BEKEERING.
i
I
Zóó geven, dat we leven kunnen
Zóó leven, dat we geven kunnen,
in.
1
Baarland.
1
Engeland, zoodat dit grootendeels Armeni-
aansch is.
H. Mbulimk.
(Wordt vervolgd.)
Hoe dat precies komt, weet ik nietmaar op
merkelijk is het, dat het velen bjj hun komst op
Java zoo verging. Het is in één woord een ,un-
ba
en
E.
pa
scl
on
zÜ
sti
to«
ds
h<
m
uh
Wi
on;
lat
we
vei
hie
hui
we
gez
ver
bel
die
hie
de
wa<
en
hee
Ps.
I
epn
en
vr
Ei
lai
hii
syi
no(
leg
hei
En
gei
wa
dal
kei
dai
in
Go
het
hei
en
e
a
BC
ov
u’.
o
ii
g
01
er
in
de
n<
le,
di
bi
ve
G
ee
aa
an
gc
w<
on
m
tf
ve
van al het andere gevaar,
kerk verzorgd vóór alle
Aan den Kerkeraad der Geref. Kerk
te Utrecht.
Djocja, 25 Juni 1906.
Geliefde Broeders in onzen Heere!
Nu wij een weinig tot rust zijn gekomen, wil I
ik u niet langer laten wachten op een eerste
schrijven. Ge zult dat uitstel wel wat lang vin- I
den, want wij zijn nu reeds 14 dagen op Java.
Maar toch ben ik blij, u niet eerder geschreven
te hebben, want ik ben bang dat mijn brief
niet bepaald opgewekt zou zijn geweest. En nu
kan ik gelukkig vol blijmoedigheid schrijven, i
De eerste indrukken, die wij van Java en het
volk hier kregen, waren bepaald onaangenaam.
dubbele winste wordt verkregen.
Ten eerste bevorderen wij er de zaak des
Heeren mee, en ten tweede wordt onze liefde
voor het geld er door getemperd.
En geven we op de rechte wijze, d. i. met
een liefdevol hart voor den Heere, dan ligt in
dat hart meer dan éénen zegen. Zulk geven
verbindt ons aan den Heere. Om dit aan te
toonen, moeten we eerst opmerken, dat het met
alle zegeningen gaat als met het Evangelie,
hetwelk een iegelijk, die het hoort, een reuke I
des Levens ten leven of een reuke des doods
ten doode is.
Zoo zijn de zegeningen Gods, ook die in geld I
en goed, ons magneten, die ons opwaarts ten I
hemel trekken, óf molensteenen, die ons neder-I
waarts naar de hel sleepen. En voor hoevelen I
zijn de zegeningen niet zulke molensteenen f
Alleen dan zullen de zegeningen ons ten hemel
voerende magneten zijn, zoo wij op dezelfde I
wijze onze offergaven geven, als God ons Zijne I
zegeningen geeft.
’•Wij geven helaas menigmaal om van de
menschen, die onze gaven voor het een
ander vragen, af te wezen. We kunnen er
moeiljjk van tusschen, dus vooruit maar, ge
geven wat er zoo ongeveer gegeven moet wor-
den. Doch zoo geeft God ons Zijne zegeningen
niet. Hij geeft ze niet om van ons af te komen,
maar om ons aan Zich te verbinden.
Ook met het oog op de wijze van geven,
moeten Gods kinderen steeds om bekeering bid- I
den, opdat zij mogen leeren geven met het doel,
om daardoor de band der liefde voor de per I
sonen en zaken, waarvoor ze geven, sterker te i
maken, en om den Heere aan zich en zich aan
den Heere nauwer te verbinden.
Wie zóó geeft, ervaart aan zijne ziel, dat het
vijfde voordeel van bedoelde stelregel is, dat
hierdoor de beste verhouding tusschen God en
de ziel bewaard blijft.
Dit behoeven we niet verder aan te toonen. I
Maar nu kan tegen dit alles zoo licht een
bedenking rijzen. En mij dunkt, menig lezer I
zit reeds met een bedenking klaar. Een mensch
is nu eenmaal veelal nergens gevoeliger dan in I
zijne portemonnaie. Vandaar dat het gewoonljjk I
vele en heftige bedenkingen regent, zoodra er I
tot meerdere mededeelzaamheid wordt aange
spoord.
