voor ffl. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA. Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITT001IJ. DE PROFEET AMOS. UIT HET WOORD. 4e Jaargang. No. 19. Og. 3. Drukkeruitgever Vrijdag 2 November 1906. A. Izebel zijn de voorstanders van th. -H.) jerr. amp >nge 7een :stra Berg eerr. ilder 1,90 1,50 0,75 1,75 0,60 0,50 7,00 D. LITTOOIJ Az. MIDDFJ BURG. 1,50 1,75 1,50 1,50 0,75 L00 \y* et 7,50 frik. van ichts Zes van iade van iten, aan- ium- De lien, enz. of 6 age. fers err. ken lida err. err. aida ards 11. iren Inde d. I. a. b. c. PRIJS DER AD VERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cant. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. medewerking van onderscheidene Predikanten. ABONNEM ENTSPRIJS W per half jaar franco per post 70 eent. Enkele nummers3 cent. SCHRIFTBESCHOUWING. III. In dit artikel zullen wjj eens zien hoe dik wijls Israël in aanraking kwam met de volken van rondom, vooral met de Syriërs en de Assyriërs. Het heilige volk leefde volstrekt niet zoo geïsoleerd als wij ons dat gewoonlijk denken. De Assyriologische lijsten geven ons iets geheel anders te aanschouwen, waardoor wjj den achtergrond van de geschiedenis der beide rijken veel beter verstaan. Wjj gaan in onze gedachten naar Achab’s tijd terug, ongeveer een eeuw vóór Amos op trad. Hoe komt nu in dien tijd Israël reeds met Assyrië in aanraking Benhadad II van Syrië, (hoofdstad Damascus) is een lastige vijand voor Achaf. De nood vermag echter soms wonderen te verrichten. Want straks als een gemeenschappelijk gevaar hen dreigt, strijden zij zijde aan zijde, nl. als Salmanasser II, van Assyrië, zjjne macht ook naar het Westen wil uitbreiden. Toen sloten Achab en Benhadad haastiglijk een verbond. (I Kon. 20 34). Volgens de berichten werden de verbonde nen bjj Karkor geslagen en van toen af dag- teekent Israëls betrekking met Assyrië. In de Assyrisehe inscripties wordt tweemaal mel ding gemaakt van een tribuut, tijdens Salma nasser II, door Jehu betaald. Dit werpt een eigenaardig licht op de geschiedenis. Jehu maakt zich met geweld meester van de heerschappij. De strijd tussehen hem en ’t huis van Aehab, was die van den Jehovah- dienst alleen of den gemengden Jehovah- Baaldienst. Achab en den laatste. Maar zjj worden door Jehu overwonnen. Dat dit niet zoo gemakkelijk viel, laat zich verklaren. Is nu de gedachte zoo ongerijmd dat Jehu in dien strijd steun zocht bjj Salma nasser II Kunt gij niet gemakkeljjk verstaan, vooral wanneer gij ook denkt aan ’t gevaar dat dreigde uit Damascus, waarom Jehu, den Assyriër schatting bracht? Dat deze voorstelling niet op inbeelding berust, blijkt hieruitReeds Jehu’s opvolger was niet tegen Hazaël, den koning van Damas cus, opgewassen. De toenmalige koning van Assyrië schijnt zich van zijn Westersche vasallen weinig aangetrokken te hebben, en ’t rijk van Israël leed geducht van den Damasceenschen vorst, zelfs zóó, dat in Amos’ tijd de herinnering aan zijn gruwelen nog voortleefde. Zie Amos 1 35 vergeleken met 2 Kon. 13 3, 4, 7. Na deze onderdrukking beschikte de Heere weder een verlosser (2 Kon. 13 5) en wel in Rammanizar III, die de heerschappij van Damascus brak, de Damasceensche vorsten zjjne vasallen maakte en weer vrjjheid van handelen bezorgde aan Israël, al bleef er ook altijd een koorde tussehen Assur en Efraim. Zoo duurt het voort tot Joas van Israël, gebruik makend van de verandering der Damas- ceners, weer de steden herovert, aan zijn vader ontnomen, (2 Kon. 13 25). Daardoor breken eindelijk betere dagen aan