liefde tot de broederen.
En deze beide machten zullen worstelen op
leven en dood, de macht des doods en der ont
binding met de macht des levens en der liefde.
De triumf, de zegepraal, de volkomen overwin
ning is aan het leven en de liefde. De laatste
vjjand, die te niet gedaan wordt, is de dood.
Zullen die beide machten eens worstelen
Neen, ze worstelen nu reeds. De lasterlijke uit
spraak van Viviani is een oorlogsverklaring aan
allen, die gelooven. Ze is een waarschuwing
voor ieder, die niet alleen Christen heet, maar
het ook is, om te zoeken en te bedenken de
dingen, die boven zyn en in broederlijke liefde
de nauwste aansluiting te zoeken met alles, wat
den Christus belijdt.
Hoe ijzingwekkend zulk een uitspraak ook
klinkt, zooals de heele wereld uit den mond
van Viviani heeft vernomen en hoe schrikke
lijk het ook is, wanneer een rede als de zjjne
van alle zijden wordt toegejuieht; en hoe jam
merlijk het ook is, als men ziet, dat de massa
in stofaanbidding en zelfzucht verloren gaat met
verloochening van alle liefde tot God en den
naastewe hebben als geloovige Christenen
nochthans geen reden om ons te verbergen zoo
lang er een gemeente op aarde is,die haar roeping
verstaat, en haar leven heeft in den hemel en
haar kracht in zelfverloochenende liefde. Alleen
als de gemeente, ondanks hare belijdenis, prac-
tiseh met den stroom der wereld werd mee
gevoerd, dan zou er reden zyn om by zoo
drieste openbaring der zonde te vreezen. Maar
dat zal de gemeente nooit. God zal altyd zyn
zeven duizend hebben, die de knie voor Baal
niet buigen. Laman.
spronkelyk uit godsdienstig beginsel en voor
vrome doeleinden waren gegeven, bestemde de
Overheid ze, wijl zij er destijds eene Staatskerk
op bleef nahouden, met het oog op den oor
sprong en de afkomst dezer goederen dus, voor
den godsdienst der Staatskerken, en wel, als
jaarlyks staatsinkomen van de bedienaren van
den godsdienst dier Kerken.
Zoodra dus de Regeering ophield er eene
Kerk op na te houden, maar alle Kerken gelyk
voor de wet verklaarde, had zjj moeten ophou
den, omreden zy, als Regeering, of de Staat
als geheel gerekend, geen bepaalde Kerk meer
had, aan eenige Kerk uitkeeringen te doen.
Wilde zy dat niet, dan had zy aan alle Ker
ken, naar verhouding van het zielenaantal, ze
moeten aanbieden. En verrekening had moe
ten plaats hebben wat de goederen betreft die
de Staat onder voorwaarde ontving.
„Maar de Afgescheidenen hebben toch geen
recht op uitkeeringen Immers dezen heb
ben in 1839 of daarna er afstand van gedaan.
Ja, noodgedwongen, toen hun het mes op
de keel werd gezet, hebben velen, maar nooit
allen, dat gedaan. Nooit alle van
schap afgescheiden Kerken en
kerken deden het niet. Deze nu
1869 mede de Gereformeerde Kerken uit. Daar
komt by, dat wanneer iemand wederrechtelijk
voor de keuze wordt geplaatstuwe
beurs of uwe vryheid, en hjj geeft, onder de
knie gekomen en voor die keuze gesteld, zjjne
beurs, zal hy, die overtuigd wordt van zyne
wederrechtelijke, ja ongoddelijke daad, dan de
beurs niet met schaamte en belijdenis terug
geven Immers ja. Zeker moest dat dan eene
Dienaresse Gods, eene Overheid, die zegt by de
gratie Gods te regeeren, doen. En niemand
durft hetgeen vóór en in 1839 ten dezen op
zichte plaats had, meer verdedigen en voor zyne
rekening nemen. De heer Snyders, voorman
der Vrijzinnigen in Middelburg, wierp in 1905,
by gelegenheid van een debat met onderge-
teekende, de schuld van de vervolgingen, het
stellen dier keuze op de Hervormden. Waar
heid is, dat de voormannen van het Genoot
schap en de Regeering samenwerkten en zich
in deze schuldig maakten.
