Weekblad voor irg. [ON eo SI ken. bij W. JLÜK, oop. nt h de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onderredactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. W. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. BEKEER1NG. L Vrijdag 31 Augustus 1906. 4e Jaargang. No. 10. UIT HET WOORD. raad, baar. baar. 16 at, Drukkeruitgever MELCHIZEDEK. iff. :erin- noen. ABONHEME per half jaar franco per post Enkele nummers Z. A. D. LITTOOIJ Az. l^PRIJS I CS ■n w pq SB I. jfsr, Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADVERTENTIEN Zeeuwsch Kerkblad NIET HET AARDSCHE VADERLAND. luider jgen Bouma. i 70 cent. 3 cent. Ende ud. L.LEN-) eiland' ;e van hypo- mken ïeida jeerr. Leert, ïïeidu nhuia im. ikstra lamp longe Veen Av. Veen ing. nekke iud. [ulder sch. En indien zij dies [vaderlands] ge dacht hadden van hetwelk zij uitgegaan waren, zij zouden tijd gehad hebben om weder te keeren. Hebr. XI 15. X. DE OPENBARING DER BEKEERING. Hoe uit zich nu de bekeering Waaruit blijkt nu het onderscheid tusschen den bekeerde en den onbekeerde Of neen, dit is de vraag niet, - m 90 van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. zake eene vrouw, maar het was geheel naar zijn wil, en door daden heeft hij getoond, dat hij met zijn vader eenstemmig dacht. In Kanaan geboren en opgegroeid, is hij er even wel een vreemdeling gebleven, en ofschoon hij tijd en gelegenheid heeft gehad om naar Ur zijne schreden te richten, toch is er in zijne gansche geschiedenis geen enkel woord te vin den, hetwelk het vermoeden wettigt, dat hij het land van zijns vaders geboorte stelde tot het voorwerp van zijne begeerte. Er meet dus een ander vaderland zijn, waar heen het verlangen ging. Nu dat is ook zoo. Wjj zullen daarover later handelen. Thans vragen wij alleen hoe is het te verklaren, dat de aartsvaders zoo geheel hun eigen vaderland hebben kunnen prijsgeven. Op zichzelf is het niet verkeerd, dat wjj ons vaderland liefheb ben het is zelfs zeer natuurlijk. Wij hebben in de liefde tot het vaderland te eeren eene gave, door den Vader der lichteÜ ons met het leven geschonken, en wij doen wel, als wij deze gave bij ons zelf en bij anderen ontwik kelen en versterken. Maar als het aardsche vaderland zich plaatst tusschen ons en onze roeping, dan zijn wjj gehouden het vaarwel te zeggen. En deze taak, die gewis zeer bezwaar lijk is, kan de mensch volbrengen door het ge loof, ’t welk hem boven alle dingen kan ver heffen. Welk een vermogen schuilt er dus in het geloof. Het kan ons de overwinning doen behalen, niet alleen over de dingen, welke on geoorloofd zjjn, maar ook over wat op zichzelf geheel natuurlijk en in Gods gewone ordinan tie gegrond is. Daarom moet ieder, die het verstaat, welk een gewichtige taak het is om onder alle omstandigheden en in alle toestan den den Heere te vreezen, en die ook weet, dat er in hem geen kracht is om het te vol brengen, niet vertragen, maar tot den Heere gaan om versterking van zjjn geloof, in de overtuiging dat geloof, echt geloof hem zal doen triumpheeren over alle moeieljjkheden. Daar is niets in den hemel of op de aard, dat de kracht van het geloof kan overtreffen. Let er dus wel op, of dit geloof in u is. Om daarvan zekerheid te krjjgen, moet ge u zelf vragen, of gij het houdt met het volk des Heeren of met de wereld, of ge wandelt in ’s Heeren instellingen of naar uw eigen goed vinden en moet ge erkennen, dat ge niet met de wereld leven kunt, dan moogt ge weleens u ernstig rekenschap geven, hoe dit komt. Wjj zouden immers kunnen zeggen, dat gjj tjjd en gelegenheid hebt gehad, om naar haar