voor
0.
50
o-
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Bs. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
1
UIT HET WOORD.
DE PROFEET AMDS.
4e Jaargang.
Vrijdag 16 November 1906.
No. 21.
len
w
tn
30
Orukker-Uitgever
A.
ER-
RG.
70 cent
3 cent.
GO
1
O
t=3
5
D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
ling
on-
eu
op
en
ken,
NG
EEN GEWICHTIGE PLAATS.
Wie des menschen bloed vergiet, zijn
bloed zal door den mensch vergoten
worden. Gen. IX 6.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
itra
,mp
nge
een
err.
terg
lerr.
Ider
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
:en
ida
Jir.
arr.
Ida
der
1.
Bos
fors
n de
PRIJS DER AD VERTENTIEN
van 1 5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
een helder licht laat vallen op den weg, waarop
wp thans wandelen.
De Heere brenge het in vele woningen en
geve lust om ijverig na te speuren, wat Hij
door Zijne knechten heden tot ons te zeggen
heeft. Bouma.
SCHRIFTBESCHOUWING.
IV.
De woorden van Amos, die onder de
veeherderen was van Thekóa dewelke
hij gezien heeft over Israël, in de dagen
van Uzzia, koning van Juda, en in de
dagen van Jerobeam, zoon van Joas,
koning van Israël, twee jaren voor de
aardbeving.
En hy zeideDe Heere zal brullen uit
Zion, en zijne stem verheffen uit Jeru
zalem en de woningen der herderen
zullen treuren, en de hoogte van Kar-
mel zal verdorren.
Amos 1:1 en 2.
Onderscheidene belangrijke mededeelingen
komen tot ons in dit inleidende vers. Hetgeen
in dit boek wordt gevonden, is beschreven met
<ie woorden van Amos. Hij was het uitver
koren instrument om deze gedachten Gods te
belichamen. Toch meene niemand dat Amos
woorden en gedachten van zichzelven geeft, of
dat hij er iets uit eigen hart bijgevoegd heeft.
Neen, hij spreekt alleenlijk als Gods dienaar.
Jehovah maakt zijne gedachten bekend aan
zijne profeten en op grond van die Goddelijke
mededeeling kunnen zjj anderen den raad van
Jehovah openbaren.
Het zijn woorden welke hy gezien heeft. In
deze woorden ligt een incongruentie, d.w.z. de
overeenstemming tusschen het onderwerp en
het gezegde ontbreekt. Woorden kan men wel
hooren, maar niet zien. In de H. Schrift is
een dergelijke spreekwijze niet zeldzaam om er
een kernachtige, sehoone en diepe gedachte in
te leggen. Sommige uitleggers hebben ge
meend dat de profeet spreekt van zien of
schouwen omdat een voornaam deel zjjner
profetieën in visioenen bestaat. Maar de be
doeling is een anderealle profetie en alle
profetische aankondiging berust op innerlijke,
geestelijke aanschouwing. De dienstknechten
Gods zagen metterdaad innerlijk wat zij het
volk aanzeiden, werden aangegrepen, geroerd
door oordeelen, verblijd door zegeningen Gods.
Dies staat nu vast dat wij zullen hooren woor
den van Amos, maar deze zijn hem van Gods
wege geopenbaard. Hier spreekt ’t heilig en
krachtig besef van Goddelijke inspiratie, van
hoogere openbaring. Deze dienstknecht brengt
niet zijn eigen woord, maar Gods Woord. Bij
de leer van de ingeving der H. Schrift mag
dit getuigenis der profeten niet worden voor
bijgezien.
In deze wetenschap zocht Amos de autori
teit waarmede hjj optreedt. Zal een gezant ge
zag hebben, zoo behoort hij zijn geloofsbrief
te toonen. En dwaas zou de man handelen
die eerst zijn boodschap deed, daarna pas zjjn
zender noemde. Dan toch werd aan zijn woord
het gezag onthouden. Amos is een gezant van
Jehovah en schaamt zich zjjn zender niet. Hij
spreekt niet uit zichzelven, maar wat God hem
deed zien.