En zoo hoor ik in mijne verbeelding mjj
tegenwerpenja, maar men kan toch maar niet i
altoos geven, want wie zal mij helpen als ik
onder schulden raak
Maar wie mij deze bedenking wil tegenvi»-
ren, wil ik ten slotte er op wijzen, dat het
zesde voordeel van den regel„zóó leven, dat
ik geven kan”, juist daarin gelegen is, dat men
bij toepassing van dien regel nooit onder de
schulden kan raken. Niet kan raken. Dit vindt
ge toch zeker wel mooi ’t Is toch niets te
veel gezegd.
Onderstel eens, dat ge dit jaar een groot ge
deelte van al uwe inkomsten had afgenomen I
voor allerlei christelijke zaken, en ge zaagt aan
het eind van dit jaar, dat ge zoo groot ge
deelte niet missen kunt, wijl ge van het over
blijvende onmogelijk met uw gezin op beschei
den voet kunt leven, wel dan hebt ge volkomen i
recht om het volgende jaar een minder groot i
deel voor kerk, school, zending enz. af te zon-1
deren. Zoo zult ge dan niet alleen niet in I
schulden kunnen raken, maar tegelijk zult ge
het evenwicht bewaren tusschen uwe uitgaven
voor uw gemak en genot, en den dienst van
God.
Daarom blijve of worde het ons aller levens
regel
„Zóó leven, dat we geven kunnen”.
(Slot volgt).
K. OuSSOMK.
VIII.
DE WIJZE DER BEKEERING.
In het vorig artikel schreef ik over een vast
model voor bekeering. Voor ik verder ga over
het wezen der bekeering, eerst nog eens wat
over de wijze.
De Piëtisten en de Methodisten hebben vooral
gedwaald door eenzijdig te worden, door te
veel de uiting van het geestelijk leven te willen
knellen in een eng keurslijf van eigen wijsheid.
Beide, Piëtisme en Methodisme, hebben toch
ook veel goeds. Wij moeten het verkeerde af
keuren, maar ook het goede waardeeren, en
niet alles wat Piëtistisch of Methodistisch ge
kleurd is, wegwerpen.
Wat de Piëtisten willen, laat ik u dat zeggen
door een bladzijde uit Dr. Bavinck’s Dogmatiek,
deel III, pag. 455 over te schrijven„Naar
mate de toestanden in de kerk droeviger werden
en eene doode orthodoxie de overhand nam,
legden deze schrijvers allen nadruk op de nood
zakelijkheid eener waarachtige bekeering. Ge
boorte uit geloovige ouders, lidmaatschap der
kerk, doop, avondmaal, rechtzinnig geloof was
niet genoeg. Men moest het waarachtig, zalig
makend geloof deelachtig zijn. Het waarachtig
geloof ontstaat niet, dan nadat schrik voor de
wet, vreeze voor het oordeel, angst over de
zonde, zijn voorafgegaan. Het wezen des geloofs
is ook geen toestemming of overtuiging, maar
bestaat veel meer in vertrouwen dan in kennis;
het zetelt meer in het hart en den wil, dan in
het verstand. En het is niet terstond zekerheid
neen, er moet onderscheid gemaakt worden
tusschen een toevluchtnemend en een verzekerd
vertrouwen het eerste maakt alleen het wezen
des geloofs uit, het tweede behoort tot het
welwezen en kan er veel later aan toegevoegd
worden. Dat geloof, als toevlucht nemend ver
trouwen, bestaande in een hongeren en dorsten
naar Christus en zijne gerechtigheid, is eene
voorwaarde, welke aan de rechtvaardiging voor
afgaat; het vertrouwt zich aan Christus toe,
teneinde gerechtvaardigd te wordenals het
de gerechtigheid van Christus heeft aange
nomen, dan gaat het daarmede tot God den
Vader, wijst Hem op zijne beloften en wordt
door Hem gerechtvaardigd. Het gaat dus zoo
eenvoudig en zoo gemakkelijk niet toe als velen
meenenhet evangelie is niet voor alle men
schen het aanbod des heils, is niet algemeen,
de wet is voor allen, maar het evangelie is
alleen voor zekere „behoedanigde” zondaars,
voor aanvankelijk begenadigden. Niemand mag
gelooven dan wie daartoe eerst van den H.