Maar by hetgeen reeds gezegd is, komt ook
nog, dat de Regeering de besluiten, die betrek
king hadden op den naam, die moest worden
aangenomen en op het afstand doen van de
aanspraken op de goederen, al lang geleden heeft
ingetrokken. Waarbij verder nog komt, dat de
Kerken, die voor anderer Kerkendienst mee
betalen moeten en zelven niets ontvangen, in
1892 vereenigd zijn met een even groot getal
als waaruit zy reeds bestonden, en dat deze
Kerken, zoowel als de straks genoemde, zich
alle rechten hebben voorbehouden, hoezeer de
rechters ze ook aan haar ontzegd hebben.
Wie der Hervormden heeft dat reeds voor
jaren in betrekking tot de Christelijke Gere
formeerden getoond te gevoelen en als lid der
Tweede Kamer voor dat rechtsherstel gepleit?
En hoe dacht de Christelijke Gereformeerde
Kerk er zelve over Littooij.
by de meeste natiën, en spoedig bevindt men,
hoe zjj, of, om veel gepleegd geweld, of, om
hun geluk, hooghe’d, gezag, en magt, zoo in
hun eigen gebied geoefend, als in de veldslagen
tegen ’s lands vijanden betoond, of ook, om het
bewijzen van goedheid en weldadigheid jegens
hunne landzaten, zachtmoedigheid en genegen
heid jegens buitenlandsche, en om mededeel
zaamheid en gevoel jegens hunne noodlijdenden,
dan eens met schimp- en dan eens met lofna
men zyn benoemd geweest. Of, plagt men niet
aan den Macedonischen held, den zoon van den
alom bekenden Philippus, denhoogaanzienlyken
naam van Magnus te geven, alleen omdat hy,
in zoo eene menigte gewonnen veldslagen, zjjnen
Naam wijd en zjjd heeft doen achten bjj zjjne
tjjdgenooten, en lof bjj de late nakomeling
schap behouden heeftgeljjk even op dienzelfden
voet, de heldhaftige Octavianus (van wien de
Evangelist Lukas in de feestgeschiedenis van
dezen dag gewag maakt) tot het hoogst gezag
gekomen zjjnde, zich den naam van Augustus,
dat is Geheiligde, hem van de leden van het
bewind gegeven, liet welgevallen, dien hy ook,
tot zynen dood toe, loffelijk behouden heeft.
By de hoofdbisschoppen van Italië, die men
Pausen noemt, is het even zoo gemeen, dat, wen
zjj den pauselyken zetel beklimmen, zy ook
hunnen eigen naam afleggen, en in deszelfs
plaats welluidende en veelbeteekenende deugd-
namen aannemen, misschien zich inbeeldende,
of ten minste aan de gemeente willende be
duiden, dat zjj, met het beklimmen van dien
Christenen een oogenblik doen stilstaan. In
het midden van de vergadering der volksver
tegenwoordigers, staande achter de regeerings-
tafel, heeft hjj de lasterlijke woorden gespro
ken, die niemand ooit vergeten zaldie niet
vergeten zullen worden, noch door hen, die op
het hooren ervan hebben gehuiverd, noch door
hen, die er over hebben gejuicht. „Wijhébben
de lichten daarboven aan den hemel uitgedoofd
en dus moeten we zorgen, dat nu hier beneden
wordt gevonden, wat in den hooge vergeefs
wordt gezocht." Zoo ongeveer heeft hjj gezegd.
Wjj hebben de lichten daarboven gedoofd
Toen we dit lazen, hebben we onmiddeljjk
naar boven gezien, maar, gelukkig, ze waren
nog, de zon, de maan en de ontelbare sterren
er werd er niet één van gemist. Ze straalden
en schitterden en schenen in ongedoofden glans,
zooals ze hadden gelicht en geflonkerd van den
aanvang der Schepping. Ze stonden er nog hoog
boven ’s menschen bereik, en in tegenspraak
met Viviani’s lasterlijk zeggen.
