voor rfl. HE en II I Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. LITTOOIJ. Vrijdag 3 Augustus 1906 UIT HET WOORD. w w irg. MELCH1ZEDEK. Mo. 6. 4e Jaargang. •n t*a P5 urg. Drukker-Uiigever 4' C/3 D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. ABONNEMENTSPRIJS per «half jaar franco per post Met medewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADVERTENTIE!! iseh- I II. A. ■aagt Melehizedek is ontegenzeggelyk een myste- ‘ï- 70 cent. 3 cent. kost- I apier veis i, eu uit. 50 O w 50 C pus" nken eerr. [eida eerr, [eida eerr. rsma m. leien kz. Iffers kstra lamp onge eerr. Berg leger rg. iding de. ulder II 11 Enkele nummers -- Zeeuwsch Kerkblad van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. Het geloof nu is een vaste grond der dingen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet. uit wel wij gaan voort met ons al vaster te hechten aan wat vergankeljjk is en voorbij gaat. Wjj laten niet los, maar wij spannen ons steeds weer in om te houden wat wij ver kregen. Niet alleen zjj, die bekend staan als ongeloovigen, die van de waarheid niet weten willen en het duidelijk uitspreken, dat zij voor zich zich niet inlaten met wat wjj niet zien kunnen, maar ook zij, die toestemmen, dat daar zaken zijn, waarop wij gerust hopen mo gen, want ook hun ijver om de aardsche zaken te zoeken is veel grooter dan die om naar de hemelsche te staan. Of is het bij u anders Bouma. boek [oek, rieuse, vreemdsoortige, raadselachtige figuur en het is dan ook geen wonder, dat velen in Genesis 14 een product der dichtende verbeel ding hebben gezien en evenzoo in Hebreen 7 een kunstje van het spelende vernuft. De stoutmoedige kritiek, die zonder gewe tenswroeging personen en volken uit den weg ruimt, voor wie zjj in het huis der historie geen plaats beschikbaar kan stellen, heeft ook niet geaarzeld een man als Melehizedek naar het rijk der schimmen en schaduwen te ver wijzen. Van een Melehizedek was haar niets bekend en daarom kon hjj ook niet hebben bestaan. En evenzoo heette de stad, waarover Melehizedek, indien hij bestaan heeft, Koning geweest zou zijn, in geen geval Salem. Er was geen enkel bericht uit het verre verleden te ontdekken, waarin de naam van Melehizedek en Salem vernoemd werd, dan alleen het bericht uit den Bijbel. En dat verdiende natuurlijk niet het minste geloof. Doch na de waanwijze kritiek hebben de steenen gesproken. Daar zijn getuigen opge staan uit de graven, waarin ze eeuwen hadden gerusten deze getuigen hebben bevestigd, wat de Schrift ons zoo ongekunsteld en zoo eenvoudig waar heeft bericht. Uit de opge graven steenen is het gebleken, eenerzijds dat van zeer oude tijden de stad, waarover Melchi- zedek koning geweest is, de naam van Salem, Uru-Salim, Jeruzalem, stad van Salim, stad van den god des vredes droeg, lang voordat David er den scepter zwaaideen anderzijds is het bewezen geworden, dat ook in verre tijden, wel een eeuw voor den uittocht van Israël uit Egypte, over Jerusalem een Koning regeerde, die zich beroemde te heerschen bij de gratie van den .machtigen Koning* d.i. bij de Gratie van God; Is het in het licht van deze eerbiedwaardig oude berichten dan zoo onmogelijk, dat nog een paar eeuwen vroeger reeds een Melehizedek Koning van Jeruzalem was Blijkt ook hier weer niet, op welk een lichtzinnige wijze de Schriftcritiek zieh voortdurend vergreep aan de waarheid der Heilige Schrift, door voor fabel en sage uit te krijten, wat slechts trouwe, nuchtere mededeeling van feiten is? Is Melehizedek alzoo geen product der dichtende verbeelding, maar heeft hij