Geest de vrijmoedigheid heeft ontvangen, men
Hun leuze was daarom volstrekt niet, dat
de kerk al hun toewijding kan vergen een
deel, en zelfs een zeer aanmerkelijk deel
van hun kracht, hun tijd en geld kwam
ook aan andere kringen (huisgezin en aller
lei vereenigingen) toe.
Maar wat ze staande hielden was steeds
dit: Zorg voor uw kerk het eerst. Waar
die bloeit, ontvangt al het andere vanzelf
verhoogde levenskracht. Waar zjj kwijnt,
loopt de welstand
En daarom, uw
dingen.
(c) . Ja, het is zoo, br. R.
(d) . Het tegendeel is waar. Juist dan heeft
de gemeente medezeggingschap, wijl de Ker-
keraadsleden niet door een paus of bisschop,
maar door de gemeente en mitsdien (zie be-
vestigings-formulier) door God zelven verkoren
zijn. De gemeente toch treedt handelend op
door de mannen, die zij verkiest.
(e) . Wanneer de Kerkeraad, neem aan de
helft plus één, laat uitmaken wat geschieden
moet, dan treedt hij momenteel zoo goed als
af, voert de democratie in, en is slechts uit
voerder van datgene wat door de meerderheid
verlangd wordt.
Als de lidmaten der gemeente gehoord wor
den, dan ligt het aan hen, wanneer zij niet
openbaren hetgeen naar hunne overtuiging en
overeenkomstig het Woord en den wille Gods
goed en wenscheljjk is.
Wel, dit is doodeenvoudig, omdat de
behoefte van een stad en dorp in casu zeer
uiteenloopen. Doch „van een geld vermorsen*
sprak ik niet, maar wel, dat het te loven en
te prijzen is, wanneer men zooveel voor de
belangen van het Koninkrijk onzes Gods over
heeft.
(p). Om ineen te smelten moet men min
stens met zijn beiden zijn. Dat mag en kan
één persoon niet doenvolgens u mogen zelfs
de Kerkeraden het niet doen. Ik voor mij ben
bereid, mits overeenkomstig het Woord des
Heeren: „Er is geen onderscheid.
(h). Van slaafsch volgen van dr. Kuyper
kan hier geen sprake zijn, wijl bij de Vereeni-
ging der kerken door al de kerken, in Synode
vergaderd, de wenschelijkheid der samensmel
ting uitgesproken is met zelfstandige mede
werking van ondergeteekende.
Ik veroorloof mjj br. R. aan te raden,
indien hij als oud-ouderling verlangt den ker
keraad te steunen, hem in de zaak der ineen-
smelting naar vermogen behulpzaam te zijn.
„Zot* is hij, die den door God verwor
pene ter zijde, en den door God verkorens in
den weg staat.
Hiermede sluit ik het debat, wijl ik gaarne
mijn vacantietijd verder rustig zou doorbrengen.
Littooij.
Ds. Ingwersen.
Ook onze lezers zullen ongetwijfeld belang
stellen in den eersten brief van den missionai-
ren dienaar ds. Ingwersen. We drukken
hem daarom uit de „Utrechtsche Kerkbode”
over.
Schrandere geloovigen hebben steeds den
eisch erkend, om in de eerste plaats voor
het voortbestaan en den bloei hunner kerk
zorg te dragen.
Zoo is het. Alleen op deze wijze is er een
goede en gezegende verhouding tusschen onze
zorg voor het geestelijke en het stoffelijke, over
eenkomstig Matth. 6 33.
Het vierde voordeel van den stelregel„zóó
leven, dat we geven kunnen”, is, dat we dan
minder gevaar loopen voor den dienst des
Heeren gevoelloos te worden. Een mensch is
nu eenmaal zoo’n ellendig wezen, dat hij slechts
datgene hoog houdt en aanhangt, waarvoor hjj
zich veel opofferingen moet getroosten. Vandaar
dat ouders dikwijls nog meer aan hun zieke
lijk kind hangen, dat zeer veel zorg en veel
aan dokter en apotheker kost, dan aan hunne
gezonde kinderen.
En vandaar ook dat de liefde voor de Geref.
