voor
jrg.
Ben
ST,
enen,
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITT001J.
ER,
,157.
een
els
leren
(JIT HET WOORD.
6
n en
luden
For-
;te
■en
NS.
Iburg-
ONS VERLEDEN.
DE PROFEET AMOS.
4e Jaargang.
Vrijdag 26 October 1906.
A.
UIL.
Hoek.
Bouma.
SCHRIFTBESCHOUWING.
70 cent.
3 cent.
Leert.
Vnken
Heida
Leerr.
Leerr,
Heida
alders
ind.
Leen.
Elffers
ekstra
Kamp
Jonge
Veen
Leerr.
Leerr.
Berg
mbers
(luider
jrland-
e van
HYPO-
L. -
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
in
Is,
ii in
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
ERIN-
.LEN,
TOEN.
verstikkende damp, die
was het,
ver-
er,
en in de dagen van Jerobeam,
Israël, twee jaren voor de aard-
i.
Hoe zou het er vroeger in deze streken uit
gezien hebben, wanneer zouden hier voor ’t eerst
bewoners zich gevestigd hebben, vanwaarzouden
die eerste bewoners gekomen zijn, en tot welke
stammen zouden zy behoord hebben? Hoe het
er uitgezien heeft? Gy kunt daarover allerlei
gissingen lezen in oude en nieuwe boeken, maar
wie zal uitmaken, wat in die veronderstellingen
waar en onwaar is. Toch is het aangenaam
deze uiteenloopende beschouwingen na te gaan,
want daaruit blijkt u allereerst dat velen met
u hetzelfde verlangen hebben gekoesterd, en
vervolgens over welk een rjjke verbeeldings
kracht de mensehheid beschikt, want uit een
zelfde gegeven bouwt de een een geheel ander
stelsel op dan de ander. In dit opzicht is reeds
merkwaardig, wat gij verneemt over de verbree-
ding van de Wester-Schelde. Doch het zou
ons te ver leiden, wanneer wjj over deze en
andere zaken wilden schrijven.
Zoo gaat het eveneens met de tweede vraag.
Gissingen daarover zjjn er legio. Wy prijzen
den ijver, waarmede men nog steeds zoekt naar
een bevredigend antwoord en wy kunnen ons
best voorstellen, dat het iemand een genot is
om dergelijke nasporingen te doen, wyl het
zeker voldoening zou verschaffen, als het gelukte
licht in deze donkerheid te ontsteken, maar
Drakker-Ditgever
D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
bevolen heeft, ’t was de kwaal van dien tijd.
Daarmede ging gepaard de zonde van weel
derigheid en zorgeloosheid. De profeet toornt
tegen hen die liggen op den hoek van ’t bed
en op ’t damast van den divan te Samaria.
Hjj kent ze die een zomerverblijf en een
winterhuis er op nahouden en verkondigtde
Heere zal ’t zomerhuis met ’t winterhuis slaan.
De sociale toestanden vooral waren bedorven.
Er kwam voor den gewonen burgerstand in
de plaats een scherpe tegenstelling tusschen
doodarmen en schatrijken. De rijken verdruk
ken de armen, „zjj hygen naar het stof der
aarde op ’t hoofd der artnen“ Cap. 2:7 d.i. zjj
willen alles wat van de armen te plukken is
van hen halen. Men stort als met opzet de
armen in het verderf.
Daarom getuigt Amos tegen hem die den
nooddruftige opslokt en dat om te vernielen
de ellendigen des lands. Tegen zulken die er
op uit zyn om den arme te koopen voor geld
en den nooddruftige om een paar schoenen.
Cap. 8.
Voeg
PRIJS DER ADVERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
ii.
De tyd waarin Amos leefde en profeteerde,
behooren wy eenigszins te kennen om zjjne
profetieën recht te verstaan. Wy lezen cap. 11
„de woorden van Amosdewelke hjj gezien
heeft over Israël in de dagen van Uzzia, Ko-
ning van Juda
Koning van
beving.'
Hieruit volgtde profeet ontving deze pro
fetische woorden en gezichten tjjdens de regee-
ring van Uzzia, Koning van Juda en Jerobeam,
Koning van Juda. Een nadere aanwijzing is
niet te geven. Want den tyd van de aardbe
ving kennen wy niet, al wordt in Zach. 145
nog gezegd dat ze onder de regeering van
Uzzia ’t volk trof. Uit deze vermelding drie
eeuwen na de ramp zelf, kan men afieiden dat
ze een schrikkelijke verwoesting moet aange
richt hebben.
