„Een Predikant uil den Patriottentijd”,
door ds. H. H. BARGER.
FEUILLETON.
F!>
UIT HET LEVEN.
Het „abba, Vader!'
zi
in liefderijk
Laman.
B
et
te
B
in
k:
m
Ji
w
tt
O
d
0)
1
k
B
ir
EEN EN ANDER UIT
(Zie de recensie in No. 15 van dit Blad.)
d
V
si
h
n
w
d.
L
dat de Heer Seharp de uitdrukkingen
in dat .Grafschrift” gebezigd, op die wjjze
heeft verklaard, dat de Eerw. Classis daarin
genoegen genomen heeft
.getuigende dus de Eerw. Classis op dien
grond, dat Ds. Seharp zich aan geene de
minste afwijkingen van de zuivere leer heeft
schuldig gemaakt, maar door haar gehou
den wordt voor een Rechtzinnig Leeraar
tegen wien in die betrekkinge niets met
eenigen grond kan worden ingebragt.”
Het Burgerlijk proces bleef onbeslist De Bur
gemeester Paulus zocht tevergeefs Walraven
tot herroepen over te halen. Als Seharp Axel
verlaat, moet hij nog borgtocht stellen voor de
kosten van het proces en domieilium citandi
et exe cutandi kiezen onder de jurisdictie van
het gerecht te Axel.
Jaren later, 30 Juni 1789, vinden wij Wal
raven b(j Seharp te Rotterdam aan huis, nadat
zij elkander toevallig op een der kaden ontmoet
hebben. Daar wordt een acte van transactie
(minnelijke schikking) met compensatie (ver
effening) der kosten door beiden geteekend,
waardoor nu het proces vervalt. Seharp ver
haalt er van dat Walraven .met tranen, om
vergiffenis en vriendschap verzocht”, met de
erkenning dat en door wie al h(j gebruikt en
opgestookt was zjj hadden hem met hun valsche
tong nacht noch dag rust gelaten.”
J. Seharp, predikant te Axel
en A. Walraven, smid te Zaamslag.
II.
Het kerkelijke proces ging ondertusschen ook
door. Het .Collegium Qualificatum” had zich
de zaak aangetrokken, en Seharp vrijgesproken.
Van dien tjjd af is het met de eenparigheid
van de Classis in deze zaak gedaan, maar men
weigert toch zonder eigen onderzoek de reso
lutie (het besluit) aan te nemen, als niet ge
komen uit den kerkeraad. Hoewel de classis
zich naar dit besluit voegt, houdt zjj vol, dat
de gegeven elucidation (ophelderingen) haar
niet bekend zijn. Nu zendt Seharp eene lijvige
memorie (betoogschrift) in met een declaratoir
(verklaring) van zijn kerkeraad en als de classis
daarover 4 Jan. ’87 samenkomt, is hij zelf ter
vergadering. Twintig bladzijden in zijne deductie
(betoog) zijn reeds volgesehreven, voordat hij
komt tot het punt, waarover het geding loopt.
Dat stuk was blijkbaar niet malsch. De
beschouwingen daarin geleverd over den
rechtshandel der classis en sommigen harer
leden, zal men om des vredes wille maar met
stilzwijgen voorbijgaan Ook om .te verhoeden,
dat een harer medeleden, wiens meer dan ge-
meene kundigheden en talenten hem in meer
dan een opzicht voor Neerland’s Kerke nuttig
kunnen maken, zich door verdere onvoorzichtige
stappen bederve”. Het is daarom goed .iets
toe te geven aan het jeugdig vuur van den
heer Seharp”. Hem wordt voorzichtigheid aan
bevolen, en af te zien van zijn voornemen om
verder bericht aan het algemeen te doen. Men
laat de verdediging zijner uitdrukkingen maar
liever onweerlegd, en besluit tot de volgende
advertentie in de „Boekzaal"
.Alzoo sedert eenigen tijd hier en daar
veele ongunstige geruchten verspreid zijn
ten nadeele van den WelEerw. Heer J.