Kerk van vroeger dagen weg ging, toen zij rijk
werd, en dus van de leden niet veel opofferin
gen voor haar gevraagd werden. En de onder
vinding van den dag leert het, dat Gods kin
deren het meest met die dingen ophebben, en
zeker ook het meest voor bidden, waaraan zij
de meeste geldelijke offers toewijden. Zoo leert
de ervaring ook, dat hoe meer ge van de broeders
en zusters vraagt voor de verschillende chris
telijke belangen, hoe meer zij er voor gaan
leven. Een mensch wil nu eenmaal niet voor
iets leven, tenzij hij daaraan veel opoffere. Ook
dit is vrucht van de zonde, die alles in zijn
tegendeel doet omslaan. Vóór den val was het
eerst liefhebben en dan zich toewijden, thans,
in de meeste gevallen, eerst zich opofferingen
getroosten, en daarna komt de rechte liefde.
Daarom is het noodig, dat we in ons geven
een vasten en milden regel hebben, opdat we
niet gevoelloos worden voor den dienst des
Heeren en de liefde bljjve.
Een vierde voordeel van genoemden stelregel
is, dat we dan het best voor geldgierigheid
zullen bewaard blijven. De Heere heeft zijn
volk tot groote milddadigheid aangespoord,
opdat het geld en goed niet zou liefkrijgen.
Ruime of groote mededeelzaamheid is met geld
gierigheid niet bestaanbaar. Wie toch gewoon
is van al zijne inkomsten den Heere een goed
deel af te zonderen, zal in het besef blijven
leven, dat al zijn geld en goed niet zijn maar
Godes is. En ’t is juist in de idee dat men
volkomen eigenaar van zijn geld is, dat de
geldgierigheid zijn krachtigste prikkel heeft.
Zoo volgt dan, dat uit elke offergave een
hoede zich voor een ingebeeld en voor een
gestolen geloofDaarom blijft voortdurende
zelfbeproeving noodig; men kan zich zoo licht
bedriegen het onderscheid is zoo fijn tusschen
den wedergeborene op zjjn slechtst en den on
wedergeborene op zijn bester is zooveel ge
lijkheid tusschen ware en valsche genade. Altijd
heeft de geloovige dus weder zichzelf te be
proeven en te toetsen aan de kenteekenen van
het geestelijk levende weg des heils is een
smalle, nauwe weg, waarlangs zelfs de recht
vaardigen nauwelijks zalig worden. Ook is het
een lange weg. Van het toevluchtnemend tot
het verzekerd vertrouwen is een groote afstand
daar tusschen bewegen zich vele klassen en
groepen van menschen, ontdekten, overtuigden,
bekommerden, heilbegeerigen, kleine en zwak-
geloovigen. De verzegeling en de verzekering
volgt in den regel eerst na langen tijd van
twijfel en strijd, en komt dan menigmaal op
buitengewone wijze door eene stem, een gezicht,
een plotseling invallend troostwoord der Schrift
enz. tot stand”.
Niemand zal ontkennen, dat er velen in
Zeeland in deze piëtistische richting gaan. Zoo
dikwijls werd de weg der bekeering op splu-
terige, scholastieke wijze beschreven en van
stap tot stap afgebroken.
Het zelfde maar op andere wijze deed het
Methodisme, dat uit Engeland afkomstig is. Het
wilde oorspronkelijk niets anders dan de sla
pende kerk wakker schudden en dë rechtzin
nige christenheid bezielen met nieuw leven.
Daartoe moesten allereerst door eene aangrij
pende prediking van gerechtigheid, zonde,
oordeel, verdoemenis de menschen plotseling
tot een diep besef van hun verloren toestand
gebracht; dan in hetzelfde oogenblik, zonder
uitstel, door het geloof tot Christus geleid en
van hun zaligheid verzekerden daarna tot
een nieuw, in den dienst van het koninkrijk
Gods werkzaam, aan zending en philanthropie
zich toewijdend, van allerlei middelmatige
dingen zich vasthoudend aangespoord worden.
Het wil van geen voorbereiding, van geen ge
leidelijken voortgang der bekeering weten.
Het trekt alles op één punt samen, houdt boek
ven geredde zielen.
Methodisch gaat het te werk, naar een zelfde
wijze zoekt het de bekeering tot stand te bren
gen en op één zelfde wijze moet de bekeering
tot uiting komen.