voor het tienstam menrijk. Nog een kleinen tijd en het is geheel onafhankelijk, neemt in bloei en welvaart toe en Joas overwint zelfs Amazia den koning Van Juda. (2 Kon. 15 814). maken van deze lamp, die zulk een zuiver licht verspreidt. Hoevelen zjjn er niet, die dwalen en nog niets verstaan van de noodza kelijkheid om op het woord des Heeren acht te geven. Bouma. DE LAMP VOOR DEN VOET. Uw woord is een lamp voor mijnen voet en een licht op mjjn pad. Ps. 119 105. David kende de groote waarde van eene lamp. In zijne jeugd heeft hjj zijns vaders schapen geweid. Tegen den avond dreef hij dan de kudde huiswaarts en bracht ze in de kooi. Menigmaal echter zal het gebeurd zijn, dat bjj daarna nog een en ander te verrichten had, en dat inmiddels de duisternis ingevallen was. Ofschoon hjj de omgeving nauwkeurig kende en elk paadje wist, toch stootte hjj zich soms tegen een balk of struikelde over een steen. Daarom greep hij naar een lantaarn, die schijnsel gaf en de donkerheid opklaarde, en dan kon hjj zijn werk zeer gemakkelijk ver richten. Welnu, wat nu in zulke gevallen eene lamp voor hem was, dat was voor hem het woord des Heeren ten allen tijde. Zonder dat woord was de heele wereld duister, de weg onkenbaar, en zou hij dwalen als een schaap, dat van de kudde afgedwaald was. Maar het woord straalde licht uit, verhelderde den gan- schen omtrek, toonde hem duidelijk den weg langs welken hjj gaan moest, wees hem eiken steen, waarover hij vallen kon, en waarschuwde hem voor elk zijpad, dat hem mocht uitlokken. Welk eene waarde had dientengevolge het woord voor hem, dat steeds helder licht gaf. Welk eene groote schade hebben zjj dus toe gebracht aan de kerk van Christus, die in de eeuwen aan de Reformatie voorafgaande het woord des Heeren van zijn plaats namen, zoo- dat de menschen zonder deze lamp hun pad moesten bewandelen. Geen licht hadden zij over den weg, langs welken zjj komen konden tot de vergeving hunner schuld. Zie het maar in Luther. Nadat hjj tot erkentenis van zjjne zonde gekomen was, en de schrik voor den toorn Gods hem in de ziel gevaren was, wist hjj geen raad. Eerst dacht hjj dat de klooster cel hem brengen zou de rust, maar teleurstel ling was zjjn deel. Instede van vrede te vin den nam de onrust dagelijks toe, en nergens zag hij licht in de duisternis. Eene strenge boetedoening zou nu het middel zjjn, waar door hjj het vurig begeerde doel zou berei ken, doch ook dit middel faalde, en gaf hem aan al meerdere jammer over. Wie krijgt geen deernis met dien armen monnik, die bij dagen en bjj nachten bleef dorsten naar de gunst zjjns Gods, maar die immer dieper wegzonk in zjjne ellende. Eindelijk viel het schijnsel van de lampe des woords voor zjjn voet, zjj straalde licht uit op zjjn pad, en toen zag hij, dat de rechtvaardige door het geloof alleen leven zal. Hoe groot was de ommekeer. De duisternis vlood als een nachtvogel voor de opgaande zon voor het licht, dat het woord des Heeren deed opgaan voor zjjn zielsoog. Wel kwam hjj niet dadelijk tot de volle ver zekerdheid der hoop, wel weken niet aanstonds de benauwdheden, die aan zjjn leven hadden geknaagd, maar toch moest de donkerheid hare heerschappij loslaten en nooit kon zij zich in die mate meer doen gelden. Zoo leerde deze man door eigen ervaring de groote beteekenis van het woord des Heeren kennen, en het verwondert ons piet, dat hjj gepoogd heeft om dat woord zijne plaats te hergeven. Voortaan heeft hjj het gepredikt voor overheden en onderdanen en al zjjne gaven heeft hjj besteed om het weder tot