Plaatsen wy de profetieën van Amos in de
26 jaren welke Uzzia en Jerobeam II gelijk
tijdig regeerden, dan bevinden wy ons in de
jaren tusschen 810783 voor Christus.
Om al te groote preciesheid bekommeren wy
hier ons niet. En ’t deert ons weinig dat deze
jaren niet geheel overeenstemmen met de Assy-
rische chronologie. Zonder ons verder met deze
quaestie in te laten vragen wy: waarom zou onze
Bybel hier ongelyk hebben, en de Assyrische
chronologie altyd geljjk
Liever willen wjj dezen tyd wat nader lee-
ren kennen.
Amos, geboortig uit Juda, wordt geroepen
om vooral (niet uitsluitend) aan Israël de woor
den Gods te brengen. De beide rjjken staan
op ’t toppunt van hun macht. Uzzia had de
Edomieten volkomen onderworpen, de Fili
stijnen geheel onder het juk gebracht, en ook
de Ammonieten schatplichtig gemaakt. Jeru
zalem is versterkt, en een machtig leger ge
reed om den vjjand op den schouder te vliegen.
Jerobeam had de Syriërs overwonnen en de
grenzen des lands uitgebreid van Hamath tot
de Zee des vlakken velds 2 Kon. 14:25 v v.
Assyrië was nog niet als veroverde macht op
getreden. Amos voorspelt wel dat de Syriërs
zullen weggevoerd worden naar Kir, en de
Israëlieten ver over Damascus heen, maar
Assyrië noemt Amos nog niet.
Naar den uitwendigen stand der dingen te
oordeel en, scheen de val van Juda en Israël
nog zeer ver. De bewoners van Samaria en
Zion gevoelden zich in ’t bewustzijn van hun
macht geheel veilig.
Toch dreigen de teekenen der tjjden reeds.
Vooral in Israël. Daar is’t godsdienstige leven
geheel ontaard. In steê van dienst van Jehovah
kwam dood formulisme. Als in Paulus’ dagen
te Athene was men alleszins geljjk als gods-
dienstigen, maar de ware godsvrucht ontbrak.
In den tyd van Elia had den strjjd tusschen
Koning en profeet geloopen over de vraag:
zal Israël Jehovah alleen dienen, of naar ge
lang van omstandigheden ook andere góden.
Achab en Elia stonden tegenover elkander.
De eerste voorstander van het syncretisme, van
de samensmelting, van de gelijkstellingde
laatste de man van de scherpe antithese.
In dien strijd is Elia overwinnaar geworden,
althans voor het uitwendige. Nu treedt de vraag
op den voorgrondwie is Jehovah, welke is
zjjne verhouding tot Israël, en hoe wil Hy ge
diend worden
In ’t antwoord op die vragen ging Israël
praetisch feil.
Voor den vorm erkende men Jehovah als een
eenig Heere.
Geheel vergeten was men den uittocht uit
Egypte niet, maar weinig verstond het volk
dat ook in dit verbond twee deelen vervat
waren, waarvan ’t eene hem vermaande tot
nieuwe gehoorzaamheid.
Vooral was dit de groote zonde: Israël had
eigenwilligen godsdienst. Naar eigen schat
ting wel dienst van Jehovah, maar onder ’t
beeld van een gouden stierkalf te Bethel en te
Dan. God anders dienen dan Hjj in Zyn Woord
nu hieraan nog toe dat er ook over
onzedelijkheid in engeren zin wordt geklaagd.
Want „de man en zyn vader gaan tot eene
jongedochter, om mjjnen heiligen naam te
ontheiligen.' Cap. 27. Hier wordt gewezen
op het feit dat de schending der openbare
eerbaarheid verregaande was. Zoo zelfs dat
vader en zoon elkander daar by ontmoeten.
En al deze boosheden worden bedreven met
onbegrensde schaamteloosheid. Want over al
die zonden verootmoedigen zjj zich niet. Maar
handelende gelyk men doet, meent men toeh
nog Jehovah te dienen.
