0> T. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanc Ds. L. BOUMA. Ds. H. V. LAMAN en Ds. A. L1TT00IJ. M. Vrijdag 27 Juli 1906. 4e Jaargang. No. 5. w w Met A) UIT HET WOORD. Drukker-Uitgever een bewijs der VARIA. ID. 70 cent. 3 cent. GO 0 “Tl 5Ö 0 M 0 ing Mi en op en en, FG Al 0NNEi ENTSPRUS per half jaar franco per post Enkele nummers Jtra imp nge err. ken J. terg ntv. Ider 1' 34, 1' TE jn. ken )ida err. dda ’aal r. PPe i. fers Voorts staat er: „zaken, die men niet ziet”. Wij mogen hier niet over heen lezen, en deze uitdrukking niet inruilen voor een onjuiste. Zaken, die men niet ziet, zijn nog geen onzicht bare. In het gewone leven verwart men dit wel eens, men spreekt op die wijze. Maar dat is niet goed. Het geloof staat in betrekking met al die gaven en werkingen, welke uitge gaan zijn van den Vader der lichten, en die nog van Hem uitgaan zullen. Het geloof heeft dus niet alleen gemeenschap met den levenden God, die onzichtbaar is, maar met al de wel daden, welke ons uit dezen Sprinkader des levens toegevloeid zijn. Om het recht te ver staan moet gij u herinneren al wat God gedaan heeft tot verlossing Zijns volks. Welnu, op het oogenblik, dat Israël droogvoets door de Roode Zee ging was de Almacht en de Trouw des Heeren zichtbaar in die gebeurtenis. Ons geloof staat vooral in betrekking met den Hoogepriester onzer belijdenis en deze heeft in de volheid des tjjds onder ons getabernakeld, het leven vermeerderen, het minder gezien wordt en, let wel, van ’s menschen kant bezien, ook moeilijker wordten ook, dat de verharde nek des ouderdoms schielijk verbroken wordt. Dat velen den tijd hunner zelfbewuste ver andering niet weten, komt gewis daar vandaan, dat zij de geboorte uit God reeds in de prille jeugd deelachtig werden en, krachtens de wedergeboorte, waarvan niemand onzer den dag en de ure met zekerheid bepalen kan, lang zamerhand dit uit God geboren leven gingen betoonen en openbaren. De tijd der krachtige doorbreking van dat leven (deze tijd komt bij de meesten, hetzij vroeger of hetzij later) wordt door velen als den tijd hunner verandering, ja zelfs als den tijd hunner wedergeboorte en ver nieuwing des harten aangezien en aangegeven. Doch bij diepere inleiding in de waarheid en het verkrijgen van meerdere kennis van God en van onszelven, worden wij zeer dikwijls, zoo niet altijd, teruggeleid, in en naar hetgeen zich vóór die doorbrekende verandering al openbaarde (als vrucht van het nieuwe leven) in het belijden van zonden, in het bidden om vergeving, in het vragen naar Jezus, in het hoogachten en gelukkig schatten van hen die wij als kinderen Gods aanmerkten, zie, dat ook dit alles niet een vrucht was van eigen akker, maar wèl van de zaligmakende genade Gods begin nen wjj dan in te zien en te erkennenen uit het hart en van de lippen komt dan de lof psalm: „Gij hebt mij van mijn kindsche dagen geleid en onderricht". Maar dat dit bij allen, die door den Heere wedergeboren zijn, zoo is en zijn kan, gelooven wij niet. Zou dat het geval zijn, dan moest ook aan allen, gelijk voor de hand ligt, in de prilste jeugd de hartveranderende genade Gods zijn geschonken, en, zooals gezegd is, gelooven wij niet dat de Heilige Schrift ons leert, dat de ure der minne voor alle uitverkorenen reeds in de prilste jeugd slaat. Dat de moordenaar, die aan het kruis op Golgotha tot geloof in en belijdenis van Jezus kwam, in het kindsche leven door wederge boorte kind Gods is geworden, blijkt gansche- lijk niet. Toen bijna het „heden” der zaligheid was weggevloden, aan de poort der eeuwigheid werd hij, denken wij, als een vuurbrand uit het vuur gerukt. Dat de goddelooze Manasse, vóór hij