Seharp, predikant te Axel en Zuiddorpe,
gesprooten uit zeker .Grafschrift” door Zijn
Eerw. gemaakt op eenen overleden Priester
der Roomsche Kerke, heeft de Eerw. Classis
van Walcheren deze zaak behoorlijk onder
zocht, en daarop het schriftelijk bericht van
Zijn Eerw. gehad hebbende, het noodig
geoordeeld ter wegneming van de ongunstige
gedachten, welken tegen ZjjnEerw. uitdien
hoofde mochten ontstaan zijn, te berichten
doen, maar handelen eenvoudig
Niet door verstande-
door hartgrondigen
en godsdienst
er al of niet een God
er
maar
ze met God
afgerekend. De vraag of
bestaat, is hun vrijwel onverschillig. Is
geen God, des te beteris er wel een God,
wie Hem dienen wil, diene Hem, maar zij
hebben er geen lust in.
Daarenboven hoevelen, die in geen kerk
meer komen, deinzen nochtans voor de drieste
loochening van het bestaan Gods terug, en
zouden zich beleedigd gevoelen, indien ge
hen Godloochenaars noemdet. Moge de eenige
en waarachtige God, die zich in de H. Schrift
Kerk- en Schoolnieuws.
DRIETAL
te Hoogeveends. van Andel van Zuidland
ds. Pol van Heerjansdam en
ds. Roorda van Oude Pekel».
Deze strijd, niet weinig aangezet door eene
vurig Oranje-verheerljjkende-biddagprediking,
door hem in ’87 gehouden heeft Seharp dus
veel moeite veroorzaakt. Hoe dit geval en
menig flauw praatje daarbij in den strijd
tegen den Oranjepredikant gebruikt werd
want ieder wapen om hem te bestrijden was
immers gewettigd blijkt uit een pamflet dier
dagen.
,De Haagsehe Correspondent” (no. 87) bevat
een .Brief van den geheel Eerwaarden Heer
Ds. Roghair, tafelprediker van Zijne Excellentie
den Heere Pesters te Bunnik bij Zeist, aan
zijnen waardigen medebroeder in Willem den
Vijfden, Ds. Boon, zeer geliefd oproerprediker te
Acquoy,en ijverig medearbeider aan het zeer ge-
wenschte oproer te Leerdam”,onderteekendQ-N.
Seharp wordt er aldus in besproken
.Daar anderen maar éénen godsdienst
belijden en aankleeven, is onze dierbare
man al wat men wilRoomsch, Remon
strant, Sociniaansch, zelfs Deïstisch. Is
het niet wat groots, broeder, zo veel gods
diensten te vinden in éénen man En daar
anderen trotsch op zooveel gaven zouden
zijn, is hij nederig genoeg om dit alles
agter zijn mantel te verbergen, en trots
Judas zig den grooten Gereformeerden
Heilige te veinzen, zoodat hij in eigenen
persoon onlangs bij Haar Hoogmogende»,
Een hopelooze strijd.
In de jongste dagen hebben de .vrijdenkers”
feest gevierd. Hun vereenigïng „De Dageraad”
herdacht haar vijftigjarig bestaan. Het geslacht
van de mannen der vrije gedachte” is schier
zoo oud als de wereld. Onder Israël waren er
ook al .dwazen”, die zeiden: er is geen God!
Precies zooals de vrijdenkers, die den strijd
hebben aangebonden tegen het geloof aan God
en de onsterfelijkheid der ziel. Doch nu leven
we in de eeuw der vereenigingenen zoo hebben
ook de dwazen, die zeggen, dat er geen God
is, zich in ons vaderland met elkander vereenigd,
en over dat heugelijk feit hebben ze na vijftig
jaren hun opgewonden vreugde gelucht.
Wat er in die feestelijke samenkomst door
den een op hartstochtelijke wijze gezegd en door
den ander met innerlijke voldoening aangehoord
is, zal wel den meesten lezers bekend zjjn. Men
weet, dat de vrijdenkers een wereld willen zon
der God, en dus ook zonder godsdienst, zonder
godsdienstige instellingen. Dr. Frowein bracht'
in herinnering hoe de jubileerende vereeniging
nu al een halve eeuw lang den strijd gevoerd
had tegen de Kerk en hare dienaren, tegen gods
dienst en geloof. Zingen de Christenen Hoog
omhoog, het hart naar bovenhier beneden is
het nietde mannen en vrouwen van ,de Da
geraad” heffen daartegenover de leuze aan
hier beneden is het wèlZij dienen geen góden,
maar zij dienen de mensehheid.
Mr. S. van Houten wees er op, hoe sinds
1879 het getal dergenen, die tot geen enkel
kerkgenootschap behooren, geklommen is van
12,000 tot 115,000. En aan deze mededeeling
knoopte hjj de onderstelling vast, dat in de
meeste gevallen deze verzaking van den dienst
Gods de rijpe vrucht was van strijd en nadenken
een onderstelling, die nog al aan redelijken
twijfel onderhevig is.