En wel heeft de Fransche minister niet op
deze lichten des hemels gedoeld, maar die andere
lichten waarop hy sprak, staan nog oneindig
veel hooger dan zon, maan en sterren en kun
nen nog oneindig veel minder door den adem
van ’s menschen lippen worden gebluscht.
Er is maar één geval denkbaar, waarin men
waarlijk kan meenen, dat de lichten des hemels
gedoofd zyn. Dat ééne geval doet zich voor
bjj den ellendige, die blind is en het licht der
oogen derft. Als iemand zegt, dat de zon geen
licht en de maan geen schijnsel geeft en de
sterren ophouden te flonkeren, dan beklagen
wjj hem en zeggen: die arme is blind. En zoo
nu ook is Viviani’s huiveringwekkende getui
genis en de by val zjjner juichende bende slechts
het overtuigend bewjjs van hun geestelijke
blindheid, waardoor zy meenen, dat de lichten
des hemels er niet zjjn, dewjjl zjj ze niet zien.
Maar als de blinde klaagt, dat het donker is,
dan verheugt degene, die ziet, zich in den gouden
glans van het licht des daags en van het zilveren
schjjnsel des nachts.
Viviani’s uitspraak is dus een bewjjs van zjjn
blindheid. Maar ze bewjjst nog iets anders. Ze
teekent ook een koude gevoelloosheid, een gees
telijke versterving.Want een blinde, die het licht
der zon niet ziet, koestert zich toch nog in hare
warmte. Als hjj ook die warmte niet meer ge
voelt, dan teekent dit verschijnsel, dat hjj in
nerlijk versterft, en verstjjft onder de koude
des doods.
Aldus bjj Viviani en de zjjnen. Ze zien niet
de lichten des hemels, maar ze koesteren zich
ook niet meer in hun gloed. Ze zjjn door en
door koud en gevoelloos. Of is het niet ge
voelloos, dat men den arme zjjn troostend licht
zegt te hébben ontnomen, nog voor men hem
andere vertroostingen heeft bereid? Viviani
sprak er immers van, dat men aan de zwoegers
op aarde een vergoeding moest gaan verschaffen,
nadat men hun ontnomen had, wat hun vroeger
had getroost? Men roofde hun het uitzicht op
een zalige toekomst, maar men liet hen tof
heden in een heden vol ellende en nood. Voor
een zekere hoop gaf men hun onzekere beloften
in de plaats. Men deed hen van de reis naar
Kauaiin afzien, maar men liet hen in de dorre
woestyn, met de plechtige verzekering evenwel,
dat die dorre woestyn na onafzienbaren en on-
berekenbaren tjjd in een paradjjs zal worden
herschapen. En daar moeten nu de stumperds
Hi G
ven, en dit geschrevene exemplaar zorgvuldig
in haar „blikken trommel” opgeborgen. Zjj was
zoo welwillend ons daarmede in kennis te stellen,
en, op ons verzoek, haar „zeldzaam exemplaar”
als copie voor onze Feuilleton te willen afstaan,
waarvoor wjj haar by dezen openljjk en harte-
lyk dank betuigen. Wjj twijfelen er niet aan,
of door deze mededeelingen zal de bewuste preek
ook voor ons lezers in belangrijkheid gewonnen
hebben. Wie stelt geen prjjs op iets, waarvan
het bezit langen tyd lot de zeldzaamheden be
hoorde
De preek luidt aldus
HOOGLIED 1 3.
„Uwe Naam is eene uitoegotene Olie”.
Kerstpreek door Joachim Milliner.
-
De van God gezondene Jezus, Gods en des
Menschen Zoon, de gezalfde Heiland, geve ons
allen zjjnen zegen Amen
Inleiding.
Jezus lievende, en in Hem, onzen
gezegenden Heiland, geliefde-mede-
geloovigen
Niets is zoo algemeen bekend, dan dat men
altijd en alom, aan hoogaanzienlijke en met
magt bekleede menschen ook gewoon was hooge
en aanzienlijke Namen te geven, die aan hunne
bezigheid en hunnen invloed juist aangemeten
plagten te zyn, hetgeen des noods, met eene
menigte exempelen, uit oude en hedendaagsehe
geschiedenissen te staven was. Men bepale zich
slechts by hetgene wjj weten van de Koningen
I
I Wl
XV.