werkelijk bestaan, dan komt de vraag aan de orde, wie hij geweest is. Genesis 14 laat dit in het duister; en zoo vond de phantasie een vruchtbaar veld. Indien Melehizedek alles geweest was, wat men van hem gemaakt heeft, dan ware hjj een mon strueus wezen geweest. De Oud-Joodsche traditie houdt hem voor Sem, den zoon van Noach. Anderen meenden, dat hjj voor Henoch anderen, dat hij voor Cham moet worden aangezien. Origenes zag in hem een engelPhilo beschouwde hem als den Logos. Sommigen achtten hem een incarnatie van den H. Geest, met beroep op den tekst uit Jesaja: .die zyn H. Geest, in het midden van hen stelde*. Ook wordt hjj gehouden voor een zoon van Kaïnan, den kleinzoon van Sem, die door God was aange steld tot eeuwiglevend priester bij het mid delpunt der aarde, juist onder den heuvel Golgotha, waar hij het lijk van Adam bewaren moest. De secte der Melchizedekieten hield hem voor een nog veel hooger God dan de Zoon en de H. Geest. Van al deze soms wonderlijke gissingen kan worden gezegd, dat ze geen grond vinden in de H. Schrift, dat ze er zelfs mee strijden, spelingen zijn der phantasie en niet het resultaat van een nuchtere uitlegging der Schriftuurlijke gegevens. Een ding kunnen we gerustelijk gelooven Melehizedek was een mensch van gelijke be- hopen hebben hare vastigheid en den grond van haar bestaan-^.n wezen in Gods belofte en almachtige waarheid.Dit; is schoon gezegd en niemand twijfelt er aah. lt)ok hier moeten wij zeggenalle vastigheid ligt buiten ons, alleen in den Rotssteen -der eeuwen, wiens werk vol komen is. De grond van al het bestaande ligt in God, die alle dingen draagt door het woord Zjjner kracht. En het is een rijke troost voor ons, dat wij weten mogenin de almachtige waarheid hebben de zaken, welke de geloovi- gen eenmaal ontvangen zullerj, heuren vasten grond, want daarom zal teleurstelling nooit het deel zjjn van hén,' die den Heere ver wachten. Doeh ik Vrees wel een weinig, met alle achting voor dè’ gYoote mannen, dat als zij zeggen en het geloof is nu van die dingen in ons de vastheid, het doet ze in ons tegen woordig zjjn, dat dit eerder inleggen dan uit leggen is. Met het oog op wat er nog volgt kan ik dit bezwaarlijk aannemen, en ik ga dan ook liever met hen mede, die het aldus opvattende zaken, waarop wjj hopen zjjn neergelegd in de belofte, daarin zjjn zjj aan wezig, daarin hebben ze voor ons haar grond, voor ons moet de belofte evengoed zyn als de verkregen zaak, omdat het toezeggingen zjjn van Hem die niet liegen kan, en nu is dit de eigen aard van het geloof, dat het daarbjj staat, dat het daarop let, dat het ons reeds vreugde in de ziel stort over de zaken, waarop wy hopen. Voor het geloof zjjn zjj tegenwoordig, het ziet zooals God zelf ziet, het heeft ze in het woord des Heeren, het verlaat zich daarop, en doet er den geloovigen by bljjven. Zelfs is het dus niet grond van die zaken, in onze ziel, het vertegenwoordigt ze niet by ons, maar het staat rustig en kalm by deze dingen. Evenmin is het gemakkeljjk om zich eene zuivere voorstelling te vormen van, ,en een bewjjs der dingen, die men niet ziet.