lokstem te luisteren, haar weder op te zoeken, met haar mede te gaan, als zij u te verlustigen in het vergankeljjk zingenot dezer aarde. Ge weet evengoed als ik, dat uw natuur daartoe neigt, dat het zoo is naar de begeerte van uw vleesch, dat de bedorvenheid uws harten niets anders verlangt. Wat ter wereld beweegt u om verre van haar te leven, haar te mjjden en te vlieden, ja haar te bestrjjden en haar te verzaken? Is het niet een duidelijk bewjjs, dat God door Zjjne genade u een andere begeerte, een ander ver langen heeft gegeven, en zou het geen tjjd zjjn daarvoor het oog te ontsluiten en Zjjne genade te erkennen Als Paulus zeggen mocht, dat de aartsvaders tjjd gehad hebben om terug te keeren, en dat hjj daaruit het besluit mag afleiden, dat zjj bjj hun zoeken niet daarop het oog gevestigd hielden, dan mogen wij toch ook op dezelfde wijze redeneeren en op grond van uwe keus en wandel zeggen, dat gjj uit kracht van een nieuw leven andere dingen zoekt dan de wereld. Weiger niet dit te erkennen, want gij zoudt u schuldig maken aan het misken nen van een werk, dat God door Zjjn Heiligen Geest in u tot stand brengt. De aartsvaders hebben een vaderland gezocht. Dit is zeer duidelijk. In Kanaan toch hebben zjj als vreemdelingen gewoond. Geen enkele poging hebben zjj aangewend om er burgers te worden. Doch nu komt de vraagwaarheen strekte zich hunne begeerte? Ging deze soms uit naar het oude vaderland Dat zou niet vreemd zjjn. Immers hoevelen zijn er niet, die vroeger of later hun geboorteland verlieten, en die hunne levensdagen in den vreemde gesle ten hebben, maar die nimmer hunne oude om geving konden vergeten, die steeds weer dachten aan de speelplaats hunner jeugd, die in den stillen avond met heimwee zich herinnerden, wat zjj vroeger doorleefd hadden, en die, indien zij in de gelegenheid geweest waren, als op vleugelen heengesneld zouden zjjn naar hunne maagschap en huns vaders huis. Was het soms 7öo bfl Abraham, Izaak en Jacob? «Ineen. Zoo was het bjj hen niet. Hunne begaerte strekte zich niet uit tot Ur der Chal deeën. De Apostel toont dit duidelijk aan. Als zjj het oog hadden gehad op het oude vader land, dan zouden zjj derwaarts gegaan zjjn, want er was niets, dat hen daarin kon verhinderen. Zjj hebben tjjd gehad om weder te keeren. Vele jaren liggen er tusschen den uittocht van Abraham en Jacobs dood. Daarbij komt, dat, ofschoon het reizen in dien tjjd veel bezwaar- Ijjker was dan heden, de afstand welke er lag tusschen het oude vaderland en Kanaan toch geen onoverkomelijk bezwaar was. Meermalen is dit gebleken. Abraham kon zijn getrouwen knecht Eliëzer daarheen zenden en hem opdracht geven eene vrouw voor zjjn zoon Izaak te zoeken. Bij die gelegenheid is tevens uitgekomen, dat de aarts vader er niet aan dacht om ooit weder naar het eenmaal verlaten land te trekken, want toen Eliëzer hem vroeg, of hjj Izaak derwaarts mocht leiden, ingeval de jongedochter eens weigeren mocht, terwille van een man, dien zij nooit had gezien, naar Kanaan te reizen, heeft Abraham zjjn dienaar onder eede laten belooven, dat deze daartoe nimmer zou overgaan. Daaruit weten wjj, dat de aartsvader bjj zjjn zoeken niet dacht aan het oude vaderland, want ware dit het ge val geweest, dan zou hjj veeleer toestemming gagaven hebben. Met recht kunnen wjj dus verklaren, dat Abraham niet meer bjj zjjn verlangen naar een vaderland, aan Ur heeft gedacht. Zoo is het ook geweest met Jaeob. Om de wraak van zjjn broeder Ezau te ontgaan, vluchtte hjj naar Paddan-Haran. Hier bleef bjj twintig jaar. Hjj trouwde er, hjj gewon er kinderen, hjj zag er zjjne