in de gevangenis was, tijdens zijn goddeloos leven dus, de vernieuwing des harten deelachtig was en dat hoogste, machtigste leven, dat elk ander leven overwint, slechts tot op dien tijd als een kapitaal in de doode hand als begraven lag, zou moeten bewezen worden, vóór iemand het kon aannemen. Ook neemt Calvvjn, op grond van Galaten 1 15 en 16, niet aan, dat Paulus in zijn prilste jeugd is wedergeboren. Wat ons in deze woorden gezegd en geleerd wordt, ziet volgens hem op zijn apostelambt. Op zijne verordineering van eeuwigheid tot dat ambt en op zijne afzondering, krachtens deze verordineering, van zijne geboorte af, wijl de roeping en de bekwaming er toe later volgden. Hij schrijft„Men kan de woorden aldus ver klaren Als het Gode behaagd heeft Zijnen Zoon door mij te openbaren, die mij geroepen heeft, gelijk hij mij te voren had afgezonderd”. Hij laat volgen „Dat voorts sommigen scherpzinnig philoso- pheeren over het woord afzonderen, zij doen dat zonder reden, en ontijdig. Want God wordt niet gezegd ons af te zonderen, omdat Hij ons eenige hebbelijkheid instort, waardoor wij van andere menschen zouden onderscheiden zijn, maar als Hij ons door Zijnen raad ergens toe verordent.” Op de woorden van ,’s Moeders lijf aan* tee- kenen onze randteekenaren aan: „Dat is voor- edewerking van onderscheidene Predikanten. PRIJS DER ADVERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. .De wedergeboorte. III. Hoewel m. i. voor ons mag vaststaan, dat de Heilige Schrift ons leert, dat de wedergeboorte in het geheele leven op deze aarde plaats kan hebben en ook wel plaats heeft, evenwel is er grond om te gelooven, dat de Heere niet de meesten Zijner van eeuwigheid beminden en verkorenen in den ouderdom wederbaart. Zij toch die eerst in den ouderdom of op het sterf bed van dood levend gemaakt worden, en, als gevolg van de geboorte uit God, zich tot God bekeeren, hebben een leven zonder God, of erger nog, een leven van openbare goddeloosheid achter zichzij zijn geen lichten geweest in het krom en verdraaid geslacht, geen zout dat voor het verderf bewaartuit liefde tot God hebben zij, in het geheele leven dat dan achter hen ligt voor het Koninkrijk Gods niets ver richt, en dat nu wil de Heere niet; Hij wil het jeugdig hart en het geheele leven. Naar de belofte des Verbonds en de vermaningen Zijns Woords wil Hij, dat het zaad dergeloo- vigen Hem zal liefhebben en dienen, dat het in de jeugd Hem zoeken, het hart en de hand geven, Hem het leven wijden, wat voor Zijn Rijk doen, ja anderen voor hetzelve winnen zullen. Dat is ook naar den wenseh, naar het gebed en naar den arbeid der Gemeente Gods. In overeenstemming nu met dit een en ander, gelooven wij dat de Heere ook werkzaam is in de toebrenging, naar Zijn raad. Naar de Heere ons leert in Zijn Woord, heeft de toebrenging, de bovennatuurlijke geboorte, de geboorte uit en door Hem, reeds plaats, vóór de natuurlijke geboorte, bij en na deze ge boorte, bij den doop, in de prilste jeugd, in het ontloken, zelfbewuste leven, in den manne- Ijjken en vrouweljjken leeftijd en ook enkele malen in den ouderdom of geheel aan het einde van het leven. De geheele Bijbel geeft ons, dunkt mij, den indruk, dat, naarmate de zorgvuldigheden van Het geloof nu is een vaste grond-; ;Söjimstelliug der dingen, die men hQopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet. Het wezen des geloofs. t Vit heel den brief is duidelijk, dat de Christe nen, voor wie hij bestemd is, niet zoo vurig van geest waren, als in vroegere dagen, en met het oog op de gevaren, die van alle kanten het jeugdig christendom bedreigden, was het noodig, dat zij geen trage handen en slappe