En de welbekende Domela Nieuwenhuis
noemde het afsmeeken van Gods zegen in de
Troonrede een misbruik.
Al deze dingen zjjn niet nieuw. Ze zjjn al
zoo dikwjjls gezegd. En als God waarljjk met
redeneeren kon worden verwijderd uit het
heelal, dan zou er geen spoor meer van Hem
zjjn te ontdekken. Maar, gelukkig, het bestaan
van God te loochenen is nog iets anders dan
Hem in zijn bestaan te vernietigen. De strijd,
door de vrijdenkers aangebonden, is een hope
looze strijd.
En wel om meer dan een reden. Vooreerst
is het succes, waarin men roemt, wijzende op
100000 afvalligen van het geloof in 20 jaar
tjjds, slechts schijnbaar. Wanneer men meent,
dat het grootste deel van deze menschen met
den godsdienst heeft gebroken als vrucht
van nadenken en onderzoek, dan vergist men
zich deerljjk. Verreweg de meesten weten
niet wat ze
uit onlust en tegenzin,
lijke overtuiging
afkeer hebben
wü zullen ons onthouden om mede te deelen,
wat daarover reeds geschreven is. Tot dusver
toch heeft niemand een oordeel daarover uit
gesproken, dat algemeene bjjval gevonden heeft,
en waartoe zou het dienen, bijaldien wjj weer
gaven, wat daarover gezegd is.
Waar zal wel zijn, wat een schrjjver uit de
achttiende eeuw opmerkt. ,De oude inwoners
des lands waren naar den aard dier tijden on
beschaafd en eenvoudig. Mannen en vrouwen
gingen genoegzaam op dezelfde wijze gekleed.
Kostbare kleedjj was lang onder hen onbekend,
doch is in vervolg van tjjd eerst onder de edelen
en naderhand onder de anderen ook allengs
doorgebroken. Hunne spijs was ’tgeen vee en
veld hun leverden. Borne of welle d. i. schoon
water uit putten of grachten was hun drank,
totdat bier en wijn eindelijk de plaats van ’t
water begonnen in te nemen bjj hen, die het
betalen konden”. En een weinig verder zegt
hijonder de oudste bewoners van Zeeland,
van welke iets te bepalen is, waren de reeds
genoemde Sneven, die ten tjjde van Keizer
Honorius door de Westgothen uit hun oude
woonstede verjaagd zjjnde in Duitschland tot
aan den Rjjn en zelfs tot in Gallië doordrongen.
Deze maakten zich ook van de Zeeuwsche
eilanden onder het bedrijven der allerschrik-
keljjkste verwoestingen meester en bleven er
zich ook handhaven ’t geen waarschijnIjjk we
gens hun bestendig verblijf in die gewesten
gelegenheid gegeven heeft, dat de metterwoon
aldaar gebleven Sueven door verplaatsing der
letter E allengskens Seuven en Seeuwen ge
naamd zjjn. Zjj genoten echter geen langdurige
rust, dewjjl zjj in ’t midden der 5e eeuw voor
’t geweld der Vriezen moesten bukken die de
Zeeuwsche eilanden onder hunne macht brach
ten en hun gebied tot aan de Schelde uitbreidden,
waardoor dan ook deze eilanden onder den
algemeenen naam van Vriezland in de oude
schriften bekend zjjn. De Sueven bleven echter
niettegenstaande deze overheersching der Vrie
zen in de Zeeuwsche eilanden wonen, totdat
zij omtrent het jaar 881 door den Deenschen
Koning Godfried meest alle omgebracht en ge
noegzaam uitgeroeid zijn.”
Hoewel het zeer zeker een punt van gewicht
is, wie de oudste bewoners van onze eilanden
geweest, en vanwaar zjj gekomen zijn, waarom
het dan ook waardeering verdient, dat er altijd
weer mannen zijn, die tijd en gelegenheid, lust
en kracht hebben om de onderzoekingen op dit
gebied voort te zetten, toch is het voor ons
nog meer van belang om te weten, dat hier
ook oorspronkelijk het heidendom heeft ge-
heerscht, en dat het Evangelie in langen en
bangen strijd de afgoderij heeft overwonnen.