have aangroeien van dag tot dag. Enkel met zjjn staf was hij uit getogen, en later kon hij zeggennu ben ik tot twee heiren geworden. Het land zjjner vaderen was derhalve goed voor hem geweest. Toch wilde hjj er niet bljjven. In weerwil van de bezwaren die aan de reis verbonden waren, en van de ontzachljjke gevaren, welke hem be dreigden, verliet hjj de oorden, waar hjj reeds zoolang had gewoond en trok met al de zij nen en al het zjjne naar Kanaan. Hoe duidelijk bljjkt het alzoo, dat ook hjj evenals zjjn groot vader bjj zjjn begeerte naar een vaderland, niet geoogd heeft op Chaldea. Met Izaak is dit eveneens het geval. Hjj heeft zjjn vader voor zich laten handelen in stam en kroon is, is een eeuwige en onver gankelijke, vastgelegd in een eedzwering Gods. Het mag overbodig heeten U nog in herin nering te brengen, hoe Rome in Melchizedeka historie een argument meent gevonden te heb ben tot verdediging van het leerstuk der H. Mis; maar ook, dat nuchtere exegese en juiste vertaling geen spoor van zulk een argument er in kunnen vinden. En eindelijk wordt ook Melchizedek op den disch der gemeente geplaatst als vaste spijze voor de volmaakten. In de gemeente hebben wij tweeërlei hoordersn.l. de kinderkens, die melk van noode hebben, en die geen stichting hebben uit Gods Woord, tenzij ze voor hun hart iets genietenen daarnevens hebt gjj de hooger staanden, die naar het Woord des Hee ren hooren uit dorst naar de kennis der Waar heid en uit begeerte om de gedachten des Heeren in de Schrift te leeren verstaan. Voor de eersten is de Waarheid een bloem, die ze zoeken om de schoone kleuren en liefe lijke geur te genieten voor de laatsten is Gods Woord een bloem, waarin ze bewonderen de heerlijkheid Gods. De eersten zoeken in de Waarheid nog allereerst zichzelven, en de an deren zoeken er meer in naar God. Zoo zullen de kinderkens dan ook doorgaans niet zooveel gevoelen voor de ontwikkeling der gedachte, dat Christus een hoogepriester is naar de ordening van Melchizedek. Zij gevoe len zich bevredigd, zoo ge hun ipaar duidelijk maakt, dat Christus hun hoogepriester is. Geldt dit nu personen, die gelijk men het noemt, pas op den weg zijn, dan is daarin niets onnatuurljjkskinderen worden eerst gevoed met melk en worden eerst onderwezen in de eerste beginselen der leer, de fundamenteele weldaden. Maar betreft dit personen, die jarenlang zjjn onderwezen, en die nochtans altijd maar weer van die eerste beginselen willen hooren, en niet voortvaren in de kennis van Gods Woord en het onderzoek der Schriften en het naspeuren van de diepe gedachten Godsdan treft dezul ken het verwijt, dat ze traag om te hooren ge worden zijn, want daar ze leeraars behoorden te wezen vanwege den tijd, zijn ze als die melk van noode hebben, en niet vaste spjjze. Hebr. 5 1014. Hebr. 6 1 vervolg. Een gemeente, die belangstellend hoort, wan neer haar het mysterie van Melchizedek ont vouwd wordt, en die gevoelt, dat zijn priester schap, krachtens schepping en hersehepping het hare is, zulk een gemeente staat geestelijk hoog en wast op in de kennis en genade van Jezus Christus. Met Melchizedek als toetssteen geloof ik te kunnen getuigen, dat de massa op deze hoogte nog niet verkeert en dat er velen zijn, die wel jaren lang hebben geleerd, en op wie nochtans het verwijt uit Hebr. 5 12 van toepassing ia. Zoolang er nog zooveel in Gods Woord wordt gevonden, dat zwaar is om te verstaan, zoolang is er voor ons reden om niet zelfvoldaan te rusten in de kennis der eerste beginselen en te twisten over dingen, die reeds lang onder ons volkomen zekerheid moesten hebben, maar