knieën hadden, want dan zouden zij de vele bezwaren niet overwinnen. Om die reden wijst de schrijver er op, hoe noodzakelijk het voor hen is, dat zij vast stonden in het geloof, wijl de geschiedenis van alle kinderen Gods geleerd heeft, dat zij door het geloof alleen de heerlijke bestemming konden bereiken. Zij moesten niet behooren tot hen, die zich onttrekken, maar die gelooven tot zaligheid van hunne zielen. En als zij nu vroegenmaar is het geloof dan van dien aard, dat wij daarmede kunnen vol harden ten einde toe, dan is het antwoord, ge wis, want het is daarop geheel berekend, het daartoe gegeven. Het is toch een vaste grond Act dingen, die men hoopt en dingen, dip men niet ziet. Eerst wordt ons aldus geleerd, waarmede het geloof in betrekking staat. Paulus duidt dit aan als dingen, die bestaan, die wezen en waarde hebben. Het geloof verschilt van de illusie. Deze meent, dat er een schoon land is, en zij doet ons daarop afgaan. Hoe meer wij echter naderen, hoe meer de twijfel oprijst en de vraag doet zich geldenzouden wij ons soms ook vergist hebben, maar wij zijn nu eenmaal op weg, en gaan derhalve voort. Zoodra wij de plek bereikt hebben, waar wjj dachten, dat onze verwachting in vervulling zou gaan, blijkt ons, dat wij ons overgegeven hebben aan een blooten waan. De illusie kan ons eene toekomst voortooveren, die ons bekoort, maar zij baart altijd teleur stelling, omdat zij slechts in betrekking staat niet met wezenlijke dingen, maar met de voort- brengselen onzer verbeeldingskracht. Zoo zijn er in onzen tijd velen, die in de meening ver- keeren, dat wij door eene andere inrichting van de maatschappij bijna alle leed zullen kunnen wegnemen. Ter goeder trouw denken zij, dat als maar gedaan wordt, wat zij noodig oordee- len, dan zal de tijd aanbreken, waarin niemand meer behoeft te bedelen om brood, om kleeding; voor ieder zal er overvloed zijn. Vroeger kon dit niet, doch nu wij kunnen produceeren, zoo veel wij willen, is dit mogelijk. Nog meer. Niet alleen zal de gemeenschap, waaraan alles moet toebehooren, in aller lichamelijke behoefte voor ben, maar ook zal het zieleleven „opbloeien” als nooit aanschouwd is. De een zal den andex niet langer benijden, alle twist zal ophouden, de haat zal het leven niet langer vergallen. De menschen zullen als broeders met elkander leven, elkanders welzijn zoeken, elkander steu nen en sterken, en alle menschen zullen in alle landen zich aan elkander sluiten en zullen nooit meer naar het zwaard grijpen om elkan der het leven te benemen. Onverklaarbaar is het voor hen, hoe er nog lieden kunnen zijn, die zich tegen de nadering van zulk eene maatschappelijke regeling verzetten. In ons oog is het eene illusie, welke straks I als een zeepbel uiteenspat, wijl zij geen reke ning houdt met de werkelijke toestanden. Zjj «iet toch voorbij, dat de zonde eene macht is, welke zich door geen enkele regeling aan banden laat leggen, en nog veel minder ver bannen. Wat een oppervlakkig gedoe om waar- A. D. LITTOOIJ Az. MIDDEJ&URG. lijk te meenen, dat nijd, haat, wrok en wraak gierigheid zullen verdwijnen door eene andere aan de maatschappijwat moet de •mensch toch argeloos, misschien is het beter om te zeggen onnoozel, zijn om de voorstelling te voeden, dat het arglistig hart, ’t welk doode lijk is meer dan eenig ding, zich zal onder werpen aan bepalingen, door menschen gemaakt. Neen, allen die deze gedachte koesteren, zullen op pijnlijke wijze ervaren, dat het eene illusie is, vrucht van een opgewekt verbeeldingsver mogen, eene illusie, die stréks stuk breekt op de harde rots der werkelijkheid. Het geloof is geheel anders. Het staat in gemeenschap met