Traagheid mag nooit oorzaak zijn, dat wjj ver
geten, wat God gedaan heeft om ons te zegenen,
want dagelijks genieten wij de weldaden, welke
de invoering van het Christendom ons heeft
gebracht. Hoe meer ons oog opengaat voor de
vele zegeningen, welke wij aan het Christendom
danken, des te meer zal ons hart er voor waken,
dat geen macht ons dit kleinood rooft. Allerlei
wind van leering waait ook over onze gewesten
en tracht te verdrijven, wat ons uit eene eeuwen
oude historie is toegekomen, doch schade zal
hjj niet aanbrengen, indien wij maar kennen
wat uit de volheid van den Christus ons ge
schonken werd. Tevens zal dan in ons opwaken
de jjver om op elk gebied de belijdenis hoog
te houden, welke onze vaders met stervende
handen ons overgeleverd hebben, en wij zullen
minder letten op kleinigheden maar de groote
hoofdzaak in ’t oog houden. Bouma.
geopenbaard heeft, niet het voorwerp van hun
geloof en aanbidding zijn, zjj begiftigen des
niettemin toch een anderen God, dien zjj
dienen en vereeren op hun manier.
Maar wat alles zegt, de strjjd door de man
nen der vrjje gedachte reeds eeuwen gestreden,
zal nooit het geloof aan God kunnen uitroeien,
omdat God niet weg te cijferen en weg te
redeneeren is uit een wereld, die Hjj draagt
door het Woord zjjner kracht en die in Hem
leeft, zich beweegt en is.
De hemelen zullen Gods eere blijven ver
tellen en het uitspansel zal voortgaan te ver
kondigen zjjner handen werk en zoolang er
menschen zullen zjjn, zullen ze ook bewust of
onbewust onder den indruk verkeeren van de
majesteit Gods en zich niet kunnen ontworste
len aan de vreeze voor den Hooge en den
Verhevene, die in de eeuwigheid woont. Wie
zich tegen Hem verzet, die gevoelt dat hjj
zich verzet tegen een Macht, en daar is nog
nooit een vrijdenker geweest, die zich heeft
neergelegd om te sterven met de wetenschap,
dat de Macht, die hjj bestreed, gebroken en
overwonnen was.
Het besef, dat er een God is, is onuitroei
baar. God zou moeten ophouden te leven en
te bestaan om vergeten te kunnen worden.
Maar zoolang Hjj leeft, en Hjj leeft eeuwigljjk,
zal Hjj ook doen gevoelen, dat Hjj is. De
mensch kan Hem haten met al wat in hem is,
hjj kan Hem bestrijden, maar doen alsof Hij
niet bestaat, dat vermag niemand, dat vermag
zelfs de vrijdenker niet.
Wel, dit geven we gereedeljjk toe, kan dat
ingeschapen Godsbesef, dat gevoel van vreeze
voor Gods Majesteit, die innerlijke gewaarwor
ding van een hooger wezen worden onderdrukt,
verzwakt en verflauwd. Het openbaart bjj geen
enkel menschenkind sinds den val het duizend
ste deel van zjjn oorspronkelijke kracht. Adam
kende God zelfs aan den wind des daags. Alle
dingen in hem en van hem spraken hem op
klare wijze van God, zjjn Schepper. Bjj den
gevallen mensch is het vermogen om in alles
God te zien en te tasten van zjjn grootste
kracht beroofd. En ook dat kleine overblijfsel
kan nog worden verzwakt, zoodat het spoorloos
verdwenen schjjnt. Maar uitgeroeid kan het nooit
worden, bjj niemand.
Mag dan ook deze en gene mensch, of deze
en gene kleine groep van menschen alle ge
voel voor God bij zich trachten te dooden, de
mensehheid zelf zal tot den einde toe leven
onder den indruk van een hoogere Macht, hoe
men zich deze dan ook voorstelt. De strijd der
vrijdenkers is een hopelooze strijd, want gods
dienst behoort tot het wezen van den mensch
ze strijden tegen iets, dat ons ingeschapen is,
dat ons aangeboren is. En al dwongen nu ook
al de resultaten der wetenschap ons verstand
om te erkennen, dat er geen God is, dan zou
nochtans ons hart in stilte fluisterenen des
niettemin geloof ik toch, dat Hij leeft en bestaat.