voort te varen in het onderzoek van de onna speurlijk diepe gedachten des Heeren door het ijverig lezen van zijn heilig Woord. Laman. V. Vatten we nu dit eeuwig karakter van Melchi- zedeks priesterschap in het oog, dan verstaan we ook, dat hij type van Christus kan wezen, en dat Christus priester heet niet naar de lagere, tijdelijke, toevallige, zinnebeeldige, aauvleesche- Ijjke afstamming gebonden orde van Aaron, maar naar de hoogere, eeuwige, in de men- schelijke natuur onuitroeibaar ingeschapen orde van Melchizedek. Christus is priester in der eeuwigheid, omdat hij mensch is in den vollen, hoogsten en rijksten zin van het Woord, beeld drager Gods bij uitnemendheid. Het geslacht valt bij hem weg. Niet uit Levi, maar uit Juda is hij gesproten. Zijn vader was geen priester en zijn moeder had geen priesterlijk bloed. Hij was priester van eeuwigheid en blijft het tot in eeuwigheid, aan het kruis en op den troon, Heere en Hoofd van een Koninklijk j priesterdom, Koning der gerechtigheid in het rijk des vredes. En omdat Christus priester is naar de eeuwige, vaste, met eedzwering bevestigde, hoogere en betere orde van Melchizedek, daarom moest ook het Levietisch priesterschap voor het zijne ver dwijnen. Gelijk het beeld meerder is dan de schaduw, de vervuiling dan de profetie, de eeuwigheid dan de tijd, de eenheid dan de veelheid, de geest dan het vleesch, de wet des 'onvergankelijken levens dan de wet van f het vleeschelijk gebod, zoo is ook het pries terschap van den Zoon des menschen meerder - dan dat van de kinderen van Levi. Hij, die voor zichzelven geen verzoening behoeft, leeft altijd om voor zijn volk te bidden op grond van zijn ééne, ongedeelde en volkomen offerande. Er is geen begin en geen einde aan zijn pries- terlijk werker is geen pauze of onderbreking in het is niet onprofijtelijk en zwak en slechts aanleiding tot een betere hoop, door welke wij tot God genaken. Melchezidek en Christus reiken elkander over Abram, Aaron en Levi henen de hand. Mid den in den zomer, in het langst van de dagen, zegt men, dat avondschemering en morgen- schemering elkander genaken. Indien het waar is, is het een schoone gelijkenis voor de on derlinge verhouding van Melchizedek, Aaron en Christus. Melchizedek is de ondergaande zon van het universeele scheppings priester schap Christus daarentegen is die zelfde zon in haar verrijzenis. Aaron, het Levietisch pries terschap is dan de schemering, die avondgloed en morgenglans ineen doet vloeien tijdelijk, schaduwachtig, een herinnering aan het ver leden, een profetie van de toekomsteen pries terschap vol heimwee, vol van smart en vol van verlangen. In dit licht bezien, is het ook geen raadsel meer, waarom Melchizedek zich juist vertoont op een oogenblik, dat Abram en diens zaad in de heilige historie voor eeuwen op den voorgrond treden. Er heeft hier een overdracht plaats. Melchizedek is als het ware de geest van het oud-adellijk Adamietisch koninklijk pries terdom, dat gereed staat zjjn burcht en tem pel te verlaten om tijdelijk plaats te maken voor een nieuw en ander koning- en priester schap van Juda en Levi in Abrams heup. En ondanks de teekenen van zjjn diep verval im poneert het nog door zjjn onmiskenbare ma jesteit en door het vaste vertrouwen in zijn toekomst. De overdracht van troon en altaar, van tem pel en paleis is slechts tijdelijk. Melchizedek, koning van Salem en priester des Allerhoog- sten, treedt slechts een wijle achter Juda en Levi terug want de orde, waarin Melchizedek een priester is en waarvan Christus wortel,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1