Een Methodistische bekeering kenmerkt zich
hierdoor lo. men moet iets bijzonders onder
vonden hebben, 2o een moment daarvoor kun
nen aanwijzen en 3o. een openlijke verklaring
kunnen afleggen. De beste illustratie hierbij
is het voorbeeld van Wesleyéén der twee
vaders van het Methodisme. Hij beschouwde
zich ondanks zijn vroeger onberispelijk leven
tot op 24 Mei 1738 niet als een christen, voelde
dien avond kwart voor negen zijn hart won
derlijk verwarmd en betuigde het openlijk aan
alle aanwezigen. Toen was hij bekeerd.
Onvermoeid was hij nu voortaan bezig,
preekte 405000 preeken gedurende zijn dienst
jaren, was altijd opgewekt, kende zelfs geen
kwartier van zwaarmoedigheid. Zijn mildheid
was spreekwoordelijk, schreef 200 boekdeelen
over allerlei onderwerpen. De avond van zijn
levensdag was kalm en helder. Op 88-jarigen
leeftijd stierf hij, zonder pijn en krankheid.
Whitefield was veelzins Westley’s antipode.
Hjj gaat de wereld veroveren, harten winnen
door het zwaard zjjns monds. Hjj gaat naar
de mijnwerkers, preekt in het open veld „een
berg is de beste kansel en de hemel het beste
klankbord* en weldra golven zjjn melodieuze
klanken over de hoofden der vergaderde kool-
graven, wekkende in hunne harten de teedere
aspiraties van hooger leven, ontlokkende aan
hunne oogen tranen, die zichtbaar stroomen
over de met kool bestoven aangezichten.
Prediken in het veld. Voor die levenstaak
als geboren en gegroeid, was hjj rjjzig van ge
stalte, eene vriendelijke verschijning met
kleine glinsterende oogen. Begaafd met eene
stem voor zjjn hemelsch klankbord, ontvonkte
hjj gemakkelijk 20 a 30,000 menschen, werd
overmeesterd door zjjn preekstof en had groo-
ten invloed op allerlei soort menschen.
Bjj een zevende bezoek aan Amerika pre
dikte hjj, niettegenstaande zjjne sterk afne
mende gezondheid, 2 a 3 keer per dag, zelfs
op zjjn sterfbed waardoor de hartewensch zijns
levens bjjna letterlijk in vervulling ging: O
dat ik mocht sterven in het gezegend werk
mjjns Meesters, ’s Avonds arriveerde hjj dood
krank bjj een predikant en riep omhoog blik
kend uitHeere Jezus, ik ben moede in uw
dienst maar niet van uw dienst. Die zelfde
nacht stierf hjj beweend door duizenden.
Whitefield was in hoofdzaak gereformeerd
in opvatting der waarheid. Wesley wasechter
Armeniaansch, voorstander van algemeene ver
zoening en van den vrjjen wil des menschen.
Helaas, niet Whitefield ’maar Wesley heeft
zjjn stempel gedrukt op het Methodisme in
Het derde voordeel van laatstgenoemden stel
regel is, dat we dan leven naar de ordinantie,
die God vooor ons leven heeft vastgesteld. In
Matth. 6 33 lezen we„Zoekt eerst het Ko
ninkrijk Gods en Zjjne gerechtigheid, en al
deze dingen (de dingen voor het aardsche leven)
zullen u toegeworpen worden.” Onze Heiland
zegt daar m. a. w. streeft er bovenal naar om
de heerschappij en de eere van uw God te hand
haven en. te doen toenemen, opdat Hjj gediend
worde, ttwe •zipl; welvare, en dan zal u uwe
lichamelijke nooddruft als in de schoot worden
geworpen. Bange zorg voor uwe tjjdeljjke zaken
behoeft ge niet te hebben, indien ge maar eerst
en boven alles de zaak van Gods Koninkrijk
en Zjjne gerechtigheid zoekt.
Maar ach, hoe weinigen zjjn het, bjj wie de
geestelijke dingen zoo geheel vooropgaan, dat
ze daarvoor in de eerste plaats leven en zich
wjjden.
En toch moest dit bjj ons allen zoo plaats
hebben. Inzonderheid met betrekking tot de
kerk.
Terecht kon dan ook „de Heraut” in no. 1047
onder het motto: „De Kerk’teerst” schrijven:
dt
vt
st
dl
di
zc
g>
m
zi
bi
to
zi:
lo
in
k(
oi
P'
e
OF