Of daarom de strijd van de mannen der vrije
gedachte onze aandacht niet waard is Of er
geen gevaar van hen te duchten is, omdat hun
strijd zoo hopeloos is? Juist het tegendeel. Dat
groote cijfer van 115.000 Nederlanders, die tot
geen kerk behooren, spreekt ernstige dingen.
Er is niet alleen een theoretisch atheïsme,
maar ook een practisch. En al zal het getal
van degenen, die het Godsbestaan stelselmatig
ontkennen, wel altijd betrekkelijk klein zijn
het aantal van degenen, die practisch doen,
alsof er geen God is, neemt gaandeweg toe.
Het beginsel van de vijandschap tegen God
ligt in ieder menschelijk hart, en daar zjjn
duizenden, die wel niet ontkennen, dat er een
God is, maar die het toch wat gaarne zouden
willen, dat Hij er niet wareen die geen reke
ning jhouden met zijn wil en gebod. En nu
mogen zulke menschen nog huiveren om de
cynische leer der vrijdenkers te omhelzen, de
practische consequenties van deze leer zijn toch
een evangelie naar hun hart. Zonder God in
de wereld voor de wereld te kunnen leven, vrjj
in zjjn doen en laten, naar eigen zin en eigen
lust; terwijl de stem des gewetens zich maar
zelden en flauwtjes doet hooren, door gedach
ten aan dood en oordeel niet te worden ge
kweld dit doet velen de kerk ontwijken, om
het oor te leenen aan hen, die het gevoel van
vrees voor God en van vrees voor den dood in
de harten des menschen trachten te verstikken.
Het hechtste bolwerk voor het geloof aan God
zullen de vrijdenkers steeds vinden in die krin
gen, waar het Woord des Heeren regel en richt
snoer is in allen handel en wandel, onder alle
omstandigheden en op ieder gebiedwaar de
Schrift niet gelezen wordt uit gewoonte en sleur,
waar de prediking niet gevolgd wordt uit vorm
en plichtsgevoel, maar waar men beeft voor
Gods Woord en er met kinderlijke vreeze in
hoort de stem des Heeren Heeren door het
innerlijk getuigenis van den H. Geest.
Zoolang er een volk is, dat in den Bijbel het
Woord van den levenden God bezit, zoolang
bieden de muren der Kerk weerstand aaniederen
aanval. Maar is het geloof aan de Schrift on-
dermijnd, dan liggen de muren der kerk ook
spoedig in puin. De mannen der godgeleerde
wetenschap, die met hun Schriftcritiek het geloof
aan de H. Schrift als het onfeilbare woord van
God bij velen hebben verzwakt en gedood, zijn
de slechtste bondgenooten geweest van de
mannen der vrije gedachte, die in de Schrift
niet Gods Woord, en in de Schepping niet
Gods werk en Gods openbaring willen erkennen.
Zulk een volk, dat in de H. Schrift de stem
zjjns Gods verneemt met eerbied en vreeze,
met liefde en vermaak, zal er wezen tot den
jongsten dag. Daar zal geen vrijdenker iets
aan kunnen veranderen. En omdat dit volk
Hem kent uit zjjn Woord, daarom ziet het
Hem ook o'Veral in het leven. Alle dingen
spreken den vrome van God. Hij is gedurigljjk
bjj Hem. God heeft zijn rechterhand gevat.
Ook daar zal geen vrijdenker iets aan kunnen
veranderen. Zjj en wjj staan lijnrecht tegen
over elkander. Zij verblijden zich in een fictie,
in een denkbeeldige wereld zonder God. Wjj
verheugen ons in de werkelijkheid, in een
God, wiens nabijheid we dagelijks ervaren,
die de wereld vervult en in wien we leven,
ons bewegen en zjjn.
der kinderen Gods, het geloof in God den
Vader, is de rots der ergernis, die den vrij
denker het hoofd breekt. En daarom is één
ding vooral noodig. En dit ééne is hierin
gelegen, dat degenen, die beven voor het
Woord des Heeren, ook staan naar de volle
verzekerdheid des geloofs, dat de eeuwige
Vader van den Heere Jezus Christus, die
hemel en aarde geschapen heeft en draagt
door het Woord zjjner kracht, ook hun God
en Vader zjj, voor wiens aangezicht zjj wan
delen in kinderlijke vreeze, en
vertrouwen.
tl
tl
II
n
VI
VI
VI
V
di
si
di
bi
di
dt
bi
di
’8
d<
rt
O’
ei
g'
ki
m
si
II i