rfl. '9' AM IBS. e e Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMi, Ds. H. V. LIMAN en Ds. 1. LITTOOIJ. g Vrijdag 10 Augustus 1906. Mo. 7. 4e Jaargang. UIT HET WOORD. iS MS. Uk- Drukker'Ditgever w pa MELCHIZEDEK. A. Het ver- Imman. V AKI A. If. 70 cent 3 cent. D. LITTOOIJ Az. MIDDi-LBURG. Is het niet de zuivere waarheid Het tweede ingezonden stuk, waaromtrent m y gevraagd werd„Is dit niet de zuivere waar heid?* luidt: ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers rstra lamp onge •een. elaar «p. Berg ontv, ulder eken leida eerr. eerr. leida oelof latra ie. Iffera Dit was een daad van vriendschap en herberg zaamheid. Een doortrekkend leger, vermoeid van den strijd, te gemoet te komen met spijs en drank, was een daad van humaniteit. Gideon strafte Succoth en Pniël omdat ze dezen dienst hadden geweigerd. Maar het eigenaardige van de verschijning van Melchizedek ligt in deze drie dingenten eerste, wijl van hem gezegd wordt dat hij was een priester des Allerhoogsten Gods ten tweede in zijn zegenspreuk, en ten laatste in zijn ont vangen van de tienden uit de handen van den Vader der geloovigen. (Wordt vervolgd.) Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet. Wij staan wij de ons „In het Bijvoegsel van de „Geref. Kerk* van 21 Juni 1906, welk blad wordt uitge geven door de Confessioneele Vereeniging, schrijft dr. P. J. Kromsigt een artikel on der het opschriftRoomsch of Gereformeerd. In dat artikel zegt de schrijver dat wy in de theologie en het kerkbegrip hoe lan ger hoe meer voor de vraag komen te staan „Zullen wij Roomsch zijn of Gereformeerd Want, zoo gaat de schrijver voort, door den politieken strijd zijn de grenslijnen naar den Roomschen kant op bedenkelijke wijze verzwakt en ook op kerkelijk en theologisch gebied liepen er door het gere formeerde denken meermalen Roomsche lijnen. Omdat vele jongeren de Geref. Theologie uitsluitend of zoo goed als uit sluitend hebben geput uit de werken van dr. Kuyper, dreigt het gevaar dat men de theologie aanvaardt metdengeheelenRoom- schen tint, die de theologie en de kerk rechtelijke idealen van dr. Kuyper kleurt. Dat Roomsche is bepaaldelijk het op den achtergrond treden van de subjectieve recht- vaardigmaking door het geloof. Maar ook het streven naar zulk eene kerk, die, evenals de Roomsche, hare leden beschouwt als geloovigen en weder-geborenen. Hier tegen is, zegt de schrijver, met name door de oud-afgescheidenen gereageerd.” Hoewel het art. uitgebreider is en vooral uitwerkt, aan de hand van een werkje van dr. Kleyn, wat in het bovenstaande is gezegd, wenschen wij op het aangehaalde den nadruk te leggen. Want daarin wijst de schrijver aan de verkeerde beginselen, welke in de Geref. theologie en kerkbe grip zijn ingedragen door den invloed van dr. Kuyper; beginselen die Roomsch zijn en deswege op het gereformeerd erf niet mo gen geduld, noch kunnen gediend wor den. En dreigt gevaar om de Theologie te aanvaarden met den Roomschen tint. Roomsch is het, wanneer de subjectieve rechtvaardigmaking door het geloof op den achtergrond wordt gedrongeneveneens is het Roomsch de kerk te beschouwen als bestaande uit geloovigen en wederge borenen. Dat is het Roomsche, dat de schrijver bedoelt, dat zijn de verkeerde beginselen, welke in de Geref. kerken doorwerken. Hetgeen de schrijver zegt, is belangrijk genoeg om het ook onder de oogen der lezers van de .Wekker* te brengen, daar ook wij het gezegde