* Wan neer wy het woord, hier door bewijs vertaald, naar zjjne afkomst en beteekenis vragen, dan bljjkt ons uit het antwoord, dat het wederleg gen en bestraffen te kennen geeft. Wanneer onze Heiland tot Zyne jongeren zegt: Indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tusschen u en hem alleen, dan gebruikt Hij hetzelfde woordof wanneer ons de Evangelist verhaalt, dat Johannes de dooper Herodes bestrafte ter wille van Herodias, dan doet hy dat ook met ons woord. Aangewend werd het, als men een’ dwalende moest weer leggen of een zondaar bestraffen. Het woord is van actieve beteekenis en vraagt dus een persoon of zaak, van wie de werking uitgaat. Wat is nu het geval Wy verkeeren in dwa ling ten opzichte van de dingen, die gezien en van de dingen, die niet gezien worden. Het komt ons voor, dat de zienljjke dingen alleen beteekenis en waarde hebben, dat zy alleen de moeite van het zoeken waard zjjn. Als gij het leven van ons geslacht nagaat, dan bljjkt het u wel, dat de meeste menschen alleen op prjjs stellen wat zjj met hunne zintuigen kunnen waarnemen. Voor het goud der aarde willen zjj zwoegen van den morgen tot den avond, maar geen enkele schrede voor het koninkrijk der hemelen met graagte verslin den zjj het knoflook van Egypte, maar de honing en de melk van Kanaan is niet naar hun smaak zy willen landen en zeeën afreizen om hunne aardsche goederen te vermenigvul digen, maar het komt niet in hen op om hun huis te bereiden tegen de ure des doods. Van nature is ieder mensch zoo. Dingen, die wjj zien, bestaan, wjj kunnen ze tasten, en als de schrift dan komt en zegtde gedaante dezer wereld gaat voorbij, dan denken wjj aanstonds nu ja, dat kan wel zoo zjjn, doch het zal niet zoo spoedig gebeuren. Dat wy eene dergelyke verklaring weinig ter harte nemen, bljjkt hier aan. s ndea lvan Indien een roemruchtige naam de onver- welkbare lauwerkrans ie, door het nageslacht neergelegd op het graf van een roemruchtig leven, dan mogen we ons rechtmatig verwon deren over de eervolle nagedachtenis van een man, wiens koninklijk beeld ons in den spiegel der historie voorbijgaat als een ijlende schaduw. In den loop der eeuwen hebben mannen ge leefd, die ons ruimschoots gelegenheid gaven de oogen rustig op hen gevestigd te houden. Vele waren hunne dagen en menigvuldig hunne bedrjjven. En nochthans is hun naam by velen vergeten. Hun roem was reeds verwelkt, nog eer hun gebeente tot stof was vergaan. Melehizedek daarentegen is het beeld van een oogenblik. Hjj versehjjnt en verdwijnt even ras als het glinsterend vischjen opspringt uit den vloed. Niemand weet, vanwaaar hjj kwam en waar hjj henenging. De muze der geschiedenis bedekt met haar hand het relaas van zyn leven en laat ons als tusschen hare vingers door slechts een enkelen regel lezen uit zjjn levensboek maar desniettemin is deze donkere, kortstondige verschijning het voor werp van eerbiedige hulde en onvermoeide be langstelling. Is de gevolgtrekking dan te gewaagd, dat by de ontstentenis van een roemvolle levens geschiedenis, de onsterfelijke glorie van Melchi- zedek hierin moet worden gezocht, dat hjj was de vertegenwoordiger van een idee het tjjdeljjk omhulsel van een eeuwige gedachtede ver- gankeljjke verschijningsvorm van een onver- nietigbaren inhoudde verdwijnende drager van een ondelgbaar ambt Als mensch staat Melehizedek bjjkans geljjk met de vergeten burgers van zyn koninkrijk als drager van een idee, van een Godsgedachte leeft hjj tot in eeuwigheid. Hjj is een vergeten man en een onvergefelijk man. Hjj is gestor ven en onsterfelijk. Hjj is onvermoeid en roem ruchtig. Het valt moeiljjk te ontkennen, dat een ver schijning als van Melehizedek bevreemding moet wekken, en deze bevreemding neemt aan merkelijk toe, wanneer de gestalte van dezen priester-koning bovendien nog omschenen wordt door het eigenaardig licht der typiek. Is het reeds zonderling, dat hjj onverwacht en onvoorbereid ten tooneele verschijnt om weer even spoorloos te verdwijnennog ge heimzinniger wordt zyn geheele persoonlijk heid, wanneer