Men komt met zyn onmeedoogende afzetterij
zelfs tot in het heiligdom. Op kleeren die te
pand genomen zyn en dus terug behoorden
gegeven te worden, legt men zich by ’t altaar
neder. En men drinkt er den wjjn gekocht
uit de boeten die men er anderen oplegt.
Zeker geen rooskleurige tyd. Geen wonder
dat Amos als boetgezant optreedt. Een man
in kemelsharen mantel, de taal van het volk
sprekende, en toch zoo geheel anders denkend
dan zjjn tjjdgenooten.
Een volgende maal iets over de staatkundige
toestanden van dien tjjd.
Zw.
GEDENK AAN DE VROUW VAN LOTH.
En zijne huisvrouw zag om van achter
hem en zij werd een zoutpilaar.
Gen. XIX 26.
Loth heeft Sodom verlaten en gaat door de
vlakte heen naar Zoar. Zjjne vrouw en zyne
beide dochters vergezellen hem. Ieder hunner
heeft het woord van den Engel gehoord, ieder
hunner kent den duidelyken last. Waarschijn
lijk hebben zjj geen woord tot elkander gezegd.
Allen verkeerden nog te veel onder den indruk
van de vreeselyke aankondiging. Zoo gaan zjj
voort en haasten zich om de plaats des behouds
te bereiken. Zou alleen de gedachte aan de
redding hun hart vervuld hebben, zou er voor
niets anders meer plaats geweest zyn Van
ééne weten wy helaas het tegendeel. De vrouw
dacht nog aan iets anders. Wel was zy met
haar man Sodom uitgegaan, wel bewoog zy zich
evenals de anderen in de richting van het
stedeke waar zjj veiligheid zouden vinden, toch
had zy niet met hare vorige woonplaats ge.-
broken, toch was haar hart aan Sodom bly ven
hangen, toch kon zy niet nalaten aan wat
achter was te denken. Het kan wel zyn, dat zy
eerst nog gestreden heeft tegen de neiging,
welke in stryd was met het bevel des Heeren,
dat als eenmaal by Bileam haar dwong om
alles los te laten en uitsluitend bedacht te zijn
op de redding van haar leven, die neiging, die
begeerte, naar Sodom die verkleefdheid aan
hare vorige omgeving wilde het evenwel niet
opgeven, deed zich al meer gelden, en eindeljjk
gelukte het haar de overwinning te bereiken.
Loth’s vrouw zag om van achter hem.
De verzoeking was haar te sterk geworden,
want zy kon de begeerte niet langer onder
drukken om nog eens even naar achteren te
zien. Dit kon toeh ook nooit zoo verkeerd
wezen. Wat zou het zjjn een kleinigheid meer
niet. De Engel had het wel is waar verboden,
maar Hjj was heengegaan en wist het dus niet.
Zoo heeft zjj zich wellicht gerust gesteld en
zoo kwam zjj er toe nog een laatste blik te
werpen op eene stad, waar hare geriefelijke
woning stond, waar zjj zulke genoegeljjke da
gen beleefd had, en waar nog zooveel was, waar
van zjj niet dan noode scheiden kon. Wjj kun
nen het verstaan, wy kunnen ons voorstellen
dat zy er toe kwam, wy zouden haar haast
gelyk geven. Hoe menigmaal hebbeu wy zelf
zoo gedacht en geoordeeld, ja als zy gehandeld.
In ons oog is het een kleinigheid. Het schjjnt
ons hard toe, dat wy niet eens voor een oogen-
blik gehoor mogen geven aan eene verkeerde
neiging. Het gebod des Heeren is wel duide
lijk, het wyst ons zoo bepaald aan, hoe wy
handelen moeten, maar wjj meenen toch dat
wjj ons wel iets mogen veroorloven, en een
weinig daarvan afgaan. Wie ooit in zjjn eigen
leven zich in een dergelyken toestand heeft
bevonden, en wie licht heeft ontvangen, hoe
ons hart inging tegen het woord onzes Gods,
die zal niet zoo licht er toe komen om te
zeggen, hoe is het mogelyk, dat Loths vrouw
zoo heeft kunnen handelen. Veeleer zal hy by
de herinnering aan eigen afdwaling de spa
rende goedheid des Heeren erkennen, die hem
voor ondergang heeft bewaard, want als God
hij hem gedaan had naar zjjne zonde, dan zou
het er geheel anders uitzien, dan thans het
geval is.