Zulk eene hoogere autoriteit is voor dezen
profeet ook niet overbodig. Zjjn naam is Amos,
die onder de veeherderen van Thekoa was. Geen
beroemde afkomst verschaft hem ingang, geen
geëerde vader baant zijn pad en geen hoog
aanzienlijk ambt schonk hem eere bij zjjn volk
Onder de veeherderen te Thekoa was hjj. Dit
kan beteekenen dat hij er zelf een, ja een van
Dat God in deze woorden niet eene profetie
geeft van het noodlottig einde van moorde
naars, is duideljjk we hebben in Gen. J 17
toch van woord tot woord met goddelijke ordi
nantiën en niet met profetiën te doen. Zeker,
er is ook een goddelijke wraak, die buiten
menschen omgaat, of waarin menschen zonder
betrekking om God te dienen, middel in Gods
hand zjjn. Van die directe wraak Gods, buiten
geordenden dienst van menschen om, sprak ook
het woord Gods in vs. 5. Hier in vs. 6 spreekt
Gods ordinantie echter van een oordeel Gods
over den moordenaar, dat door menschenhand
moet worden uitgevoerd het „zal* is daarbij
geen profetie maar ordinantie. Dat die ordi
nantie niet bedoelen kan en niet bedoelt de
willekeurige bloedwraak af te kondigen, zoodat
elk den moordenaar vrjj mag doodslaan, is
evenzeer onbetwistbaar. Dit toch waj-e de af
kondiging van moordvrjjheid onder ri^enschen,
«onder rechter, zonder verantwoording. Het
de meest bekende was, vergelijk het woord van
Jefta tot zjjne dochter ,gjj zjjt onder degenen
die mjj beroeren* (Richt. 11 35). Maar de ge
dachte kan er» ook in liggenhjj vertoefde
onder de herders aldaar, ofschoon hjj daar niet
geboren was en er niet woonde. Toch aan
vaarden wjj zonder aarzelen het eerste. Op
Amos komt het aan, hij is voor den H. Geest
de voornaamste onder Thekoa’s herderen. Het
woord door veeherderen vertaald kan ook be
teekenen veebezitter, want de Koning van
Moab wordt met denzelfden naam genoemd.
Maar andere plaatsen toonen duideljjk dat
Amos waarlijk veeherder is geweest. In ieder
geval geen man van hoogen stand en hooge
ontwikkeling.
En zjjn woonplaats is aan zjjn beroep geljjk.
Thekoa is een niet vermaard stedeken in ’t
gebied van Juda, aan den rand der woestjjn.
Overigens meldt hjj ons niets van zjjn vader
land, aangezien het niet zijne begeerte is door
den roem of de onbekendheid daarvan zjjne
autoriteit te vermeerderen of te verminderen.
Maar Thekoa noemt hjj als ’t oord, waar
Jehovah hem uit ’t donker van zjjn schuilhoek
voor ’t voetlicht riep, om hem aan ’t hoofd
van ’t geheele rjjk van Israël te stellen. On
getwijfeld heeft hjj later wel in het tienstam
menrijk verkeerd, en geldt zjjn woord aller
eerst dat rjjk om het te waarschuwen voor het
naderend gericht.
De Heere kiest een man van eenvoudigen
stand om de trotschheid, de aanmatiging van
Israëls koning en volk, te beschamen. Zjjne
woorden zijn over Israël, d.i. ^aangaande Israël,
maar met de bijgedachte dreigend tegen*het
zijn .zware woorden komende over de zware
overtredingen van Israël.*
De tijdsbepaling luidtin de dagen van Uzzia
koning van Juda en in de dagen van Jerobeam,
den zoon van Joas, koning over Israël, twee jaren
voor de aardbeving. Wij verwijzen hier naar
onze inleidende artikelen. Alleen zij nog dit
opgemerkt: de bloei van Israëls rjjk onder
Jerobeam is een onwederlegbaar feit God
spaarde zjjn volk, bewaarde de tien stammen
ongeschonden, en vergunde ’t den koning zelf
om zijn rijk uit te breiden. Er was ongewone
rust en zeldzame voorspoed te dien tjjde. Des
gelijks was het ook ten tjjde van Uzzia.