Nog een paar artikelen over bekeering van
bekeerden. Deze uitdrukking bevreemde u niet.
Ze wil niet zeggen dat de zaligmakende be
keering telkens herhaald moet worden. Neen,
de voortgezette bekeering is geen herhaling
van de eerste, beslissende bekeering. Deze kan
niet herhaald worden. Men is uit den dood in
’t leven overgegaan en die ééne brug kan slechts
éénmaal overgegaan worden. Al wat nu komt,
behoort tot de heiligmaking.
Eens, bekeerd, is bekeerd. De menigmaal
gebruikte uitdrukking dat een mensch zyn
geheele leven zich bekeeren moet, moet dan ook
goed verstaan worden, zal ze tot geen misver
stand aanleiding geven. Dat voor het eerst zich
toewenden naar God herhaalt zich niet en kan
zich niet herhalen, is beslissend voor heel het
leven.
Wel wordt nu geëischt volharden daarin,
voortzetting op den eens ingeslagen weg, ont
luiking van het eens doorgebroken leven.
Zoo komt bekeering voor in den zin van het
ontvangen leven te laten doorwerken, de gedane
keuze op alles toe te passen, om het eens
ontvangen licht in wjjden omvang te laten
uitstralen.
B.v. Ezechiel 19 30Bekeert u van alle
uwe overtredingen. Omdat wjj in geen enkele
zonde mogen voortleven, moet gebroken worden
met alle verkeerde gewoonten, die we misschien
vroeger niet als zondig zagen. Steeds moet het
oog open bljjven. We vallen onszelf dan wel
nooit mee en niemand zal dan ooit zeggen dat
hjj voortgaat van goed tot beter. Waarom niet?
Omdat wy inderdaad minder worden of al
thans geen vorderingen maken Neen, omdat
het zondebesef verdiept en verbreed wordt, om
dat het ideaal hooger wordt, ontdekt het oog
telkens weer wat verkeerd en zondig is, en
moeten wy ons dan van die gekende zonde
bekeeren.
Ook kan het woord betrekking hebben op
bekeering van eene bepaalde zonde. Zoo lezen
wy dat Jezus tegen Petrus zegten gij, als gjj
eens zult bekeerd zjjn, zoo versterk uwe broeders.
Wjj verstaan dat hier niet de eerste, zaligma
kende bekeering is bedoeld, Petrus had lang
te voren voor Jezus gekozen en was Hem ge
volgd. Bedoeld is als Petrus bekeerd zal zjjn
van eene bepaalde zonde.
Door vertrouwen in zichzelf zal hy ten val
komen en Jezus verloochenen en van die zonde
zal hy zich bekeeren. Hjj zal die verloochening
leeren beweenen en het vertrouwen in zichzelf
verliezen. Petrus mat zjjne geestelijke kracht
af naar zjjne gevoelige bewegingen. Nergens
vindt men meer opgewektheid, maar ook ner
gens meer onvastheid dan by kinderen. Petrus
moest nu leeren dat ware kracht vrucht is van
geloof in het Woord.
Hier ziet bekeering dus op eene bepaalde
zonde op een bijzonder gebrek.
lu Jakobus vinden we het woord in denzin
van terugkeerm tot den eersten toestand. In 519:
Broeders, indien iemand onder u van de waar
heid is afgedwaald en hem iemand bekeert
Hier wordt dus iemand bedoeld die verviel,
niet een die voor ’t eerst tot de waarheid be
keerd moet worden.
Hy was dus een broeder, maar nu was de
macht der leugen weer gaan heerschen in zjjn
I U'IIIIF?
I
J
L
1
E
i
1
1
i
i
i
i
I
4
8
S
c
s
i
c
c
C
2
C
i
1
1
1
I
s
s
I
I
1
f
1
1
l
14
l
J
-
■1
F
1