iuro.
s.
ooi
f
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOÜMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ.
le
te
EGIU
om nier
Vrijdag 21 September 1906.
4e Jaargang.
No. 13.
d
UIT HET WOORD.
Drukker-Ultgever
w-
gelsche
in all®
daartoe.
VARIA.
NG zal
10HEN
70 cent.
3 cent.
genieten. Waarlijk gjj moogt wel zingen:
’t Blij vooruitzicht, dat mjj streelt,
’k Zal ontwaakt Uw lof ontvouwen,
U in gerechtigheid aanschouwen,
Verzadigd met Uw God’ljjk beeld.
'Oekate
Kamp
9 Jonge
Mulder.
1. Berg.
Idem»
opgaaf.
A. D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
>r Leen
>r Leert
r Leerr,
Heida
r Leen,
rr Leen
f. Heidi
ir Leer]
r Leer]
Elffenl
21 Sep-
wij Ai
PRIJS DER AD VERTENTIEN
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
,n
it.
kerste deel
etuigd)
len was
iet zich
is thans
I wordt,
IJLDE»,
ig; ft
De stad
ng van
te poort
i Israël;
nieuwe
c
P5
P5
PC
e
w
pc
18.
EENE STAD VOOR DE AARTSVADERS.
Want Hij had hun eene stad bereid.
Hbbr. XI 16c.
De menschen willen bij elkande; zijn. De
strijd, welken zij voeren moeten, noo
Hoe machteloos staat de enkele teg oover de
vele machten, die hem in zijne l fittingen
bedreigen! Vereenigd met anderen staat hij
veel sterker en gevoelt hij zich veilige Boven
dien kan hij op die wijze het leven veraange
namen en verrijken. Dit heeft het streven in
de hand gewerkt om steden, zelfs groote steden,
te bouwen. Welke hooge muren hebben de
menschen niet opgetrokken, om daarachter
veilig te zijn tegen alle vijanden, die het
wagen mochten hunne hand tegen hen op te
heffen. Op deze wijze konden zij rustig hun
arbeid volvoeren en de vruchten van dien
arbeid genieten. Hoe grooter de menigte was,
welke in zulk eene stad eene woonplaats zocht,
hoe gemakkelijker het viel den arbeid te ver-
deelen, want ieder had althans één talent,
waarmede hij woekeren kon, en daardoor droeg
hij bij, om het leven van allen te verhoogen.
Zoo werden de steden de kweekplaatsen van
Kstcnachip en kunst, van beschaving en njjver-
Wd, van handel en scheepvaart en maakten
het\«ven er aangenaam en gezellig.
De groote schaduwzijde van alle steden is
altjjd geweest, dat de zonde er ook gelegen
heid vond om zich in alle vormen te openbaren
en zoodoende werden zij broeinesten van allerlei
ongerechtigheid. De geschiedenis van Babylon
en Ninevé, van Tyrus en Rome is bekend
en verhaalt ons, hoe zij al dieper en dieper
wegzonken in eene zee van zedeloosheid. En
wie weet niet, wat er omgaat in onze tegen
woordige wereldsteden. Boeken als „het don
van Londen' doen allen, die het
lezen huiveren en onberekenbaar is het getal
van jeugdige menschen, die zedelijk en licha
melijk in zulke steden ten gronde gaan. Nog
altjjd bljjft het waar, wat da Costa eens zong
van Parjjs
Die stad is ’t Babel onzer dagen
Als Babel stort zij eens in puin 1
De grond is moede haar te dragen!
De hemel haat haar trotsche kruin
Die stad is ’t hedendaagsch Gomorra,
’T verheerlijkt Sodom van Euroop,
Dat, schoon de donder om .haar knorre,
Geen God vermoedt, wiens macht haar
[sloop
Helaas, waarom baat niet de strengste tuch
tiging, waarom schijnen andere steden zich
géén oordeel te bekommeren, waarom bren-
de puinhoopen van de vroeger zoo bloeiende
steden geen bezinning
Het is altjjd weer diezelfde behoefte aan ge
zelligheid, welke de menschen bijeenbrengt,
eltjjd weer diezelfde drang om samen sterk te
zi)n, om met vereenigde krachten groote din
gen tot stand te brengen, en in zoover deze
behoefte, deze drang, deze begeerte opkomt
eit het menscheljjke leven, gelijk God het gaf,
is het goed, maar nooit zal dit streven tot rust
komen, omdat de zonde altjjd weer dit pogen
verontreinigt, en het aan zich dienstbaar maakt.