Voorts wordt nog melding gemaakt van eene
aardbeving, waarvan wjj overigens alleen weten
dat Zacharia er op zinspeelt. Josefus vertelt
dat deze aardbeving zou geschied zjjn ten tijde
als Uzzia zich het ambt van den priester aan
matigde, maar de bewijzen ontbreken.
De tijdsomstandigheden verhoogen niet wei
nig de kracht waarmede Amos optrad. Want
in voorspoed vleit hjj zjjn volk niet, maar be
zweert het ernstigljjk in den naam des Heeren
terug te keeren van zjjn boozen weg. En wat
hjj voorzegt, kan niet doorzien worden met ’t
kortzichtig verstand des menschen, maar is
voor die vierschaar geoordeeld, veeleer gansch
ongerjjmd. Slechts een man die aangegord is
met kracht uit de hoogte kan zulk een getui
genis geven.
Nu volgt in vers 2 ,de tekst van Amos’
prediking. De Heere zal brullen uit Sion en zyne
stem verheffen uit Jeruzalem; en de woningen
der herderen zullen treuren, en de hoogte van
Carmel zal verdorren. Gods naderen in ’t ge
richt wordt aangekondigd. ,De donder heet
meermalen Gods stem. En daar het brullen
van den leeuw volgens oorgetuigen groote
overeenkomst heeft met het rollen van den
donder, kan de donderende oordeelsstem des
Heeren, ook wel zjjn brullen heeten. Amos
schildert hier den geduchten toorn des Heeren,
waaronder alles kwjjnt en vergaat, en dat wel
in beelden aan het hem zoo bekende lar dieven
ontleend.*
schelijke broederschap, het menscheljjke ge
meenschapsrecht en de menscheljjke vrjjheid
te handhavenen daarmee om, voor zooveel
noodig, het leven en het recht van den mensch
uit de beklemming door zjjn naaste te redden,
en over den schender van het leven en het
recht zijns broeders recht te doen.
Met het zwaard is ook het oorlogsrecht, im
mers van Godswege, aan de Overheden gege
ven, nameljjk tot verdediging van het levens
recht der volken tegenover elkaarmaar
daarmee ook het recht en de roeping, om een
volk, dat geen helper heeft en vertreden wordt,
te hulp te komenniet om het tot eigen baat
te knechten, maar om het naar den eisch der
broederschap te bevrijden en te helpen aan
recht. Wijl het overheidsambt door God is
ingesteld, om naar goddelijk recht mensche-
Ijjke broederschap, het menschelijk levensrecht
en gemeenschapsrecht door menschen te hand
haven, zjjn het publiekmenscheljjk oordeel over
de Overheidshandelingen en de instelling eener
Volksvertegenwoordiging als wacht tegenover
de Overheid met de goddelijke ordinantie en
instelling niet in strijd, maar veel meer daar
mee in overeenstemming. De goddelijke ordi
nantie tot instelling eener hooge Overheid be
paalt niets omtrent de voorkeur tusschen een
éénhoofdige of een veelhoofdige regeering. De
beslissing over den regeeringsvorm behoort tot
de .menscheljjke ordening* (1 Petr. 213)
waarin de goddeljjke ordinantie moet worden
gehandhaafd en uitgewerkt. Alle hooge Over
heidsmacht is van God gegeven ter wille van
het menschelijk levensrecht, dat als een god
delijk recht, om de Schepping van den mensch
naar Gods beeld, gehandhaafd moet worden,
en waarin het menscheljjk gemeenschapsrecht
naar den eisch der broederschap begrepen is.
De hooge Overheid heeft daarom, naarmate
door goddeljjke genade het vrjje menscheljjke
leven dit leven en de broederschap zelf eer
biedigt en tot recht brengt, terug te treden.
Zjj heeft ook daarom de vrjjheid der Kerk te
erkennen. Maar zjj heeft evenzeer het vrjje
maatschappelijke gemeenschapsleven in Gezin
en School, in Wetenschap en Kunst, in Han
del en Arbeid, te eerbiedigen in zjjn eigen
rechtsbestel, voor zooveel het mensehelijke
levensrecht en het menschelijk gemeenschaps
recht naar de goddeljjke ordinantiën hierdoor
niet bedreigd worden.