dingen, die men hoopt, met zaken, die men niet ziet. Dit geeft aan het geloof zijne groote beteekenis, dit geeft hem, die het gelooft, zulk een groot weerstandsver mogen. De schrijver wijst de dingen nader aan door te zeggen, dat zjj het voorwerp van onze hoop zijn. Wjj hebben ze derhalve nog niet ontvangen, zij zjjn nog niet in ons bezit, wjj. hebben er nu nog niet het volle genot van. O zeker, ik weet het ook wel, dat aan den ge- loovige de eerstelingen in dit leven geschonken worden, waarover hij zich verheugt met eene onuitsprekelijke vreugde, ik wil met u waar- deeren, dat een Christen soms proeft en smaakt, dat de Höfete goed is, maar uren zjjn, die kort duren, de volle oogst blijft uit, de rechte verzadiging komt eerst later. Wjj zjjn in hope zalig geworden, zoo was het in de dagen der eerste Christenen, zoo is het nog, en zoo zal het blijven tot den jongsten dag toe. Verder zullen wjj het nooit brengen, zoolang deze bedeeling duurt, en wjj nemen ook nu nog het woord des Apostels over; de hope die gezien wordt is geen hoop, want wat iemand ziet, waarom zou hy het nog hopen. Daarbij bljjft het. Voor de Hebreeën was het noodig, dit goed te verstaan. Zij hadden zich van de vervulling der belofte eene geheel verkeerde voorstelling gevormd. Dat de vaderen door het geloof op de belofte moesten leven, was hun helder, maar zjj hadden gedacht, dat met de komst van den Messias het wel veranderen zou. Daarom moes ten zjj met allen ernst er op letten, dat het geloof als van ouds in betrekking stond met dingen, waarop zjj hoopten. In dit opzicht was er geen verschil tusschen de vorige en tegen woordige bedeeling. Geljjk de vaderen deze dingen niet in het bezit hadden gehad, evenmin konden zjj ze ontvangen. Maar ofschoon zjj ze niet bezaten, toch waren zij er, toch be stonden zjj wel, het waren geen denkbeeldige zaken. En het zal wel zjjn, indien gij er op let, en u er op verlaat, dat deze dingen er metterdaad zjjn. Hjj heeft op aarde gesproken, het land Kanaan vervuld met Zjjne wonderen, en zelfs na zjjne opstanding is Hjj nog veertig dagen gebleven, zich zelf vertoonende met vele gewisse kentee- kenen. De apostelen hebben dan ook kunnen juichenHetgeen van den beginne was, het- _geen wjj gehoord hebben, hetgeen wjj gezien hebben, en onze handen getast hebben van het Woord des levens, dat verkondigen wjj u 'opdat ook gjj gemeenschap zoudt hebben en deze onze gemeenschap ook zjj met den Vader en met Zijnen* Zoon Jezus Christus. Hjj was derhalve zichtbaar in die dagen, en ofschoon Hjj van ons heengegaan is naar het heiligdom, dat niet met handen gemaakt is, terwjjl de zichtbare hemelen Hem aan ons oog onttrekken, wjj gelooven, dat Hij nog eens naar Zijne eigen belofte tot ons terugkeeren zal en alsdan zal aller oog Hem zien, zelfs zjj, die Hem door stoken hebben. Bovendien, het woord des Heeren geeft ons grond tot de hoop, dat de heerlijkheid des Heeren eens uit al de werken Zjjner han den zal uitbreken en in nieuwen luister stralen en wjj willen niet ontveinzen, dat dit uitzicht een groote aantrekkelijkheid voor ons heeft en niet gaarne zouden wjj iets doen om het voor ons bewustzijn te verdonkeren. Het zjjn zaken welke wjj op dit moment niet zien, maar dat behalve dat hef wil niet zeggen, dat zjj alle in zich zelf on zichtbaar zjjn. Alleen wees op uwe hoede tegen de omleidingen van uw eigen hart en van den Overste dezer wereld, want zij zouden u zoo gaarne er toe brengen, dat gjj u over die we zenlijke dingen, welke alleen de moeite van het zoeken waard zjjn, niet bekommert. Boüma. Zeeuwsen Kerkblad Hebb. 11 1.‘

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1906 | | pagina 1