Dat wy zulk eene zonde geheel anders be-
oordeelen, dan Hjj die rechtvaardig is in al
Zijne werken, kan het vervolg dezer geschie
denis ons leeren. Nauwelijks heeft de vrouw
zich omgewend om nog eens haar geliefd
Sodom te aanschouwen, of o schrik, zy kan
zich niet meer bewegen. Wat de tweede oor
zaak geweest moet zyn, welke haar op deze
reeds hare voeten gezet had op den weg des
behouds Zy was reeds het nakend verderf
ontvloden, dewjjl zy gehoor gegeven had aan
het woord des Engels. En het is goed, dat gjj
dit vqelt. U gaat het evenals haar, gy hebt
de bedreiging des Heeren gehoord, gy zjjt er
van overtuigd, dat Hy komt om te oordeelen
de levenden en de dooden, gjj siddert by de
gedachte, dat Hy eenmaal al Zyn haters ver
delgen zal. Menigmaal zyt gjj gewaarschuwd,
onophoudelijk vermaand, en die vermaningen
hebben invloed op u uitgeoefend. Met de we
reld leven, met haar u overgeven aan de uit
gieting der overdadigheid durft gy niet, gy
begrypt zelfs niet, hoe menschen spotten kunnen
met de oordeelen, die eenmaal Gods tegen
standers treffen zullen, en niet graag zoudt gy
u aan eene zorgeloosheid overgeven, die elk
ontzag voor het woord des Heeren uit de ziel
doet verdwijnen. Gjj hebt den rug naar de
wereld gewend en wilt beproeven met allen, die
de verschijning van onzen Heiland liefhebben het
Zoar des behouds te bereiken, maar Loths
vrouw roept u toe, dat gy zelfs op dezen weg
nog omkomen kunt. Dat mag wel eene heilige
vrees in u verwekken, en u nopen, om na te
gaan, of uw vaarwel aan de wereld vloeit uit
de echte bron.
In aller hart derhalve ook in ’t uwe is liefde
tot de wereld, ook in u is die begeerlijkheid
der oogen, en nu is het de vraag, of gy inder
daad reeds aan die wereld gestorven zjjt, of
gy reeds in waarheid met die begeerlijkheid
der oogen gebroken hebt. Uitwendig kan men
ver van die wereld afstaan, en toch innerlijk
nog met haar gemeenschap hebben. Een tjjd-
lang trekt men dan met het volk Gods op,
gaat in hun spoor, maar later wordt de drang
der begeerlijkheid te sterk, men ziet naar
achteren en verraadt zoo, waar toch eigenlijk
zjjn hart is. Hoevelen zyn er niet, die zoo
verdwijnen uit de kringen, waarin men God
vreest en omkomen, terwjjl het scheen dat zjj
met de wereld gebroken en hun hart aan God
gegeven hadden. Gedenk daarom aan de vrouw
van Loth, gedenk aan haar met ernst, opdat
gy in haar oordeel niet valt.
plek vasthield, kunnen wjj niet met zekerheid
zeggen. Was het een
opsteeg en haar den adem ontnam,
een plotselinge vrees, die haar geheel
larnde, of was het iets anders, niemand is
die het ons precies kan zeggen, maar het doet
er ook niets toe, een ding staat vast, dat de
hand des Heeren haar trof en haar veranderde
in een zoutpilaar. Zjj bleef daar staan, en aan
haar hechten zich allerlei zoutbestandeelen,
zoodat ge in dien vormeloozen klomp geen
menscheljjke gedaante hadt kunnen onder
scheiden. Welk een strafgericht, welk een op
gericht teeken van ’s Heeren allesvernielenden
toorn.
Ontroering grjjpt ons aan, als wy de ge
schiedenis van Sodoms verwoesting lezen, als
wy gedenken aan die menigte van ouden en
jongen, van mannen en vrouwen, van grijs
aards en kinderen, die toen in de vlammen
zyn omgekomen, maar hoe komt het, dat het
verderf, Loths vrouw getroffen, ons nog meer
aandoet? Zou het hieraan niet liggen, dat zjj
Zeeuvsch Kerkblad