eere te brengen. Hjj is de man ge weest, die het woord des Heeren weder te voorschjjn gehaald heeft van onder het kloos- terstof, en hjj heeft niet gerust voor het gansehe volk weder zjjn bjjbel had. Ofschoon machtige keizers en eene geestelijkheid, die een schier Diens zoon Jerobeam II vergroot nog veel meer het aanzien en den rjjkdom van zijn koninkrijk. Behendig slaat hjj munt uit Damascus’ verval als ’t op nieuw getuchtigd is door Salmanasser III. En vooral sterkt hjj zich als Assur tjjdelijk zwak is onder de nu volgende koningen. In dit licht verstaan wij veel beter de woorden: Hij (Jerobeam) bracht ook weder de landpale van Israël van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke veld* (2 Kon. 14 25). De kleine, vroeger van Assyrië afhankelijke vorstendom men van Coelo-Syrië, maakte Jerobeam aan Israël cijnsbaar van Hamath aan den Orontes in ’t Noorden tot aan de Doode Zee in het Zuiden. De staatkundige toestand ons in 2 Kon. 14 geteekend was aldus Damascus is geknakt en zelfs, hetzij geheel, hetzij voor een deel, aan Israël onderworpenSyrië cijnsbaarJuda onderdanigMoab verdreven uit Juda’s stam gebied*. Voorts nemen rijkdom en weelde toe, en in één woord, naar het uitwendige is geboren een toestand van geluk en voorspoed, alsof Israëls gouden eeuw, uit Davids en Salomo’s dagen, ware weergekeerd. Wie evenwel niet ook de donkere schaduw- zijde kent, zou falen in zjjn oordeel. De toestand is te vergelijken met die van Fraukrjjk onder de Bourbons. Onder al dat schitterend verguldsel wroette een kanker in de ingewan den der maatschappij. Er was rjjkdom onder de grooten des lands. Israël had macht om te gebieden over vreemden. Dit leidde er on willekeurig toe om den looden scepter ook te laten drukken op de arme en minder aanzien lijke landgenooten. Vooral bedenke men dat het leven op de burchten (paleizen genoemd in onze Staten Vertaling) zeer veel geld kostte. Eene hof houding zooals Jerobeam die begeerde, verslond schatten gouds. Niet onwaarschijnlijk onder hield Jerobeam ook een staand leger dat enorme sommen eischte. Dat mocht een tijd lang goed gaan, op den duur kon Israël zich op dien rang van een groote mogendheid niet handhaven. De koning vroeg voortdurend groote sommen van de hoofden des volks, en dezen eischten ze, maar dan verdubbeld, van de minderen. Zoo kwam de uitbuiting en uitmergeling des volks, waarvan Amos spreekt. Denk daarbjj ’t geestelijk en zedelijk verval, de natuurram pen, door aardbeving, misgewas, droogte, sprinkhanenplaag, en gjj hebt een eenigszin» juiste voorstelling van Amos’ tijd. Over den inhoud van het boek zal ik kort zijn. Wjj omschrijven de eanonisehe idee in dezer voege Gods oordeelende gerechtigheid over de vjjanden van rondom en over Israël, opdat ’t overblijfsel behouden worde. Om die oor deelende gerechtigheid u te ontvouwen, brengt Amos I. Een serie van oordeelende voorzeggingen. Cap. I en II. II. Een serie van oordeelende toespraken. Cap. Ill—VI. III. Een serie van oordeelende gezichten (visioenen), Cap. VII—IX (einde). De oordeelende voorzeggingen, bevatten i 1:1. Het opschrift. 