volkomen toestemmen en daarin medestrijders zijn voor het zuiver houden der beginselen. Want ten eerste legt de schrijver zoo juist den. vinger op O "ri Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER AD VERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. O, wie kan het zeggen, welke eene kostkare gave God ons in het geloof heeft geschonken Bouma. wezen des geloofs. III. verkeerd, en daarom beschouwen omringende wereld als de voor naamste. Voor haar leven wij, naar haar gaan wij uit, naar haar bezit hunkeren wij, en daar is geen macht, welke ons daarvan terughouden kan, tenzij de dingen, waarop wij hopen moeten en de 2,aken, welke wij niet zien kunnen, zelf op ons inwerken, en ons van onze dwaling genezen. Is dit nu mogelijk Gewis. Zij heb ben het vermogen om een weg te vinden naar ons binnenste, zij kunnen zich daar laten gel den, zij kunnen zich met kracht aan onze ziel opdringen, en alzoo ons van hun bestaan over tuigen. Zy zijn het derhalve, die ons zekerheid verschaffen, waardoor de twijfelzucht moet vlieden. Van het geloof gaat de zekerheid niet uit, het brengt haar niet in de ziel, neen, het is volgens den Apostel het vermogen, dat zekerheid ontvangt en daardoor zekerheid verkrijgt. Daaruit nu vloeit voort de kracht, welke het heeft en oefenen kan op ieder, in wiens hart het zich bevindt. Na deze ontwij felbare zekerheid ontvangen te hebben, is het op zijne beurt de wederlegging van de dwa ling en de bestraffing van elke zonde, byname die van het ongeloof. Dit laatste moge de eene bedenking na de andere opperen, en de ziel tot allerlei twijfeling voeren, op den duur moet het eiken tegenstand opgeven, en wyken voor de machtige werking van het geloof. Indien wy nauwkeurig konden berekenen de ontzet tende sterkte, welke er in het ongeloof van ieders hart zit, dan zouden wy ons verbazen over het feit, dat het geloof ten slotte de over hand verkrijgt over deze macht der zonde. Het is het bewijs der zaken, die men niet ziet, en al komen nu alle vijanden van God en zijne waarheid op om den mensch in de strikken van het ongeloof gevangen te houden, en al heult de ziel met hen, zy zullen toch ncoit verkrijgen, wat zy met zulken ijver zoeken. Schoon heeft Bunyan dit geteekend. De Chris ten kwam in de macht van den reus „onge loof en hy werd deswege geworpen in den kerker, de wanhoop.* Boven den ingang van deze gevangenis zouden wy haast kunnen schrijven Wie hier binnentreedt, komt er nooit weer uit. Doch Christen bleef in leven. Eiken morgen werd er onderzocht, of Christen nog niet gestorven was, maar aan den reus werd geboodschapthy wordt wel mager, hy kwijnt wel weg, maar het leven werd niet gebluscht. Eindelijk sloeg de ure zelfs, waarop hy uit syne vunzige gevangenis bevrijd werd, en nu trok hy weer voort langs den smallen weg. Eene sehoone teekening voorwaar. Heeft een maal het geloof door de inwerking van de zaken, die men niet ziet, eene plaats in de ziel gekregen, dan is er geen tegenstander zoo listig en sterk, die het verwijderen kan. Het verbreekt ten leste alle ketenen en werpt alle hoogten neder, die zich verheffen tegen de kennis van Christus, het wederlegt de aange boren en gevoede dwalingen zoo helder, dat de ziel zich gewonnen moet geven. Ofschoon de mensch nog zoo vastkleeft aan de zichtbare wereld, ofschoon hy nog zoo saamgegroeid zit met de uiterlyke zy’de van het leven, het ge loof bestraft hem zoo lang, zoo hard, en zoo scherp, dat