Abraham, Izaak en Jacob hebben nooit de
veiligheid, de gemakken en de genoegens,
welke de steden boven het landelijke leven ge
zocht, zij zjjn herdersvorsten gebleven, die met
hunne kudden rondtrokken van de eene naar
de andere plaats, zij hebben zich niet als Loth
laten verleiden om een woonplaats achter de
Muren te zoekenzij bleven vreemdelingen en
gasten op de aarde, ook ofschoon zjj wel ge
weten zullen hebben, dat het leven in de
groote steden voordeelen aanbood, welke zjj
niet dan noode konden ontberen.
Doch voor wat zjj op aarde hebben moeten
missen, heeft God hun eene rjjke vergoeding
willen schenken, want Hjj heeft hun eene stad
bereid. Bjj het licht der belofte hebben zjj
deze stad gezien, geljjk hjj rustte op onwankel
bare fundamenten, achter onneembare muren
en zjj hebben zich vertroost bij de gedachte,
dat als hun aardsche tent opgerold werd, zjj
inwoners en burgers zouden zjjn van de stad,
waarvan God zelf kunstenaar en Bouwheer
is. Welk’i,een uitzicht voor deze mannen,
wier leven om Gods wil een zwerftocht is ge
weest, en die nooit het burgerschap van ééne
stad gezocht hebben. In den stillen avond
hieven zjj hunne oogen omhoog en zagen in de
verte de stad, waar zjj eenmaal volkomen vei
ligheid en ongestoorde rust genieten zouden.
Zjj konden de steden dezer aarde met al hare
heerlijkheid prijsgeven, wjjl zjj overtuigd waren,
dat de meest hechte en vaste der vergankelijk
heid onderworpen was, terwjjl zjj er op rekenen
konden dat de stad, voor hen bereid, onvergan
kelijk in duur zou zjjn. Deze stad zou boven
dien geheel beantwoorden aan hunne diepste
behoeften en geheel bjj hen passen. Wat zjj
hier op aarde vruchteloos mochten zoeken, daar
zouden zjj het vinden in onmetelijke rjjkdom
en zeldzame overvloed. Ook behoefden zjj zich
niet bezorgd te maken, of die stad op den duur
niet beantwoorden zou aan hare bestemming,
want Hjj, die haar grondslagen gelegd, hare
muren opgetrokken, hare lengte en breedte be
paald had, zou over haar waken, opdat nooit
eenige schennende hand haar vernielen of ver
derven zou.
Dit is dan ook de reden, waarom God zich
niet behoefde te schamen, om Zjjn Naam met
den hunne te verbinden. De machtigen der
aarde telden hen nauwelijks mede, zagen in
hen zwervers, vreemdelingen, die geen betee-
kenis hadden, maar Hjj zag in hen de burgers
van die stad, welke eerst in het heerlijkst licht
zal stralen en wier roem over de breedten der
nieuwe aarde verkondigd zal worden, als de
laatste stad dezer wereld, het groote Babylon,
verzonken zal zjjn. Den aartsvaders, die geen
gedaante of heerlijkheid hadden, waren voor
hen de mannen, die hun stempel drukken
zouden op de volgende eeuwen, en wier be-
teekenis eens ten volle gekend zal worden, als
de heerlijkheid der volken gedragen zal zjjn in
het nieuwe Jeruzalem. Hjj oordeelde hen, ge
ljjk zjj waren, dragers der belofte, waaruit al
het heil nu en eeuwig voortspruiten zal.
Wjj denken er niet aan om deze heerlijke
verklaring, welke de aartsvaders gold, algemeen
te maken, maar wjj mogen er wel iets uit af
leiden tot vertroosting en bemoediging aan
allen, die den Heere vreezen. Allereerst bljjkt
hier, dat onze God let op de beljjdenis, welke
wjj in het midden der -wereld afleggen. Al
was het, dat niemand het waardeerde, ja, dat
allen zich deswege tegen ons verzetten, wjj be
hoeven ons daarover niet te verontrusten, want
Eén is er, die ons kent, die op ons woord en
wandel acht geeft, en die nooit vergeten zal,
wat wjj uit liefde tot Zjjn Naam hebben ge
daan. Daarmede zal Hjj rekening houden en
uit Zijne hand zult gjj bekomen een rjjke ver
goeding voor elke ontbering, welke gij u ge
troost hebt om Hem te gehoorzamen. Schaam
u dus nooit het Evangelie, opdat Hjj zich uwer
niet schame.