1:2. De tekst van het boek. 1 32 5. Oordeelen over naburige natiën, als Syrië, Filistjjn, Tyrus, Edom, Ammon, Moab, Juda. d. 2 616. Oordeel over Israëls volk. II. De oordeelende toespraken, behelzen a, 3 18. Het brullen van den leeuw de naderende verwoesting. onbeperkten invloed uitoefende zich daartegen verzet hebben, toch heeft het woord des Hee ren getriumpheerd en de donkerheid dier tjjden verdreven. Wonderlijk was ook, hoe binnen korten tijd aanzienlijken en geringen grepen naar deze lamp en welk eene erkentelijkheid de harten vervulde, nu zjj zich weer koesteren konden in dit lieht. Wat men ook deed, en hoe men het ook aanlegde, afstand wilden de christenen niet meer doen van deze opnieuw uit Gods hand verkregen weldaad. Geslachten zijn elkander sedert die dagen op gevolgd, maar het een reikte met stervende hand het aan het andere over, en zoo kunnen wjj ons nog verheugen over het bezit. Gjj hoort het eiken sabbath van den kansel, gjj leest het eiken dag in uw huis, gjj laat er uwe kin deren in onderwijzen en bljjft het waardeereu. Stoor er u niet aan, dat het ongeloof van deze dagen dat woord als verouderd verwerpt en in de meening verkeert, dat er andere lampen zjjn, die helderder schjjnsel geven, want de mensch heeft nu eenmaal de duisternis liever dan het licht. Zoo is het altjjd geweest, en zoo zal het altjjd bljjven. Waarom komen zjj niet tot het licht Omdat hunne werken boos zjjn, en dit willen zjj niet hooren en weten. Laten zjj hun eigen weg gaan, zieh in de duisternis stooten, maar gjj, blijf gjj bjj het woord, dat u den weg wjjst en elke donker-, heid verdrjjft. Gjj moet dit woord gebruiken. Het is niet genoeg, wanneer gjj het leest, het weglegt in de schatkameren van uw geheugen, er over spreekt en anderen in verwondering brengt, dat gjj er zooveel van weet, neen gjj moet het praetisch aanwenden. David had zjjn lantaarn niet om die aan anderen te laten zien en om hen te doen zeggen, dat zij zeer schoon was, neen, hjj bezigde haar voor zjjn eigen voet en op zjjn eigen pad. Op die wjjze moet gjj het woord des Heeren voor u zelf allereerst ge bruiken, opdat gij weten moogt, waar gij uwe voeten zet. Geljjk gjj niet gaarne een oogen- blik zonder licht zoudt willen wezen in een u onbekende plaats, zoo moogt gjj ook geen stap zetten zonder de lamp van Gods getuigenis. Altjjd moet gjj haar bjj u hebben, in alle toe standen moet gjj op haar schijnsel acht geven, steeds moet haar licht op uw pad vallen. Gjj moogt niet denken, dat gjj haar enkel noodig hebt op sommige dagen, neen, alle dagen en alle uren van uw leven hebt gij er behoefte aan. Zoowel voor uw kerkeljjk als voor uw maatschappelijk, zoowel voor uw staatkundig als voor uw geestelijk leven. Nooit kunt gjj haar ontberen. Zonder haar, dan bevindt gjj u in de donkerheid, dan zult gjj van den rech ten weg afdolen, aan allerlei steenen u stooten, en over allerlei hindernissen vallen. Wanneer gjj zoo in de practjjk van uw leven de waarde van het [woord des [Heeren leert kennen, zal het u ook eene behoefte zjjn om mede te werken, dat het allerwege meer tot zrjjn recht komt. Als gjj in de nabijheid of in de verte belemmeringen ziet, die den vrijen loop van het Woord' des Heeren verhinderen, dan mag het u nooit te veel zjjn om te arbei den om ze weg te nemen. Gij wilt dan ook behooren tot die groote broederschap in de wereld, die den strjjd voert tegen ieder, die aan dit woord zjjne beteekenis wil ontnemen. Het woord zullen zjj staan laten, die leus van Luther zal ook de uwe zijn en gjj zult tegen ieder u verzetten, die er zjjn handen aan slaan wil. En ziet gij menschen, die in de duisternis wandelen zonder deze lamp, dan wilt gjj immers wel bjj hen aandringen, dat zjj niet langer zoo roekeloos zjjn. Wjjs hen op het gevaar, waarin zjj verkeeren, wijs hen op de onheilen, die uit zulk een wandel zeker voortkomen zullen en dring er bjj hen op aan, dat zjj toch gebruik Zeeuwsch Kerkblad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1