hy op den duur de gedaante los laat, den ydelen waan ontvlucht, uit zijne bedriegelyke droomen verlost wordt en grijpt naar de wezenlijke en blijvende goederen. Zoo komt het ook weer in dit woord uit, dat het geloof niet uit den mensch is. Erzjjn ook nu nog lieden, die meenen, dat de mensch het in zjjne eigen macht heeft om te gelooven, als hy wil, maar ik vrees, dat zy nog nooit eenige kennis hebben verkregen van de ont zettende macht van het ongeloof, waaronder wy ons allen van nature bevinden, want an ders is het my ten eenenmale onverklaarbaar, hoe zy zoo kunnen spreken. Waarlijk, indien het geloof was eene meening over de vraag, of er ook nog dingen zyn, die wy niet zien kunnen zonder meer, indien het enkel eene bespiegeling was over de meerdere of mindere waarde van het zienlyke, indien het slechts was een denkbeeld over de vragen, welke in elk hart oprijzen, ja, dan zou het aan ons staan, om het te hebben of niet. Maar nu het is een vaste grond der dingen, die men hoopt, en een bewy’s der zaken, die men niet ziet, en ons de macht geeft des noods tegenover alle menschen pal te staan zooals Henoch en Noach, nu zal het nooit in ons bezit komen door eene wilsdaad van ons, maar alleen, als de dingen der hope krachtig in ons doorwer ken, allen tegenstand overwinnen en ons diep overtuigen van hun wezenlijk bestaan. Het is niet uit u, öods gave is het, ziedaar, .wat de schrijver ons hier met ernst toeroept, en daarom behoort gij het te waardeeren en uit den diepsten grond van uw hart den Vader der lichten te danken. Niet uit u, maar van Hem is het neergedaald, en het mag u by het gezicht van den grooten afval wel in verruk king brengen, dat Hy u in Zyne goedertie renheid gedachtig is geweest. Dat uwe mede- menschen in hun ongeloof de waarheid Gods miskennen en verwerpen, dat gedoopte volken, die onder het Evangelie leven, zich stooten aan den Rotssteen der eeuwen, dat geleerde man nen dagelijks wapenen smeden om de Profeten en de Apostelen te bestrijden, dat duizenden van uw volk de zichtbare dingen hooger stellen dan wat wy niet zien kunnen, neen, dat is geen wonder, dat is geen opzienbarende ge beurtenis, maar dat gy gelooft, dat een zondaar, zoo dwaalziek als gy zyt, aan den Waarachtige en Zyne getuigenissen vasthoudt, dat is een wonder zoo groot, dat alleen dezelfde macht, die Christus uit den dood en het graf deed uitgaan, het tot stand heeft kunnen brengen, dat is eene gebeurtenis zoo gewichtig, dat zij u tot in eeuwigheid stof van overdenking en verwondering zal geven. Daarom moet het onder ons uit zyn met die oppervlakkigheid, die geloof verwisselt met eene overgeleverde meening, met eene doode orthodoxie, die geen kracht heeft, en ieder moet naarstig en nauwgezet overwegen, of hy in het geloof is. Gy lacht om een kind, dat een glazen koraal voor iets zeer bijzonders houdt, om een onbeschaafden heiden, die voor wat blinkend koper het kostbaar ivoor verruilt, maar hoe moet men zich tegenover u gedra gen, indien gy zonder ernst en zonder gebed u overgeeft aan de gedachte: wat ik heb, zal wel geloof zyn, terwpl het u met beide voeten liet staan op de gedaante der wereld? Neen, wie meent, dat hy daar staande de vruchten van den boom des levens plukken kan, hy vergist zich en nooit zal er eene ure in zyn leven aanbreken, waarin hij met de ouden ge tuigenis verkrijgt, dat hy Gode welbehage- lyk is. Heb geloof, echt, waar, ongeveinsd geloof, en laat