Bovenstaande verklaring hebben wjj ont
leend aan ds. Sikkels arbeid over Genesis,
waarvan het 3e stuk verschenen is. Wij meen
den niet beter te kunnen doen om de aan
dacht van onze lezers op dit uitnemend werk
te vestigen dan op deze wijze. Wij kozen
daartoe de verklaring van dezen text, waar
van ieder weet, dat hjj veel gewicht in de
schaal legt. Ieder kan nu zelf nagaan, hoe de
schrjjver het boek der geboorten verklaart en
wjj twijfelen niet, of ieder die het met be
daardheid leest, zal moeten erkennen, dat wjj
hier ontvangen een toelichting, welke wjj op
hoogen prjjs mogen stellen. Wat is het een
voorrecht, dat er in onzen tjjd zooveel gedaan
wordt om het woord des Heeren weer tot zjjn
recht te laten komen bjj ons volk, en wjj mo
gen daarin wel begroeten een bewjjs, dat de
Heere ons land en ons volk nog niet heeft
verlaten. Als velen van de lange winteravon
den mogen gebruikmaken om dergeljjke boeken
te lezen en te overdenken, dan kan het niet
anders, of de beljjders des Heeren zullen met
meer beslistheid hunne plaats innemen. Alle
schrift is van God ingegeven en is nuttig tot
leering, maar inzonderheid het eerste boek,
waarin de oorsprong van alle dingen zoo dui
delijk verhaald wordt. Vooral was er behoefte
aan eene verklaring, welke rekening houdt
met de verschijnselen van dezen tjjd en die
ware het tegenovergestelde van ordening, van
binding. In heel Gen. 917 wordt tegen dier
en mensch van Gods wege de wacht gezet
heel de Noaehitische bedeeling is beteugelend
en inperkend.
Zeker, de mensch als mensch wordt hier door
God geroepen en gerechtigd, om het bloed des
moordenaars in Gods naam en op zjjn last te
vergietenmaar de mensch, die hier in han
delt, is dan ook Gods vertegenwoordiger. Hier
is een bijzondere dienst van God verordend,
die onder menschen ingesteld en bevestigd
moet worden, voor menschen en tegen men
schen en daarom over menscheneen dienst,
die nadere ordening vordert, .menscheljjke
ordening* (1 Petr. 2:13); en waardoor onder
menschen .recht* wordt vastgesteld, een over
heid optreedt. Vier dingen staan hier vast:
lo. dat God het optreden van een hooge over
heid onder menschen na den zondvloed vor
dert; 2o. dat alle hooge overheid Gods diena
resse is (Rom. 1217)3o. dat alle hooge
overheid van Gods wege het recht en den
plicht en daarin haar eigenlijke roeping heeft,
om door rechtsordening en doordringend recht,
voor zooveel noodig, het leven des menschen
tegen zjjn naaste te beschutten en het bloed
des menschen met dwingende macht straffend
te wreken4o. dat God de doodstraf vordert
voor den opzetteljjken doodslag. Dat de
overheid, die als Goddeljjke rechtsinstelling
optreedt, een rechtsbedoeling in fijnere onder
scheiding moet uitwerken in haar wetten, en
daarmede ook onderscheiden recht over ge
vallen van doodslag moet vaststellen en uit-
voeren, spreekt van zelfjuist de richtige, fijne,
i teedere en godvruchtige uitvoering van Gods
lastgeving door de overheid als zjjn dienaresse
vordert dit.
Aan het oordeel der overheid en aan de
vechtsweegschaal in haar menscheljjke hand
wordt ook de moordenaar door God overgege-
venonderscheiding van schuld en straf, en
°ok het recht van verdediging voor den be
schuldigde en den schuldige, moeten daarom
van de Overheid geeischt worden, opdat schuld
sn straf naar het recht gewogen worden. Met
het zwaard tegen den doodslag ontvangt de
Overheid ook de roeping, het recht en den
plicht tot wacht, tot wetgeving en rechtsbe
deling voor heel het menscheljjk gemeen
schapsleven. Zjj ontvangt die roeping en dat
recht echter niet, om dat leven te knechten,
Waar slechts om Gods recht, en daarmee het
cwuscheljjke levensrecht, het recht der men-
I
I
Zeeuwsch Kerkblad