Menschen kunnen u geheel verkeerd beoor-
deelen, omdat zjj niet weten te onderscheiden
de liefde, welke u tot gewillig volgen van de
roepstem Uws Leidsman dringt, maar Hjj ziet
wat in u is en wat u drjjft, en als gjj behoort
tot Zjjne kinderen, beschouwt Hjj u als een
toekomstig erfgenaam van de zaligheid, u be-
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
De wedergeboorte.
V.
Over de wedergeboorte zelve, m. a. w. over
de principieele wedergeboorte waarbij de gees
telijk doode zondaar wordt levend gemaakt,
alsmede over de voortgaande wedergeboorte
en de beëindiging er van, bij de hereeniging
van ziel en lichaam ten laatsten dage, spra
ken wjj in onze vorige artikelen.
Ook wezen wij op het verschil met de
Roomschen, Remonstranten en Ethischen, in
zake de principieele wedergeboorte. Verder
over den tijd, wanneer deze wedergeboorte
plaats heeft. Ze heeft, naar wjj meenen dat de
Heilige Schrift ons leert, meestal plaats in de
prille jeugddoch ze kan plaats hebben en
heeft ook wel plaats in verschillenden leeftijd,
ja zelfs aan het einde van het tegenwoordige
leven. Wjj toonden ook aan dat ze in recht-
streeksch verband staat met de persoonlijke
verkiezing, ze is er de vrucht en de verwezen
lijking van.
Gelijk wjj in ons eerste artikel gezegd en de
verledene week herhaald hebben, zullen wij
haar nu in verband met de roeping beschouwen.
Over „de onmiddellijke wedergeboorte* handelt
het derde punt van de ter Synode van Utrecht
eenparige aangenomen conclussiën. Dit al of
niet „onmiddellijke* der wedergeboorte staat
met hetgeen wij in betrekking tot de roeping
gelooven in zeer nauw verband. Daarover was
vóór de Synode nog al verschil van meening
ontstaan. De één zeide en schreef, ze geschiedt
middellijk, de anderze heeft ónmiddellijk
plaats. Daarbij kwam dat de een den nadruk
legde op de roeping na de wedergeboorte, en
de ander op de roeping vóór de wedergeboorte.
Etelaas, er was misverstand, in ieder geval
meer misverstand dan wezenlijk verschil. De
opleidings-quaestie was, naar ik vast geloof,
niet alleen, maar toch wel mede oorzaak dat
vele broederen elkander niet verstonden en
onrustbarend ver van elkander geraakten. Gode
zij dank op de Synode te Utrecht gaf Hjj, de
Heere, den zegen dat althans de leergeschillen
„eenparig* uit den weg geruimd werden, door
het geven van eene gemeenschappelijke ver
klaring op de punten die in geschil waren.
Wjjl dit mogeljjk bleek, kwam het daarin dan
ook uit, dat de leergeschillen meer in de mee
ning dan in de werkelijkheid bestonden. Ge
lukkig
De wedergeboorte toch geschiedt, kan men
met recht en reden zeggen, èn onmiddelljjk èn
middellijk. Het komt er maar op aan van welken
kant en hoe men haar beziet.
De foutieve voorstelling van sommige broe
deren was, dat er schrijvende broederen waren,
die de wedergeboorte te middellijk, te zeer ge
bonden aan de genademiddelen beschouwden
en leerden, terwijl andere broederen geloofden,
dat sommigen de wedergeboorte te onmiddelljjk,
te los van de middelen der genade beschouwden
en leerden.