dan komen, wat wilgij zult over alle moeite triumpheeren, uit elke beproeving gered worden, en eens zult gy in het volle bezit krijgen de dingen, waarop gij hier hebt ge hoopt en de dingen, welke gij hier niet zaagt. II. Een ander bijkomstig probleem wordt gesteld in de vraag, of het Salem van Melchizedek voor het latere Jeruzalem mag worden gehouden. Een overlevering by den kerkvader Hiero nymus heeft dienaangaande by sommigen twyfel gewekt. Hieronymus kent een vlek of stadje Saleim of Salumias, acht Romeinsche my'len ten zuiden van Scythopolis in het Jor- daandal, waar hem nog het paleis van Melchi zedek is gewezen. Deze overlevering is echter van weinig be- duidenis. De ruïnen, door Hieronymus gezien, kunnen geweest zyn de overblijfselen van een paleis van Jerobeam II, in geen geval van Melchizedeks koninklijk verblijf. Salem was een residentie en moet dus een belangrijke plaats geweest zyn. Bovendien ligt het koningsdal, waar Abraham en Melchizedek elkander ontmoetten, twee stadiën van Jeruzalem. Volgens Jozua 10 was later een Adonizedek eveneens koning van Jeruzalem. Psalm 76 be wijst, dat Jeruzalem ook Salem genoemd werd. En eindelijk, als Abraham van Damascus naar Hebron terugkeert, dan gaat hy niet door het Jordaandal, maar langs de heirbaan over Nablaes, die voorbij Jeruzalem voert. Zegt men nu, dat de oude naam van Jeru zalem Jebus was, dan antwoorden we hierop, dat Jeruzalem öf uit twee stadjes kan hebben bestaan, uit Jebus en Salem, öf dat Jeruzalem twee namen droeg, Jebus als naam van den stam, Salem als naam van de plaats. De ontmoeting tusschen Melchizedek en Abram is op zichzelf niet zoo vreemdwant Jeruzalem en Hebron lagen niet ver van elkan der. Het is zelfs zeer waarschijnlijk, dat beide mannen elkander hebben gekend. Een ryk man als Abraham kon niet onopgemerkt blijven, vooral daar hy ook niet schroomde zyn altaren te bouwen en den naam des Heeren aan te roepen. Hy was een man, van wien gesproken werd in breeden kring en met wien men voelde, dat rekening moest worden gehouden. Hy was een persoon van beteekenis in het land zyner vreemdelingschap. Doch wat meer de aandacht trekt, is de tijdsomstandigheid, waarin de ontmoeting heeft plaats gegrepen, gepaard met den aard van hun samenkomst. Toen Melchizedek en Abram elkander aan troffen in het koningsdal, stond de patriarch op het hoogste punt van zyn glorie Als een vreemdeling was hy in het land gekomen geen voet gronds was zyn eigendomdoch na weinige jaren trekt hy aan het hoofd eener zegevierende strijdmacht, als overwinnaar van vier gevreesde koningen, uit den oorlog naar zyn woning terug. De koning van Sodom ziet hem naar de oogen, en ontveinst het zich niet, dat hy afhangt van Abrams gunst. Abram heeft zyn land, schoon hy het nog slechts in de belofte bezit, metterdaad op de wereldmacht veroverd. Rechtens, met het zwaard in de vuist is hy heer en meester van het overwonnen gebied. Indien hy thans wil nemen, wat in de toekomst aan zyn zaad is beloofd, dan is hy nu reeds een van de machtigste koningen in Kanaan, geëerd en gevreesd. Midden in dit tijdperk van glorie komt Mel chizedek hem te gemoet. Op zichzelf was dit geen bijzonder verschijnsel. Dit kan eenvou dig worden beschouwd als een daad van hulde aan den overwinnaar. Ook ligt er niets vreemds in, dat Melchizedek brood en wijn voorbrengt. Hebr. 11 1. id. 6*1 L‘ Zeeuwsch Kerkblad

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1