de schrijver van den brief aan de Hebreën als in raadselspreuken zyn nage dachtenis herleven doet. Het komt my aanbevelenswaardig voor, waar men een poging waagt om Melehizedek in zyn beteekenis recht te vatten, dat men hem eerst moet beschouwen zonder en daarna in het licht van Hebreën zeven. Dus eerst in zyn histo rische verschijning en daarna in zyn typi- schen zin. Hbbr. 11 1. Het wezen des geloofs. Wy willen thans nog duidelijk trachten te maken de wijze, waarop het geloof met de din gen, welke men hoopt en de zaken, welke men niet ziet in betrekking staat. De schrijver doet dit door twee woorden, in onze taalvaste grond en bewjjs. In het 34e vers in cap. X richt de Apostel de volgende vermaning tot de lezersWerpt dan uwe vrijmoedigheid niet weg, welke eene groote vergelding des loons heeft, en om deze vermaning aan te dringen voert hy aanwant gy hebt lijdzaamheid van noode, opdat gij den wil Gods gedaan hebbende de beloftenis moogt wegdragen. Want nog een zeer weinig tjjds en Hij die te komen staat zal komen en niet vertoeven. Maar *de rechtvaardige zal uit den geloove leven en zoo iemand zich onttrekt, mijne ziel heeft in hem geen behagen. Maar wy zyn niet van degenen, die zich onttrekken ten verderve, maar van degenen, die gelooven tot behoudenis der ziel. Hij plaatst alzoo tegen over elkander gelooven en onttrekken, een van beide moeten de lezers doen, hy leeft echter in het vertrouwen, dat niemand zich schuldig maken zal door zich te onttrekken, maar dat zy allen ter zaligheid gelooven zullen. Het zieh onttrekken vloeide voort uit gebrek aan lijdzaamheiden nu wordt aangewezen, dat de bron van het geduld ligt in den vasten grond. Velen hebben het woord „hupostasis* op deze wyze verklaard Het geloof nu is dat, waardoor de dingen, die gehoopt worden bestaan. Beza o.a. doet het en beroept zich op een Griekschen schrijver, wiens woorden aldus luiden„Het geloof is het bestaan en het wezen der zaken die gehoopt worden, want dewjjl de dingen, die men hoopt zonder wezen en bestaan zyn, wijl zy nog niet zjjn, zco is het geloof in zeker opzicht het wezen en bestaan derzelve, dewijl het geloof eenigermate die doet zyn en bestaan en dezelve doet tegenwoordig zyn. Nog duidelijker zyn de woorden van Chrysosthomus „Dewijl de dingen, die gehoopt worden nog niet in wezen zyn, zoo hebben ze geen bestaan, maar het geloof geeft daaraan een wezen en bestaan ja het is zelf het bestaan der gehoopte dingen. B.v. de opstanding der dooden is nog niet daar en is nog niet in bestaan en wezen, maar het geloof doet ze in wezen zijn te weten in onze ziel. Wy verstaan dit. Het geloof geeft aan de zaken welke het voorwerp van onze hoop zyn, «en wezen, maakt, dat ze in onze ziel tegen woordig zyn, wanneer wy hieraan nog toe voegen, wat Gomarus er van zegt, dan kunnen wjj er wel mede eindigen. Deze onderscheidt den vasten grond en het bestaan der gehoopte dingen tweezins a. ten opzichte van God of van de beloofde zaken zelve, die hebben hare vastigheid en den grond van haar bestaan en wezen in Gods belofte en almachtige waarheid b. ten opzichte van ons in ons geloof, het welk de beloften omhelst en alzoo de beloofde zaken zich voorstelt, als daar zijnde en in wezen zijnde. Tegen onze gewoonte in hebben wy het gevoelen van verschillende verklaarders ge geven, omdat het hier een text geldt, die zulk een groot gewicht in de schaal legt en niet zoo gemakkelyk te verstaan is. Gaarne zouden WU ons nu hierin willen vinden, maar dit kunnen wjj niet. Zeker de zaken, waarop wy

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1