De eerstgenoemden meenden dat zij, die .van
onmiddelljjke wedergeboorte thans minder
gaarne hooren wilden, gevaar liepen in dezen
op het pad der Roomschen en Lutherschen te
geraken, die gelooven en leeren „dat de weder
geboorte geschiedt door het Woord of de Sa
cramenten alszoodanig"Omdat al de broederen
die op de middellijke wedergeboorte, bij hun
schrijven vóór de Synode, den nadruk legden
even ver van de Roomschen en Lutherschen
ten dezen waren als zjj, die op de onmiddelljjke
wedergeboorte de aandacht vestigden, viel over
dit gedeelte van de gemeenschappelijke ver
klaring geen enkel woord, noch in den boezem
der commissie, noch ter Synode zelve. Metter
daad en van ganscher harte waren de broede
ren eenparig, waar het luidde „Wat het derde
punt de onmiddellijke wedergeboorte aangaat,
spreekt de Synode uit, dat deze uitdrukking in
goeden zin gebruikt kan worden, in zooverre
onze Kerken steeds tegenover de Luthersche
en Roomsche Kerk hebben beleden, dat de
wedergeboorte niet geschiedt door het Woord
of de Sacramenten als zoodanig, maar door de
almachtige en wederbarende werking des
Heiligen Geestes”.
Even eenparig waren zy, dat „onze beljjdenis
leert, dat wjj aan de zaligheid onzer jong ge
storven kinderen niet te twijfelen hebben,
alhoewel zjj de prediking des Evangelies niet
hebben gehoord”.
Móet deze terstönd uitgekomen eenparigheid,
inzake „de onmiddelljjke wedergeboorte”, den
eerstgenoemden broederen zjjn meegevallen; den
laatstgenoemden broederen, die op de middellijke
wedergeboorte den nadruk hadden gelegd, moet
het op- en meegevallen zjjn, dat ook voorge
steld en gemeenschappelijk aangenomen kon
worden, „dat deze wederbarende werking des
Heiligen Geestes niet in dien zin mag losge
maakt worden van de prediking des Woords,
alsof beide van elkaar gescheiden zouden zjjn,
alsmede, dat het vast staat dat het Evangelie
een kracht Gods is tot zaligheid voor een iege-
Ijjk die gelooft, en dat bjj de volwassenen de
wederbarende werking des Heiligen Geestes de
prediking des Evangelies vergezelt”.
Niemand kon ook, tenminste met reden, op
komen tegen de hier volgende verklaring der
Synode: „Dat God machtig is, ook buiten de
prediking des Woords om, met name in de
Heidenwereld, degenen die Hjj wil tot weder
geboorte te brengen'.
Dewjjl deze macht van God onbetwistbaar is,
kon en moest ieder zich bjj deze uitspraak
neerleggendeze macht toch bezit Hjj, omre
den aan zjjne gerechtigheid door Jezus Chris
tus is genoeg gedaan, en het mitsdien alleen
lijk van Zjjne vrjje wilsbepalingen afhangt,
of het ook geschiedt.
Over hetgeen in de allerlaatste woorden der
verklaring gezegd wordt, was, naar het mjj
voorkomt, alleen verschil van meeningal het
andere, inzake punt drie was meer gevolg hier
van, dat men de zaak te veel van een enkelen
kant bezag. De allerlaatste woorden luiden
„Toch oordeelt de Synode, dat wjj op grond
van Gods Woord over de vraag of dit ook
werkeljjk geschiedt, geene uitspraak kunnen
doen, en daarom ons te houden hebben aan den
regel, dien het geopenbaarde Woord ons geeft,
en de verborgen dingen hebben over te laten
aan den Heere onzen God'.
Deze woorden volgen onmiddelljjk op de even
te voren aangehaalde woorden.
Scherper uitspraak hadden velen hier wel
gewenscht. Velen gelooven, dat het tot de
geopenbaarde dingen behoort, nameljjk dat
God de Heidenen en hun zaad eerst de heils-
weldaad der wedergeboorte deelachtig maakt,
als Hjj, op welke wjjze en door wien dan ook,
Zjjn woord, het zaad der wedergeboorte, hun
heeft laten brengen.
Vandaar dat het brengen er van zulk eene
heilige en dure roeping is. Zoolang dat niet is
ABONNEIÉENTJPRIJS
per half jaar franco per p£fet*
Enkele nummers
reid,en als een toekomstig burger van het nieuwe
Jeruzalem, waarin gjj wonen zult met Abra
ham, Izak en Jacob. Welk eene gedachte daar
eens te mogen wonen met allen, die hier
vreemdelingen waren, en met die allen ver
eenigd den Rotssteen des heils te aanbidden en
te
Boüma.
L
Zeeuwsch Kerkblad
*!'A